| |
| |
| |
Ook weer niks
In de zesde klas moest ik van m'n vader woensdag- en zaterdagmiddag naar de Teekenschool aan de Dreef achter het grote Museum van Kunstnijverheid met de groep van Laokoön en zijn beide zoons die door twee enorme zeeslangen die Poseidon gestuurd had doodgedrukt werden dat was goed voor m'n ontwikkeling zei hij en ook omdat er veel nette jongens op gingen waar ik manieren van leren kon.
Ik kocht een driehoek, een tekendoos met conté en een doezelaar en houtskool en een wiek en een tekenhaak en een grote bruine portefeuille om de tekeningen in te doen en mee naar huis te nemen en ik moest stillevens maken en naar de natuur tekenen in een schetsboek in Den Hout of voor het Paviljoen en gipskoppen van Caesar en Diana en Zeus en Athene met een helm op en al die Griekse Goden en Godinnen natekenen en perspectief leren en wingerdornamenten met druiventrossen en slagschaduwen en kariatiden dat waren pilasters van vrouwen met een versiering op haar hoofd en Dorische en Jonische en Korinthische kapitélen en het gipsen Medusa-hoofd met slangen in plaats van haar dat afgeslagen was en dat zo afgrijselijk was - het echte bedoel ik - ‘dat je bij de aanblik ervan versteende’.
Als meneer Grabijn mijn tekening verbeterd had hij noemde het er de laatste hand aan leggen kon je die niet meer herkennen en ik kreeg mooie cijfers op m'n rapporten en daarom dachten ze thuis dat ik aanleg had, misschien zelfs wel talent. Hij bespoot ze na afloop met fixatief, dan bleven ze goed. Het mooist vond ik het arcéren, het invullen van de open ruimten met schuine streepjes dat kon ik goed. Grabijn ging onder de les nogal 's wel een sigaartje roken in de tuin of een praatje maken met de meisjesleerlingen van de boetseerklas en dan maakten we lol en tekenden met conté een bosje haar tussen de benen van de Venus van Milo. Frans Berkhout en de Bosch Kemper dejen niet mee en een zoon van Baron van Lynden op de Dreef waar ook alleen maar villa's en mooie herenhuizen stonden net als in het Florapark vlakbij ook niet hij had een zuster die op een dames- | |
| |
zadel paardree met een stalknecht een eindje erachter op een lang zo mooi paard niet hij heette Robbert maar dan moesten we het uitvegen en werd het nog erger maar het kon Grabijn eigenlijk niks schelen en hij kon prachtig vertellen van de Griektse mythologie omdat hij een kunstreis naar Griekenland gemaakt had. Toen m'n vader eens wou horen hoe ik het maakte op de tekenschool ging hij kennis maken met meneer von Sahèr, de directeur, een heel vriendelijke meneer met een grijs baardje en die schijnt toen tegen hem gezegd te hebben het ware hoorde je toch nooit dat ik een beetje speels was en geen ‘liefde’ voor m'n werk had en toen hij thuis kwam zei hij dat het weer weggegooid geld geweest was en werd ik er voor straf afgenomen net of ik erom gevraagd had maar ik had wel begrepen dat het er hem voor een deel om te doen was geweest een eind aan die strooptochten met Emy Dólleman te maken de familie heette oorspronkelijk Dolleman omdat een van de voorvaders zo'n wildebras geweest was maar ze hadden er Dólleman van gemaakt dan hoorde je dat niet meer.
Hij kocht in die tijd een vélicopède op luchtbanden en er zat een grote bel op met een dubbele klank net als bij het seinhuisje aan de overweg bij de Zandvoortse Laan als er een treintje aan kwam: plieng-ploeng, plieng-ploeng, plieng-ploeng. Hij zei dat hij meer beweging nodig had en dee één paard weg en Piet ging ook weg omdat ie trouwen moest van meneer pastoor en de nieuwe koetsier heette Van Zuylichem of ‘koetsier’ want hij had geen voornaam omdat hij daar te oud voor was en hij zei dat hij baron was maar dat kon niet want hij pruimde en hij verdiende ook minder dan Piet omdat hij niet zo makkelijk meer een baantje kon krijgen. Willem de stalknecht en loopjongen en messenslijper die de messen in het achterschuurtje zo hard sleep op een houten plank met wit zand dat de vonken er afspatten en de messen zo dun werden dat hij altijd standjes kreeg van m'n moeder en ze nieuwe moest kopen bij Karthaus op de Groote Markt in Haarlem en tegen ons zeidie als ze bot zijn is het niet goed en als ze scherp zijn ook niet nam de nieuwe koetsier steeds in de maling en zei dat ie een schurftbaard had en dat ie daaraan dood zou gaan.
| |
| |
Het was een rare tijd. Mijn vader vertelde ons - dat gebeurde altijd aan tafel - dat hij promoveren ging omdat hij alleen maar arts was en het beter voor zijn praktijk en zijn stand was dat hij ‘Dr.’ voor zijn naam had en hij promoveerde bij Prof. Pel in Amsterdam op een proefschrift ‘De uitwerking van Terpentijn als Bloedstelpend Middel’ en toen kwam er een bordje aan de deur Dr. K. Prins, Arts en omdat hij 's nachts zo hard gewerkt had want hij moest natuurlijk overdag ook zijn praktijk doen ging hij een reisje maken naar de Harz en Dr. Colenbrander nam zijn praktijk waar en kwam zo lang bij ons inwonen en daar kreeg hij geld voor.
Toen mijn vader terug was hield hij 's avonds als we naar bed waren lange gesprekken met m'n moeder dat merkten we omdat ie niet in z'n studeerkamer zat en toen kwam er ineens een inwonende huisknecht, Kees, ook al weer om zijn stand op te houden, met een witkatoenen jasje met rooie streepjes en z'n vrouw twee mispunten die dachten dat ze iets over ons te zeggen hadden en ons probeerden te commanderen en dan zeien we commandeer je hondje en blaf zelf maar ze waren er nog geen maand of we kwamen thuis en m'n moeder stond ons op te wachten en bracht ons heel geheimzinnig door de apotheek naar binnen en sloot ons op en stak de sleutel bij zich en er was een vreselijk kabaal en we hoorden Kees schreeuwen: ik rijg ze allemaal aan het mes, godverdomme. Toen kwam m'n vader thuis met de burgemeester, meneer Van Lennep, en de veldwachter en met z'n drieën hebben ze hem overmand en gekalmeerd en toen is hij in een krankzinnigengesticht gestopt. We hoorden dat hij het grote vleesmes uit de messenla van het buffet had gepakt en ons allemaal had willen vermoorden omdat hij plotseling krankzinnig geworden was en toen kwam Marie Lemmers weer terug als keukenmeid.
Ik had aan het eind van het leerjaar een goed rapport en mocht daarom toelatingsexamen doen voor het gymnasium. Ik was elf jaar.
M'n vader bracht me er op een dag in juni met het rijtuig heen en zei dat ik geen examenkoorts moest hebben. Het gymnasium was op het Prinsenhof en in de tuin er tegenover stond
| |
| |
een marmeren beeld van een vrouw op een voetstuk met een doek om haar lenden en een stuk van haar linkerarm er af. Er stonden een stuk of twintig jongens voor de deur maar ik kende alleen een paar jongens van de school van Jupi de anderen waren van de school van Meneer Brouwer ook in de Wilhelminastraat of van andere scholen de meeste jongens van mijn klas gingen naar de hbs aan de overkant.
De examenopgaven waren makkelijk, eigenlijk net als in de klas als Jupi kwam controleren hoe het stond met onze vorderingen en ook het schriftelijke gedeelte op de tweede dag was niks an een Franse thema maken en een opstel en sommetjes en op een blinde kaart van Drenthe namen invullen van steden dorpen en kanalen. Toen de uitslag bekend was en we naar buiten stormden drie jongens waren gezakt stond m'n vader er weer met het rijtuig en feliciteerde me: zo, dokter in spe! Hij had een verrassing voor me zei hij en ik dacht: natuurlijk weer iets nuttigs, of een goeie ‘hersenoefening’ zoals dat rottige Via Passare-spel, maar toen we de stal inreden zag ik een prachtige fiets staan iets kleiner dan de zijne maar met wielen van gelijke grootte, een Queen of Diamonds en op de voorstang stond een plaatje van een Ruitenkoningin van het kaartspel: ‘omdat je al zo goed whisten kan’, zei m'n vader een beetje verlegen want ik mocht wel eens meedoen als ze geen zin hadden om met de blinde te spelen en ik kon het al beter dan m'n moeder die zich nogal eens vergiste met het uitkomen of aftroeven, of met een invite.
Ik ree een kwartiertje met meneer Avis die de fiets geleverd had hij kostte f 240.- maar Aas Laan die in Bloemendaal woonde op de Villa De Nachtegaal en die ouwer was dan ik maar in mijn klas zat had een Drummond Castle, de mooiste fiets van de wereld en die kostte f 360.- en daar stond een verguld plaatje met een Keltisch Kasteel op en meneer Avis zei: nou kun je het verder wel alleen af want hij had me losgelaten zonder dat ik het merkte.
Ik ging om half zes naar huis want m'n vader had me nageroepen dat ik op tijd aan tafel moest zijn, omdat er nòg iets was, maar hij wou niet zeggen wat. Toen ik de eetkamer binnenkwam zag ik direct aan de gezichten van m'n zusjes dat er iets bijzon- | |
| |
ders was ze keken allemaal erg geheimzinnig en m'n vader zei: wie een woord zegt gaat meteen naar bed, aan het dessert, heb ik gezegd!
Toen kwam de tweede, nog veel grotere verrassing.
‘Wat zou je denken van een voetreisje naar Duitsland, naar het Schwarzwald?’ ‘Schwarzwald?’ Ik kon het nauwelijks uitspreken. ‘Ja, het Schwarzwald, het Zwarte Woud.’ Het Zwarte Woud, ja, dat hadden we in de zesde klas gehad en daar lag de hoogste berg van Duitsland maar ik wist niet meer hoe die heette. Ik zei niet ja of nee ik zei niks en dacht alleen dat kan niet zo maar ineens. M'n vader genoot van mijn verbazing en verwarring en zei toen: ‘Ja, je moet iets van de wereld zien’, en toen kreeg ik het even benauwd ik moet dit ik moet dat en nou moet ik weer iets van de wereld zien, ik vertrouwde het niet helemaal meer het woord moeten hoorde niet bij een echte verrassing. M'n vader voelde misschien iets van die gedachte en zei toen een beetje stroef: ‘In ieder geval heb ik kaartjes genomen en de trein gaat morgen en als je niet mee wil ga ik alleen!’ Ik kreeg een kleur en zei: ‘Meent u het echt?’ en een dikke traan van gevoel biggelde langs m'n smoel, maar ik veegde hem subiet af met m'n mouw. M'n moeder sloeg meelijdend haar arm om m'n hals maar ik weerde haar kribbig af. Toen was alles in orde. M'n moeder stond op en haalde een bruine loden cape: voor je examen en voor op reis zei ze en een paar sterke vetleren wandelschoenen met hoefijzertjes die ze de schoenmaker voor me had laten maken.
‘Goed,’ zei m'n vader, ‘dan gaan we morgenochtend vroeg met de tram naar Haarlem en met de trein naar Amsterdam en van daar reizen we meteen door naar Mainz en dan zullen we wel verder zien.’ Ik wist nog steeds niet hoe ik het had, maar hij zei dat hij alles in orde gemaakt had. Hij had ook een groene ransel van zeildoek bij Perry gekocht in de Groote Houtstraat waar alles inging net zo iets als mijn schoolransel maar hij noemde het een Rücksack.
De volgende morgen zaten we in de trein, de Rheingold Express, met Duitse wagons en Duitse conducteurs Bitte Platzkarten vor zu zeigen. Voor mij begon de reis al na Utrecht want ik
| |
| |
was nog nooit verder geweest. M'n vader had een Baedecker bij zich en daar stond in of je rechts of links bij het raampje moest zitten en waar mooie vergezichten waren. Toen we over de grens waren en bij de Rijn kwamen stonden alle reizigers op en gingen uit de raampjes hangen waarop stond: Es ist verboten hinaus zu lehnen. Wij zaten aan de goeie kant. Het was ongelofelijk je kon in de trein ook een Frühstück essen. Bij de Lorelei begonnen een paar Duitsers Ich weiss nicht was soll es bedeuten te zingen en m'n vader zong mee met z'n tenor van de Matthäus Passion. Tegen de avond kwamen we in Mainz aan daar wou hij in de wachtkamer eerst een glas bier drinken omdat het daar zoveel lekkerder was dan het Van Vollenhoven's Lager van de Gekroonde Valk dat bij ons altijd op tafel stond. De restauratiezaal was stikvol en m'n vader vond met moeite twee plaatsen. Naast ons zat een grote Duitse familie: vader, moeder en vijf kinderen. M'n vader bestelde ‘ein Helles’ voor zich en voor mij een grenadine omdat ze geen frambozen spuitlimonade hadden. De dikke Duitse meneer had een groot bord met zuurkool met spek of ham dat wist ik niet en aardappelen voor zich Eisbein mit Sauerkraut und Kartoffelsalat zei m'n vader zachtjes tegen me. Hij had een stenen bierpul met een klep erop zoals we er thuis ook een hadden. Daar stond op ‘Erst Prob - Dann Lob’, maar bij hem stond er Löwenbrau op. De moeder een kannetje ‘Kaffee mit Kuchen’ en de kinderen niets. Alle jassen en mantels lagen op een stoel.
Ik zat door een rietje aan de grenadine te zuigen toen ik een hele lange jonge officier door de open deur binnen zag komen met een kepi op met een brede klep en die stond een beetje scheef en zo diep in z'n ogen gedrukt dat hij z'n hoofd achterover moest houden om er onderdoor te kunnen kijken. Hij had een hoge rooie kraag, zo hoog dat hij zijn hoofd haast niet om kon draaien en in een van z'n ogen stak een monocle waarachter het oog net van glas leek. Hij tuurde met die monocle door de zaal tot hij de stoel met de kleren naast ons ontdekte. Hij liep er recht op af, trok zijn sabel het was een hele lange rechte uit de schee en veegde daarmee alle kleren van de Duitse familie op de grond. Toen ging hij zitten alsof hij de enige man op de wereld
| |
| |
was en riep: Oebah! heel hard.
De Duitse familie zei niets. Ik begreep er niets van en de hele zaal was doodstil. Ik keek naar m'n vader en die was doodsbleek geworden, net of hij plotseling onwel geworden was. Hij stond op en brulde door de zaal: Oebah! Zahlen! Iedereen keek hem aan, ook de officier, maar die zei niets. Ik zag dat de mensen elkaar aanstootten en naar m'n vader wezen en de luitenant begon met zijn vingers op de tafel te trommelen. De kelner kwam op m'n vader toegeschoten en toen hij een Mark kreeg maakte hij een diepe buiging: Danke schön, Herr, Danke schön! M'n vader gaf me een gebiedende wenk waaruit ik opmaakte dat ik m'n grenadine niet mocht opdrinken en we gingen weg en werden overal nagekeken. Ik zag dat de mensen m'n vader erg moedig vonden. Buiten begon hij te tieren: die geelsnavels, die groenpoepers, die kale piepers denken dat ze de hele wereld kunnen intimideren met hun monocles en hun buitenmodel sabels godverdomme, laat ze maar opkomen met hun Pruisische Bismarck-militarisme! Ik trok hem aan zijn mouw en zei: ‘Ga mee pa, alle mensen kijken naar ons, straks komt de politie nog.’ ‘Ja, de Polizei, dat moest er nog bijkomen. Herr Polizei Präsident,’ maar toen bedaarde hij toch een beetje. We namen voor het station een Droschke en rejen naar het hotel Fürstenhof waar van alle kanten kelners en piccolo's en Gepäckträger dat stond op hun armen aan kwamen schieten en ons de tassen uit de hand rukten en bitte bitte riepen met een gebaar naar de deur en bogen. Aan de toonbank bij het sleutelbord werd mijn vader door een jonge Duitser bij zijn naam aangesproken ‘Willkommen Herr Doktor, Doktor Prins aus Haarlem, nicht wahr, ich habe ein schönes doppeltes Zimmer für Sie reserviert an der Strasse mit Balkon. Balkoon zei ie. Wollen die Herrschaften vielleicht noch zu Abendessen? Ein Tisch für zwei Personen,’ riep hij toen tegen weer iemand anders en tegen mijn vader:
‘Danke vielmals, Herr Doktor und Mahlzeit!’ Twee piccolo's gingen ons voor met de tassen, de trap op, en bogen weer toen ze een fooi kregen: Danke vielmals, Herr Doktor! We knapten ons een beetje op en gingen toen naar de Speisezimmer en bij alle tafeltjes zei mijn vader met een lichte buiging: Mahlzeit en ik moest het
| |
| |
ook zeggen en de mensen bogen ook een beetje en zeien ook Mahlzeit!
M'n vader bestelde forellen met een half flesje Liebfraumilch die had ik nog nooit gegeten en hij zei dat die alleen in stromend water gevangen werden. Na het eten gingen we naar boven en ik sliep zodra ik in bed lag.
De volgende morgen werden we om een uur of vier wakker van het geschetter van een muziekkorps dat voor een lange kolonne soldaten marcheerde de soldaten liepen precies op gelijke afstand voor en achter elkaar in rechte lijnen en de trompetten blonken in de eerste stralen van de zon. Als er meisjes op een balkon kwamen riep de officier: Augen rechts! en dan liepen de soldaten in de paradepas langs het balkon en keken naar rechts en naar boven maar geeneen lachte. Ik vond het geweldig. We zijn toen maar opgebleven en hebben ontbeten met Duits brood en honing en Kalter Aufschnitt. Daarna zijn we een wandeling door Mainz gaan maken naar de Brug waar de Main onderdoor stroomt en een eindje verder in de Rijn komt. Prachtig!
We namen de trein naar Baden Baden en wandelden de hele dag in het Park waar een muziekkorps vrolijke wijsjes speelde en heel Baden Baden leek wel een park met niets dan mooi aangeklede dames en heren in equipages en officieren te paard. M'n vader zei dat we zoveel mogelijk moesten lopen om ons te oefenen voor de voetreis in de bergen. We maakten grote tochten langs wegen met kersebomen waar je net zoveel kersen van plukken mocht als je wou. Het waren zwarte kersen. Heerlijk zoet maar harder en kleiner dan de meikersen van Oom Gerrit en lang niet zo sappig. Eindelijk zouden we dan de top van de Feldberg beklimmen, 1490 meter! In het hotel wouen ze ons een gids meegeven maar m'n vader wees naar de top het was helemaal geen top hij was breed en zei: ‘Nein danke, wir finden uns schon heraus.’
We gingen met onze ransels op weg en liepen uren lang steeds omhoog door dennenbossen maar van de top zag je alleen maar iets bij bordjes waar ‘Fernblick’ op stond. Het werd laat en de zon begon te zakken en mijn vader besloot de afstand te bekorten door bochten af te snijden maar toen we eenmaal van de weg
| |
| |
afwaren konden wij hem niet meer terugvinden. Toen viel de schemering in en toen werd het donker en zei m'n vader dat hij het niet meer wist. Niet meer, dacht ik, hij heeft het nooit geweten. Hij wou altijd bochten afsnijden en dat ging nog als het licht was, maar nu.
We hebben wel anderhalf uur gedwaald en in een kringetje gelopen, door pikdonkere bossen en toen zagen we eindelijk een klein lichtje en daar zijn we op afgegaan. Het was een grote hut maar we hoorden geen mensenstemmen. Mijn vader ging naar de deur en maakte die open en op het zelfde ogenblik werden we van alle kanten besprongen door mannen met pikzwarte gezichten en handen en wijd opengespalkte witte ogen. ‘Gute Leute,’ riep m'n vader aldoor, ‘wir sind gute Leute.’ Toen ze mij zagen mochten we binnenkomen het waren kolenbranders die de hele zomer boven bleven om houtskool te maken. Ze vertelden ons dat we vlak bij de top waren en boden aan ons daarheen te brengen omdat er ook een hotel stond, maar ik was doodmoe en toen mochten we daar blijven slapen op de grond en eerst kregen we nog brood en Himbeergeist een soort brandewijn die naar frambozen smaakte en heel sterk was ik kreeg maar een heel klein beetje maar dat was genoeg ik viel als een blok in slaap op de grond. We werden al vroeg gewekt en kregen nog koffie en toen we weggingen wouen ze geen geld aannemen voor het nachtlogies. Na een half uur lopen waren we op de top en lieten ons daar fotograferen. De terugtocht naar beneden was veel vermoeiender dan de bestijging je zakte alsmaar door je knieën. Beneden gingen we op de trein naar de waterval van Schaffhausen die 's avonds ook verlicht was. We boften want toen we stonden te kijken naar de waterval die om beurt door rooie en blauwe en gele en groene lichten beschenen werd barstte een zwaar onweer los en de donderslagen werden door de bergen weerkaatst en rolden dan eindeloos door maar na een half uur hield het onweer op en was het prachtig weer. Toen hoorde je alleen nog maar het donderen van de waterval.
We sliepen in Schaffhausen in een hotel waar iedereen weer voor mijn vader boog en hem Herr Doktor noemde.
De volgende morgen dacht ik in de trein naar huis alleen maar
| |
| |
aan m'n fiets.
We kwamen 's middags thuis en ik wou er direct op uit maar mijn vader zei dat ik te moe was en een dagje wachten moest. Ik zeurde net zo lang tot het toch mocht. Ik fietste de hele avond en toen ik mevrouw Van Luenen tegenkwam wou ik mijn petje voor haar afnemen want dat kon niet anders maar ik kon nog niet met één hand rijen en toen maakte ik een gemene smak maar de fiets was gelukkig niet beschadigd en mevrouw Van Luenen ging met me mee naar huis en prees me omdat ik zo beleefd was en ik wist geen raad en m'n vader zei: ‘Het jongmens heeft nog iets goed te maken bij u’. ‘Iets goed te maken, hoe zo?’ en ik dacht ajassus nou gaat dat mispunt natuurlijk het hele verhaal van dag poepmeneertje met je poepmevrouwtje vertellen maar hij zei met een knipoogje naar mij: dat is een geheim van mannen onder mekaar en ik voelde me reusachtig opgelucht.
Ik kan me niet herinneren waar we het op reis al zo over gehad hebben. Hij zorgde voor alles en regelde alles precies, zoals dat telegram voor de kamer in Mainz - behalve dan die beklimming van de Feldberg - maar we waren twee vreemden en hebben geen vertrouwelijk woord gewisseld en hadden daar ook geen van beiden behoefte aan. We waren beste vrindjes... maar op een afstand. Pas si familier pour si peu de connaissance! Ik herinner me nu - zestig jaar later - wèl dat we op de terugreis ook nog in Wiesbaden geweest zijn en daar kennis gemaakt hebben met een mooi Duits meisje, Fräulein Käthe Habigen dat hij 's avonds met haar ‘naar een concert’ gegaan is en dat ik naar bed moest ‘omdat het morgen weer vroeg dag was’. Ik was direct smoorlijk verliefd op haar. Ze zei dat ze gedacht had dat mijn vader een Spanjaard was en toen kwam hij met het bekende verhaal van de Spanjaarden in Zeeland en de Tachtigjarige Oorlog en van het Spaanse bloed dat hij in zich had en omdat het op reis al meer gebeurd was begon ik het toen te geloven ook, al hadden we er hem in Heemstee altijd om uitgelachen.
Toen we weggingen zoende ze me op m'n mond ook en naderhand heeft ze nog een foto gestuurd die van ons drieën genomen was in een prieeltje waar we een fles Moselblümchen dronken uit groene glazen. Ik heb er niet meer dan een half glas van gedronken
| |
| |
omdat ik vond dat hij naar azijn smaakte. Ze had de foto wel aan mijn adres gestuurd maar dat maakte de zaak niet veel beter want mijn moeder ging de kamer uit. Natuurlijk om tranen met tuiten te huilen. Als dat kiekje niet gekomen was zou ik nooit een woord van die ontmoeting tegen m'n moeder gezegd hebben; zoveel snapte ik toen wel van de situatie. Ik heb er met hem ook nooit meer over gesproken.
Ik ging hoe langer hoe verder van huis en ook naar de buitenplaats van meneer Van Merle waar altijd wel iets te bikken viel en na een week vroeg m'n vader of ik 't nou goed kon en ik zei o jee ja ik kan al met één hand rijen en toen mocht ik de hele familie af: Amsterdam, Zuylen, Utrecht en Nijkerk want je moet leren op eigen wieken te drijven ik moest verdikkie altijd iets leren, zelfs in de vakantie.
In Amsterdam logeerde ik eerst bij tante Pietje en toen bij oom Janus en hij had ook een fiets en we rejen naar het Kalfje en aten daar pannekoeken en 's avonds naar een tuin in de Plantage waar een Spectacle Varié was met een ‘soubrette’.
Toen naar Zuylen. Ik moest overal naar de weg vragen maar toen ik eenmaal bij de Vecht kwam was het makkelijk. Tante Anna was stomverbaasd toen ze me op de fiets zag aankomen ze was net bezig met aalbessen plukken want m'n vader had het haar expres niet geschreven. Het was midden in de tijd van de rooie en witte en zwarte bessen en de kruisbessen en ik at me dik en speelde met m'n nichtjes Klazien en Jansje in de tuin en leerde ze vloeken. Oom Karel was burgemeester van Zuylen en erg godsdienstig en voor het eten werd er gebeden god zegen deze spijs en drank amen en na het eten dankte hij eerst ik dank u Heer voor deze spijzen en dranken amen en dan las hij een stuk uit de bijbel voor en fluisterde ik gedverderrie tegen Klazientje maar ze heeft het nooit goed leren nazeggen ze dee net of het een vreemde taal was.
De eerste zondag zei tante we gaan om tien uur naar de kerk, Adriaan, zorg je dat je gezicht en je handen schoon zijn? Naar de kerk? ik dacht er niet aan en zei ik heb er niks geen zin in. ‘Kom’, zei ze, ‘je zal zien dat het meevalt en het is goed voor je, heus.’ Kon mij het schelen of het goed voor me was en goed?
| |
| |
Wat wàs dat in godsnaam? Goed was altijd verdacht. Ze bleef maar aanhouden en vroeg toen met een zoetsappig gezicht of ik het dan voor haar plezier wou doen en toen ik zei: als ik een beloning krijg, keek ze erg verdrietig en zei: een beloning voor het naar de kerk gaan? maar jongen weet je wel wat je zegt? Ik zei: als het moet ga ik anders niet en toen zei ze: niemand moet ooit naar de kerk, dat is een voorrecht... maar wat had je dan willen hebben? Een glaasje morellen op brandewijn, want die had ze in grote flessen staan in de provisiekamer met perkamentpapier erop en dichtgebonden met een dun touwtje. Dat zou je vader niet goedvinden, zei ze. Hoe weet u dat hij hoeft het trouwens niet te weten. Die morellen waren uit de eigen tuin en stonden al jaren op brandewijn. Ik zei: nou, als ik niet hoef ga ik maar niet en toen draaide ze bij en zei voor deze éne keer dan, maar dat zei ze natuurlijk alleen omdat ze dacht dat het voor m'n bestwil was en ik erdoor bekeerd zou worden en toen zei ze maak je dan klaar want we gaan over tien minuten weg. Ik zei nee, eerst die morellen. Hè vent, vertrouw je me dan niet? Ja, ik vertrouw u best maar u vertrouwt mij toch ook? Ja, natuurlijk vertrouw ik je, jongen. Nou, dan kan u me ook gerust die morellen van tevoren geven en toen zwichtte ze al geloof ik dat grote mensen ook niets mochten drinken voordat ze naar de kerk gingen, wel daarna, in Heemstee tenminste na de kerk een hartversterkinkje kopen voor vijf cent een groot glas, en toen kreeg ik het en het was sterk maar heerlijk zoet en ik kauwde langzaam op de morelletjes en nam zo nu en dan een slokje van dat rooie goedje maar ik vóelde het en ze zei schiet een beetje op, Adri, anders komen we nog te laat en toen begon ik te lachen en zei: nee, ik ga niet, ik heb ze nu toch al op en toen moest ik nog harder lachen, dat kwam natuurlijk van de brandewijn, maar tante Anna niet ze werd bijna woedend echt woedend was ze nooit dat was
niet christelijk en ze zei het altijd met een ch en niet met een k en ik dacht als ze nou zegt, dat ik verdorven ben ga ik vast en zeker niet dan is het haar eigen schuld maar ze schudde alleen maar haar hoofd en zei: Adri, Adri, wat mankeert je? en toen ben ik toch maar gegaan en het was niks erg. Ik had eerst nog willen zeggen dat ik wel zou gaan als ik nog een tweede glaasje
| |
| |
kreeg, daar had ik zelfs wel op willen zweren met m'n twee vingers opgestoken, maar ik dacht dat doet ze vast niet want nou vertrouwt ze me natuurlijk niet meer dus dat had toch niet geholpen.
Oom Karel woonde aan de Vecht in de villa ‘Rust en Vrêê’ en daarnaast woonde zijn broer die een pannenbakkerij had, in de villa ‘Vrêê en Rust’ die precies zo gebouwd was met een muur ertussen voor de afscheiding van de tuinen en tegen die muur stonden de morellen. Als we met de boot naar Utrecht moesten staken we het vlaggetje uit en dan stopte die voor het vlondertje waar tante Anna d'r dienstboden wel eens afvielen in de Vecht als ze er de was op deden en we hadden eens een brief gekregen dat Janneke erin verdronken was omdat ze zich te ver voorovergebogen had en niemand had het gemerkt. In Utrecht klom ik met oom Henri op de Dom tot de bovenste trans waar je de Zuiderzee kon zien als het helder weer was maar de nichtjes waren te klein voor me en ik vond er niks an.
Ik ging na twee dagen naar Nijkerk op weg nadat oom Henri me een papiertje gegeven had om de weg te vinden en ook hoe ik heette en waar ik woonde en hoe hij heette en zijn adres en waar ik naar toe ging want hij vond het veel te ver en vermoeiend voor me en dat was het ook. Ik weet niet meer hoe ik er gekomen ben maar wel dat m'n billen doorgezeten waren en dat ik doodmoe was en direct door tante Johanna - Jehènne noemde oom Gerrit haar - die net zo'n lange tand had als Sjoukje in bed gestopt werd en ze zei dat het een schande was zo'n jonge jongen alleen zo ver van huis te sturen en oom Gerrit schreef dadelijk een brief aan m'n vader om te zeggen dat ik er was en dat hij het onverantwoordelijk van hem vond - misdadig! Oom Gerrit was veel ouwer dan m'n vader en dee net of hij z'n tweede vader was. De volgende morgen moest ik in bed blijven en wou tante Johanna me vertroetelen maar ik stond op en ging naar de tuin met de nichtjes en at me bijna ziek aan de bessen, frambozen, pruimen, vroege appelen en dirkiesperen en daar kreeg ik een beetje diarree van. Ik speelde op de molen die oom van m'n grootvader geërfd had en liet aan m'n nichtjes zien dat ik tussen de wieken door durfde lopen als hij draaide en als hij stilstond
| |
| |
klom ik op de wieklatten en toen ik er een poosje gelogeerd had bracht oom Gerrit me naar Utrecht met de trein al was m'n vader er kwaad om en in Utrecht haalde hij de fiets uit de bagagewagen en bracht me naar oom Henri. Ik reed de volgende dag naar Zuylen en na twee dagen naar Amsterdam en toen de volgende dag weer naar Heemstee.
Bij m'n thuiskomst merkte ik dat er iets veranderd was. De stemming was gedrukt en m'n moeder kreeg minder huishoudgeld omdat de praktijk achteruitging. Dat kwam door die vervloekte papen zei m'n vader. Ik had er al eerder aan tafel iets over gehoord dat de pastoor het niet goed vond dat alle roomsen in Heemstee patiënten van m'n vader waren, maar dat kon niet anders want er was geen andere dokter behalve dan meneer Van Luenen en de plattelandsheelmeester.
Terwijl ik weg was had dokter Droog die alleen maar arts was en erg dom zei m'n vader zich in Heemstee gevestigd en hij had een huis gekregen aan de hoek van de Kerklaan (die ook wel de Postlaan of de Postelaan heette) en de straatweg tegenover de roomse kerk en hij was zelf ook rooms. Meneer pastoor was overal rondgegaan en had met de mensen gepraat en toen waren er patiënten bij m'n vader gekomen en ook huilende vrouwen die zeien dat ze naar dokter Droog gingen en m'n vader zei: ja, als ze niet naar collega Droog gaan verliezen ze de klandizie van hun winkel en hij zei dat dokter Droog onder zijn duiven schoot en dat hij het op de volgende vergadering van de Maatschappij voor Geneeskunst zou laten behandelen maar ondertussen werd hij hoe langer hoe somberder en eindelijk kwam het hoge woord eruit. Hij zei bij het dessert: ik zal het jullie maar vertellen, je moeder en ik hebben besloten dat het beter is dat ik in Haarlem een nieuwe praktijk begin, dan ben ik van al dat gedonder en dat vechten om een patiëntje af. ‘Je moeder en ik’ - we wisten wel beter, want m'n moeder wou veel liever in Heemstee blijven. Aagje Hendrikse, de Hollandse juffrouw, moest weg en we hielden alleen een keukenmeid, een tweede meisje, de koetsier en Willem de loopjongen over en natuurlijk Ebbers voor de apotheek. Toen mijn vader vroeg: nou, wat zeggen jullie ervan? dee geen van ons z'n mond open en hij stond op en ging naar bene- | |
| |
den en zei: kom jij straks even op m'n kamer. ‘Ik weet niet of ik je studie onder deze omstandigheden wel zal kunnen bekostigen want alles is nu heel anders geworden met zo'n groot gezin en in de stad is alles veel duurder, begrijp je dat goed?’ Ja, pa. Ik zal het proberen zei hij maar het geld groeit me niet op m'n rug, tenminste, zei hij er toen streng achter, als je graag voor dokter studeren wil en ik zei maar gauw ja pa al wist ik op geen stukken na wat studeren was ik vond alleen die boekenkasten
van hem wel interessant met die ziekten en platen maar verder kon het me niks schelen wat ik worden zou en daar had ie het al meer over gehad met me en als ik niet enthousiast was zei hij dat het een prachtig vak was en een roeping en wou ie weten wat ik dan worden wou als ik geen dokter wou worden maar ik wist het niet ik had nergens zin in en dacht hou op met dat gezanik. Vooral als ik niets deed en maar ‘rondlummelde’ en hij zei: neem dan tenminste een goed boek uit de boekenkast en dan gaf hij me ‘Cinq Semaines en Ballon’ van Jules Verne en dat moest ik dan lezen met de Franse dictionaire erbij en alle woorden die ik niet kende opschrijven en van buiten leren maar er waren prachtige platen in van Gustave Doré van de hond Wachter die uit het maanprojectiel gegooid werd omdat hij dood was en toen als een kreng daarachter bleef zweven omdat de zwaartekracht geen uitwerking meer op hem had zei mijn vader, nee, dat was in de Reis naar de Maan ook in het Frans en hij had een heleboel boeken van Jules Verne verguld op snee en de werken van Darwin die moest ik ook lezen en ‘Kippeveer’ van Cosinus en ‘Platland’ door een punt een land waar geen derde afmeting in was en Goethe en Schiller compleet en Shakespeare en Longfellow en Kant en Schopenhauer en Hegel en ‘Sans Famille’ van Hector Malot en Voltaire en Rabelais in oud-Frans en Victor Hugo en Balzac en ‘La Guerre et la Paix’ van Leo Tolstoi en de Wonderen van het Heelal en de Ilias en de Odyssee in het Grieks in prachtige letters en de Winkler Prins en Don Quichot en Gullivers Reizen en Mazeppa, geïllustreerd en nog een heleboel andere maar haast geen romans in het Hollands, behalve de Wonderlijke avonturen van Baron von Münchhausen.
Ik was alleen gewend geraakt aan het idee om dokter te wor- | |
| |
den omdat hij het er bij elke gelegenheid over had tegen onze kennissen dat ik voor dokter studeren wou en hem in Heemstee opvolgen in zijn praktijk als hij dood ging of misschien wel samen met hem zo lang.
Ik vond het verschrikkelijk uit Heemstee weg te moeten en ik heb die avond lang liggen snikken van verdriet en machteloosheid. M'n enige troost was dat ik later misschien toch nog in Heemstee terug zou komen, maar hoe lang duurde dat nog?
Ik ging de eerste tijd op het gym op m'n fiets naar Haarlem en de baffen op het Houtplein kregen geen kans meer en ik was altijd vroeg thuis en ging van de stal door de apotheek naar binnen. Ebbers vroeg me wat ik nu al zo leerde op het gymnasium en ik zei: Latijn, echt Latijn, geen potjeslatijn zoals er op jouw potjes staat. Zo, zei ie, en welke talen nog meer? O, Frans en Duits en Engels en Grieks. Meer niet? Nee natuurlijk niet. Nou zei ie terwijl ie triomfantelijk een straaltje pruimensap tussen z'n tanden op de grond schoot en het met z'n voet wegveegde: dan heb je de makkelijkste nog vergeten, de brútaal, ha, ha, ha!
Toen we naar Haarlem verhuisden en dokter Colenbrander de praktijk van m'n vader overnam voor een heleboel geld maar we mochten niet weten voor hoeveel waren ze aan de overkant van de Binnenweg waar niets gestaan had dan bollen en groente al een poosje begonnen met het bouwen van een blok huizen voor arbeiders en een groot koffiehuis met uitspanning en we mochten van de kinderen van de timmermannen en metselaars niet eens op de ladders en de steigers klimmen, want ze zeien: ga weg, wullie hebben de huissies gebouwd!
M'n vader zei schamper: in ieder geval zouen we hier dan ook overburen hebben gekregen, dat is tenminste een troost.
We bleven nog een half jaar in Heemstee terwijl ik op m'n Queen of Diamonds heen en weer reed, maar toen kwamen de verhuiswagens voor.
|
|