Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen (1945)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen
Afbeelding van De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderenToon afbeelding van titelpagina van De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (4.27 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.D. Hoogendoorn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kerstschoof. Een bundel kerstverhalen voor kinderen

(1945)–C.E. Pothast-Gimberg–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Het Kerstboompje, dat een appelboompje wou zijn

*

 

Aan de rand van de appelboomgaard stond een klein sparreboompje.

Hoe het daar gekomen was, zo vlak bij de boerderij, zouden misschien de eekhoorntjes kunnen vertellen, want die speelden elke avond krijgertje in de vrolijk meezwiepende top.

Het stond daar, kaarsrecht, en spreidde zijn armen naar alle kanten uit.

Zijn naalden glansden, als de zon erop scheen, en nergens langs zijn hele stam was er ook maar één kaal takje te vinden.

O, het was een heel mooi boompje.

Maar dat wist het zelf niet. O, nee, het wou veel liever een ander boompje wezen.

En soms verlangde het daar zo erg naar, dat het was, of de naalden lang niet zo glommen als anders.

‘Wat is er toch met je?’ vroeg dan het ene eekhoorntje. ‘Ben je een beetje ziek?’

En het andere keek zo medelijdend, met één pluimoor omhoog en één naar beneden, dat het boompje wel weer vrolijk worden moest en vanzelf zijn takken weer liet meedansen met de wilde sprongen van de vlugge diertjes.

Maar na een poosje dacht het toch weer: ‘Was ik maar een appelboompje.’

In het voorjaar, als de appelboom vlak bij hem vol rose bloesems zat, schudde het sparretje verdrietig zijn takken.

[pagina 80]
[p. 80]

‘Hadden wij maar zulke mooie rose bloemetjes,’ fluisterden ze onder elkaar, en ze dachten er geen ogenblik aan, dat er aan al hun toppen aardige, gele kaarsjes begonnen uit te komen, die maakten, dat het boompje al in het voorjaar op een Kerstboom leek.

In de zomer, als de rose bloemen van de appelboom omgetoverd waren tot glimmend rode appels, o, dan werd het sparretje helemaal bedroefd.

‘Wat heb je toch?’ vroeg het eekhoornvrouwtje nog eens en probeerde hem weer blij te maken, door driemaal achter elkaar om een tak te buitelen.

‘Wat laat je je armen naar beneden hangen.’

‘Hadden wij ook maar zulke rode appeltjes,’ trilden de dennenaalden en ze bogen nog een eindje dieper door.

‘Zie je dan je eigen mooie dennekegels niet?’ vroeg het andere eekhoorntje verbaasd.

‘Maar die komen nooit in de huizen van de mensen,’ fluisterde het Kerstboompje en een paar van zijn lange dennenappels tikten zachtjes tegen elkaar. ‘Kijk maar eens naar de boomgaard, daar is de boer al bezig met plukken en dan gaan de appels de wereld in. Wij blijven maar altijd hier. Wij kijken maar altijd naar hetzelfde hekje om de boomgaard, en aan onze voet ligt nog aldoor dezelfde steen.’

't Werd najaar. De eekhoorns kwamen al eens kijken, in de hoop, dat de dennekegels open zouden zijn zodat ze konden smullen van de kleine zaadjes, die onder de schubben verstopt lagen.

Maar het boompje hield zijn kegels stijf toe.

‘Nee, nee,’ dacht het. ‘Anders maken jullie me helemaal stuk. Ga maar naar de beukelaan, daar wemelt het van beukenootjes.’ De eekhoorns waren er even vrolijk om. Er was immers overal eten genoeg, en ze troostten het sparretje, dat verlangend naar de appelboom keek:

‘Zie je wel, hoe die bladeren al geel worden! Kijk, daar dwarrelt er een en daar ginds nog al een. Straks worden die takken helemaal kaal, maar jij blijft altijd groen. Daarom ben jij ook een

[pagina 81]
[p. 81]

Kerstboom. Wacht maar, misschien kom je nog wel eens in de huizen van de mensen.’

Het boompje spitste de fijne naalden.

‘Denk je het heus?’ vroeg het vol verwachting en zijn takken glansden in de najaarszon.

De Novemberstormen gierden over het land en alle appelbladeren fladderden door de lucht. Een paar bleven er hangen tussen de dichte naalden van de sparreboom.

‘Waar gaan jullie heen?’

‘De wereld in,’ antwoordden ze stoeiend en stoven alweer verder. December kwam; naakt en donker stonden de kale armen van de appelboom, maar het Kerstboompje was nog fris en groen.

Dikke kussens sneeuw lagen er op de brede takken en daartussen klingelden de kegels, die allemaal mutsjes van sneeuw droegen.

Het boompje keek uit over de wit bestoven wereld. Maar wie kwamen daar aan, zo langzaam en moe? Och, de eekhoorntjes. En wat waren ze mager! Ze huppelden helemaal niet meer, en hun fijne pootjes sleepten door de sneeuw. Anders prikten ze daar alleen een klein figuurtje van hun tenen in, maar nu werd het telkens een lange streep.

Vlak bij het boompje keken de diertjes hoopvol naar boven.

Zouden de dennekegels nu open zijn? En ja, hoor. Vol medelijden had het sparretje zijn schubben wijd uitgespreid.

‘Kom maar gauw!’ riep het en dacht er niet meer aan, dat de scherpe tandjes de dennenappels helemaal uit elkaar zouden pellen. ‘Ik heb gelukkig nog genoeg voor jullie.’

De eekhoorntjes hesen zich met moeite omhoog. Ze hadden bijna geen kracht meer om een dennenappel te grijpen; maar toen ze er eenmaal na veel moeite een paar schubben hadden afgeknaagd, begonnen hun oogjes weer te glimmen.

Ze aten en aten maar - en hoe meer ze aten, hoe rechter stak hun pluimstaart weer omhoog. Aldoor opnieuw vonden ze wijdopen kegels en de grond onder de boom lag al gauw bezaaid met schubben.

Eindelijk waren de buikjes vol.

[pagina 82]
[p. 82]


illustratie

Toen pas babbelden ze weer wat met hun vrindje.

‘Dank je wel, hoor! Wat heb je heerlijk eten voor ons bewaard!’ En na een poosje:

‘Denk je nog wel eens, dat je liever een appelboompje zou willen zijn?’

[pagina 83]
[p. 83]

‘O ja!’ schudde het boompje, zodat de sneeuw rondstoof.

‘Nou, maar wij zijn toch maar blij, dat je er geen bent, want dan hadden wij nu geen eten van je gekregen.’

Met vlugge pasjes tripten de eekhoorntjes weer naar huis. Nu stond het figuurtje van hun tenen duidelijk in de sneeuw.

‘Konden wij maar iets voor het sparretje doen,’ zeiden ze tegen elkaar, toen ze weer thuis zaten in hun nest.

Ze staken de kopjes bij elkaar en fluisterden een hele tijd samen, terwijl hun pluimoortjes almaar op en neer wipten.

‘Ja, dat doen we,’ zeiden ze op het laatst. Die avond sprongen ze met lange benen terug naar het boompje en toen de boer langs de landweg kwam op zijn avondwandeling, zwiepten de rakkers zo met de takken, dat de sneeuw hem om de oren stoof.

‘Waar komt dat vandaan?’ dacht de man verbaasd en 't was net, of hij nu pas voor 't eerst goed zag, dat daar een sparreboompje stond.

Hij liep er omheen en dacht toen een ogenblik na, terwijl zijn hand even langs de sierlijke takken streek.

‘Je zou een mooi Kerstboompje voor m'n dochtertje zijn,’ zei hij na een poosje.

Hoopvol glansden alle naalden in de zon.

Zou nu eindelijk die ene grote wens vervuld worden en zou hij ook de wereld ingaan?

Nog diezelfde avond stond het boompje in de grote boerenkeuken te stralen, vol kleine, brandende kaarsjes.

Wat was het heerlijk bij de mensen! En het leek wel, of ze de zomerzon in hun huis hadden, zo warm was het er.

En zongen daar de mensen? Het klonk anders dan de vogels, maar mooi was het ook:

 
‘O, denneboom! O denneboom!’
 
‘Hoe groen zijn uwe takken!’

Dat was een liedje voor hem! Zijn takken wiegden zachtjes mee. De boer zat in zijn Zondagse pak aan de blankgeschuurde eiken-

[pagina 84]
[p. 84]

houten tafel. Er lag een groot dik boek voor hem met mooie blinkende sloten.

Daar las hij uit voor van een kindje, dat geboren was in de kribbe van het vee.

De boerin luisterde, terwijl ze zat te breien en Mientje, het dochtertje, wreef intussen rode appeltjes op, totdat hun wangen glommen.

En toen haar Vader langzaam het grote boek dichtsloeg, liep ze naar het denneboompje en hing de appels tussen de frisse groene naalden.

‘Nu ben ik toch een appelboompje,’ dacht het sparretje gelukkig en geurde door de keuken.

De volgende morgen wipten de eekhoorns nieuwsgierig op de vensterbank om te zien, of hun vrindje nu tevreden was; ze tikten met een beukenoot tegen de ruit, knikten hem hartelijk toe en zeiden: ‘Hebben wij daar nu niet goed voor gezorgd? Maar je bent ook lief voor ons geweest en hebt ons niet laten verhongeren.’

De takken van het boompje bogen vrolijk goeiendag, en zijn rode appeltjes, die nu hingen op de plaats van de dennekegels glansden helder op tussen het groen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken