Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bouck der bloemen (1904)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.93 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Editeur

Stephanus Schoutens



Genre

proza

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bouck der bloemen

(1904)–Dirc Potter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Vander xliiijster ende een snoede bloem geheiten Domheit.

Doen ic die bloem vander const ende subtijlheit van leeringhe over ghesien ende hoer wardicheit bescreven hadde doen socht ic inden corff om meer te vinden. Soe quam mij ter hant een oncruyt dat deser edelre bloemme recht contrarie is ende was gheheiten domheit of onwetenheit. Dese hebben een nichte gheheiten onverstandelheit die niet en can ende oec stieff is van hertten ende soe doem van sinnen dat hij niet leeren noch arbeiden en wil om const ende subtijlheit te crighen. Waer toe is hij nutte ter werelt anders dan scapen ende beesten te hoeden op den velde of ossen te driven bijder ploech. Ick en can niet ghemercken waer toe datmense anders besighen mach. dan ghelijck perden esels ende muylen in arbeyden totter minschen behoeft Sij en sijn doch niet minschelijc als ander minschen. Want al hebben sij die sceppenisse ende forme van minschen in mynschelijken ghewade. Sij sijn van hertten ende van sinnen meer beestelijck dan minschelijck. Die phylozophen pleghen sulke lude te ghelijken bij een suyle hangende inder locht.

Sulke onverstande bocke en doghen niet te leeren sij hebben die sinne niet die daer nu [l. nut] toe sijn. Sij en doeghen niet ter wapen want daer moet men een edel hert toe voeghen salment wael maken. Sij en doeghen niet ter priesterscap off tot gheestelijcheit want sij en connen lesen noch scriven

[pagina 125]
[p. 125]

noch en konnen niet hoer sinnen daer toe keeren. Sij en doghen oec niet te senghen of op instrumenten te spelen want sij en hebben mont noch hant noch vingher die daer toe vlietelijc sijn. Sij en doeghen oec niet tot advocaet te wesen of tale te houden. want al hadden sij een luttel sins daer toe. soe en souden sij doch die ongheslepen tonghe dair toe niet voeghen connen. Sij en dochten oec niet tot vonnissen te wijsen want sij en weten gheen onderscheit tusschen recht ende onrecht. Ende ist dat men hem een sake vertreect sij sijn soe dorps ende ongheleert datse niet en verstaen Sij en dochten oic niet heren of eerbair luyde te dienen. want sij en souden haer stijve knyen niet buyeghen connen noch oec worde gheven die bequaem waren. daer om ist best laten wijse bijden beesten blijven want ghelijc mynt ghelijc.

Gregorius seit niet te connen dats ontwetenheit mer niet te willen connen datseen eenrehande vuyle hoverdie. Die luyde vintmen wel die dij synnen abel ende goet hebben te leeren mer hem dunct dat sijter te goet toe sijn. Ende doen hem selven quaet ende scade ende daer toe sonderlinge grote sonde want die mit wille laet wel af goet te doen die doet ymmer kenlijke sonde. Want boecius seit. Die wijsheit der minschelijker natueren is alsulc ho wale dat sij allen anderen dinghen boven gaet als sij haer selven kent. soe is sij ghelijc den beesten te tellen als sij haer selven verghet te kennen. want dat ander beesten hem selven niet en kennen dat compt hem al wt slechter natueren mer den minschen comet wt quaden vuylen sonden.

Nabugodonozor en kende hem selven niet want hij meende dat hij selve god was ende dede hem vanden luyden aenbeden. Dat en quam hem wter natueren niet mer wt rechter sondelijker hoverdien. Daerom soe plaechden god dat hij vij jaer inder wildernisse ghinck ende at gras ende cruyt wt der erden doen kende hij datter een god boven al is.

Ysidorus seit. onwetenheit is een moeder der dwalinghe ende een suster der sonden. Dat mach alte wel wesen want die gheen dinc en bekint die moet ommer dwalen. Ende is hij soe onwetende dat hij gheen doecht en bekeent soe en can hijse oic niet mynnen. Hoe soude een minsche volcomelijck mynnen dat hij niet en kint. Het is ommer een beestelijc leven die doecht voer ondoecht niet en kennen.

Nu heeft ons doch onse here god sijn gheboden ghegheven ende openbairlijck geleert. Omdat wij ons mitter onwetenheit niet excuseeren en sullen ende seggen Ic en wist niet dattet qualijc ghedaen was. want wat teghen sijn ghebode is dat weten wij wel dattet qualijc ghedaen is. Mer al willens onwetende te wesen dats een quade boesheit die die ziele ter hellen brenghet. Mer als men niet bat en weet dat is een rechte beestelijcheit die van natuerlijken onwetenheit hoer sinnen niet en kennen vlien die doechden te bekennen. Ende die ghene die soe verhardet sijn inder quaetheit als antyochus. nero. dyoclesius. decius maxentius ende veel ander tyrannen. Conden wij ons tot doechden boeghen wij soudenre sonder twivel van gode goede voerdernisse to hebben. Mer versteende hertten en connen hem daer toe niet voegen alst wel scheyn van coninc pharao van egipten. Hoe veel plaghen hem god toe sende in sijnen lande hij was soe verhert in sijnre boesheit dat hij tvolck van israel niet van hem en woude laten scheiden.

Dese onwetenheit of domheit machmen ghelijken bij den esel want het

[pagina 126]
[p. 126]

is die domste beeste diemen op der erden vint. Ende soe ruyde als hij is inder natueren soe is hij oec van maecsel mit overlanghen oren ende mit hatelijken gheluyde onverstandel traich ende onwillich Datmenten doet sloege hij en ghinck niet wt sijnen weghe den hij verkiest. al lagher oec een beter wech hij gaet doer den slijck sijnen ghanc. Recht alsoe sijn die vuyl domme sondighe minsschen al weten sij dat sij sondighen sij en latens niet Mer treden altoes dieper vander eenre sonden totter ander ende watmensse castiet ende slaet mit goeden worden van goeder leere het is te vergefs ende arbeit verloeren Een esel moet een esel blijven.

Op dat die ghene die niet en bekennen dat sij mesdoen sprinct sint gregorius ende seit aldus. wat onscult mach die herde hebben als die wolf een scaep verbeten heeft dat hij dan seit ic en wistes niet. Seneca seit in sijnen epistole onse ghebreclijcheit en is niet van buyten mer sij sit binnen al onsen leden. Ende daer omme soe hebben wijt quaet ter salicheit te comen om dat wij niet siec wesen en connen. Hoe mercelijc seit hij dat sonder twivel conden wij siec wesen wij souden wel connen ghenesen daer mede laet ic dese materie nu blijven.

 
Weest niet in onwetenheide sot.
 
God heeft ons gheleert sijn ghebot.
 
Dat ghij moecht kennen goet voer quaet.
 
Op dat ghijs mit wille niet en laet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken