Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Over-Ysselsche sangen en dichten (1930-1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Over-Ysselsche sangen en dichten
Afbeelding van Over-Ysselsche sangen en dichtenToon afbeelding van titelpagina van Over-Ysselsche sangen en dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

Scans (21.47 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Editeur

W.A.P. Smit



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Over-Ysselsche sangen en dichten

(1930-1935)–Jacobus Revius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Tranen-vloetGa naar voetnoot*

Op de droeve doot des alderdoorluchtichsten, groot-machtichsten ende groot-dadichsten Gustavi Adolphi, der Sweden, Gotthen ende Wenden Conincx, vromelijck strijdende ende overwinnende gebleven den 17. Novemb. 1632.

Aen M.H. Danielem Heinsium Ridder, ende Raetsheere van sijn hoochst-gedachte Majesteyt.

 
Ὤ πόποι Εινσιάδη πεπνυμένε, ἦ μάλα λυγρῆς
 
Πεύσεαι ἀγγελίης ἣ μη ὤϕελλε γένεσθαι
 
Κεῖται Γούσταβος, νέκρὸν δὲ δὴ ἀμϕιπένονται
 
Ἤρωες, τὸ δὲ πνεῦμα ἔχει πολύχαλκος ὄλυμπος.
 
I.
 
Soo haest Urania, van 'sPrincen lof te spreyden
 
Door 'swerelts ommeloop, haer meyninge ontboot,Ga naar voetnoot1-2Ga naar voetnoot2
 
En Heinsius in const en alle talen grootGa naar voetnoot3
 
Tot dit verheven werck hem dachte te bereyden,Ga naar voetnoot4
[pagina 144]
[p. 144]
5[regelnummer]
Phebus, dat merckende dreef zijn gespan na LeydenGa naar voetnoot5
 
En bracht hem metter vaerd' de bootschap vande dootGa naar voetnoot6
 
Des Sweetschen Cesars, die door een onsalich lootGa naar voetnoot7
 
Gesneuvelt, oorsaeck was dat aerd' en hemel schreyden.
 
Dit maeckte dat de pen hem wt de handen viel.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Wat doedy, Loxia? moogdy ons gra'ge sielGa naar voetnoot10
 
Van sulcken meester-stuck afgunstelijck beroven?
 
Of vreesdy dat sijn dicht, indien het boven aen
 
Den hemel by den rey der sterren quam te staen,Ga naar voetnoot13
 
Van uwe gulden toorts de claerheyt sou verdoven?Ga naar voetnoot14
 
 
 
II.
15[regelnummer]
Een wolcxken, seer gering' int aensien, onverwachtetGa naar voetnoot15
 
Geresen wttet Noort na onsen hemel clom,Ga naar voetnoot16
 
Den troostelosen hoop der vromen wellecom
 
Maer by Gods vyanden gesmadet en verachtet.Ga naar voetnoot18
 
Het spreyde sich, en smeet (wie meynde het? wie dachtet?)Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Haer scharen met gewelt van blixem om end' om,Ga naar voetnoot20
 
Dat Duytschlant als een see aen alle boorden swom,Ga naar voetnoot21
 
En laefde menich hert in droefenis versmachtet.
 
Van donder het rumoer, van hagel het gecraeck
 
Dee trillen in haer nest den Arent en den Draeck.Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Maer, o onwissen troost van dit ellendich leven!
 
Dien strael die allen schroom wt onse herten namGa naar voetnoot26
 
Is wederom gekeert van daer hy henen quam.Ga naar voetnoot27
 
Het licht is wechgegaen, en 'tonweer is gebleven.
[pagina 145]
[p. 145]
 
III.
 
Als Hector lach ontsielt int leger der AchijvenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Den grijsen Priamus heeft bitterlijck getreurt,
 
Andromache van druck haer vlechten wtgescheurt,Ga naar voetnoot31
 
Den rou van Hecuba en was niet om beschrijven.
 
Oock Helena, den haet vande Troyaansche wijven
 
(Als oorsaeck van dit quaet) dick hebbende gespeurtGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
En siende dattet nu haest werden sou haer beurtGa naar voetnoot35
 
Wist nauwelijcx van angst en droefenis waer blijven.
 
De smert van uwe doot, groot-moedige Gustaaf,
 
De Sweede en den Duyts, de Tater en de Sclaaf,Ga naar voetnoot38
 
Ja al wat eer en deucht oyt kennede, gevoelen:
40[regelnummer]
Oock self de lichte pry van Romen sit en beeftGa naar voetnoot40
 
U missende, die haer, terwijl ghy hebt geleeft
 
Bevrijdde voor het sweert van haer vergramde boelen.Ga naar voetnoot42
 
 
 
IV.
 
Grooten Bellerophon, die, haestende te comenGa naar voetnoot43
 
Ter plaetse daer de son self wanckelet en beeft,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
U sterfelijck den doot een tijtlanck overgeeft,Ga naar voetnoot45
 
Betonende int minst haer nagels niet te schromen,Ga naar voetnoot46
 
De deugd' (u Pegasus) u siende wechgenomenGa naar voetnoot47
[pagina 146]
[p. 146]
 
Soeckt aenden hemel, by de Schutter, by de Creeft,Ga naar voetnoot48
 
Dien trotsen ridder, die soo lang' hy heeft geleeft
50[regelnummer]
Bewesen had te sijn de vroomste aller vromen.Ga naar voetnoot50
 
En vindende, terwijl sy dalet na bene'en,
 
Mijn hert verstijvet en geworden als een steen
 
Door 't clagen over een soo bitteren ellende
 
Heeft daer een ogenblic gerustet haren voet,
55[regelnummer]
Verweckende (tot danck) een levendige vloet
 
Van veersen spaersaem, maar van tranen sonder ende.Ga naar voetnoot55-56
 
 
 
V.
 
Wie had u niet besint? wien hebdy niet behagetGa naar voetnoot57
 
O Coninck, die een croon van uwe crone waert?
 
Wie heeft u niet geacht een grooter crone waart
60[regelnummer]
Als eenigen Monarch in Christenrijck en draget?
 
Wie hoopte niet te sien den Adelaer vertsagetGa naar voetnoot61
 
Van u gepluckt, gevilt, verplettert op de aard'
 
Of de bebloedde snee van u verwoedde swaart
 
Hem jagen van het west tot daer de sonne daget?
65[regelnummer]
Waer ghy by nacht of dach oyt namet uwen keer,Ga naar voetnoot65
 
De bloode liepen voor, de stoute vielen neer,Ga naar voetnoot66
 
En wat u oge sach heeft uwe hant verworven.
 
Nu ligdy. en het volck dat u soo heeft bemint
 
Siet haer verwachtinge verdwenen inden wint.
70[regelnummer]
De liefde leeft noch, maer de hope is gestorven.
 
 
 
VI.
 
Den stijl is neergestort, de ceder is gevelletGa naar voetnoot71
 
Die schaduw' maeckte aen der vromen cleyn getal.
 
Hy is verloren die men niet weer vinden sal
 
Of men tot in het graf sich pijniget en quellet.
75[regelnummer]
De doot heeft ons verrae'n, de doot heeft ons versnelletGa naar voetnoot75
 
Ons nemende een schat die in dit jammerdal
 
Met cloeckheyt, met gewelt, met bede, noch met alGa naar voetnoot77
 
Des werelts gelt en goet niet werden can herstellet.
[pagina 147]
[p. 147]
 
Ons borst gevullet met een nevel van verdriet
80[regelnummer]
Door onse ogen een geduyrich water giet
 
Niet latende 'tgemoet een weynichsken bedaren.
 
Ah Heer, die alles schickt na uwen wijsen raet,Ga naar voetnoot82
 
Hoe comtet dat soo haest in eenen dach vergaet
 
Daermen na heeft gejanckt soo veel voorleden jaren?Ga naar voetnoot84
 
 
 
VII.
85[regelnummer]
Die oogen, die gelijck twee schoone sonnen bloncken
 
Verdrijvende den nacht die Duytschlant had omset,Ga naar voetnoot86
 
Die tong' wiens reden meer als eenige trompet
 
De crijchsluy in het hert door hare oren cloncken,
 
Die handen die Gods kerck de waarde vryheyt schonckenGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
En van haer jageren ontwerreden het net,Ga naar voetnoot90
 
Die voeten onder wien de machten sijn verplet,
 
En d'alderhoochste prael soo lage leyt gesoncken,
 
Dien aller boosen schrick, dien aller vromen hoop
 
Leyt op de aarde, en is self een aarden-hoop.
95[regelnummer]
O Vorsten, waket op, en staeckt u ydel wenschen.
 
Hier siedy aen een Vorst daer niets aen en ontbrack
 
Die alle Coningen het hooft te boven stackGa naar voetnoot97
 
Dat ghy wel Goden sijt, maer sterven moet als menschen.
 
 
 
VIII.
 
Sal ick met mijne stem, o hogen roem der Sweden,
100[regelnummer]
Wtmeten na waardy u sinne-rijck beleyt,Ga naar voetnoot100
 
U ongecroockte trou, u Godesdiensticheyt,
 
De macht van uwen arm, 'tgewicht van uwe reden?
 
De glants van u gesicht, de schoonheyt uwer leden,
 
U vaderlijcke gonst den goeden nooyt ontseyt,
105[regelnummer]
U herte dat nooyt Prins of crijger heeft gevleyt,
 
U dweegen ommeganck, u minnelijcke seden?Ga naar voetnoot106
 
Hoe ghy den roden Draeck gevat hebt by den neck,Ga naar voetnoot107
 
Hoe ghy den Arent wreet gekneuset hebt den beck,Ga naar voetnoot108
 
Hoe u noch noot noch doot heeft connen overwinnen;
[pagina 148]
[p. 148]
110[regelnummer]
O watten wyden meyr toont hem voor mijn gesicht!Ga naar voetnoot110
 
Legt om het roer, en kiest de haven, o mijn dicht,
 
Datmen niet eynden can is dwaesheyt te beginnen.
 
 
 
IX.
 
Hier leyt hy die verliet sijn vaderlijcke stranden
 
Niet soeckende den roof van vremder Heeren goet,
115[regelnummer]
Maer wt een Conincklijck eer-lievende gemoet
 
Begerich door Gods cracht te lossen onse banden,Ga naar voetnoot116
 
Die den gecroonden wolf dreef wt ons vrye landen,Ga naar voetnoot117
 
En duytschlant heeft bevocht met een gemengde vloet
 
Van zijner vyanden en van sijn eygen bloet,
120[regelnummer]
Niet weygerich voor ons sijn leven te verpanden.
 
Die siende 'sKeysers heyr vergruyset als het cafGa naar voetnoot121
 
Sijn siele blydelijck den Schepper overgaf
 
En sulcken eelen doot hiel voor sijn grootste winste.Ga naar voetnoot123
 
Wiens name nu soo hooch als Phebi wagen climt,Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
In wien de luyster schoon van alle deugden glimt,
 
Het Conincklijck geslacht dat is het alderminste.
 
 
 
X.
 
Sett by Gustavi graf den grooten Alexander,Ga naar voetnoot127
 
Den grooten en al-om vermaerden Antonijn,Ga naar voetnoot128
 
Den grooten Carel, en den grooten Constantijn
130[regelnummer]
Vier Coningen, in eer niet wijckende malcander.
 
Hangt aen het hoofden-eynd' sijn crone, en aen 'tander
 
Sijn degen vlammende gelijck de sonne-schijn
 
Waer mee hy heeft bevrijdt den Moldau en den Rhijn,Ga naar voetnoot133
 
En wtet lant gejaecht der Duytsche-steden-brander.Ga naar voetnoot134
[pagina 149]
[p. 149]
135[regelnummer]
En op een marmer wit met diepe letters houw't
 
(Die vullende op 't netst met fijn gegoten gout)
 
Dit opschrift, dat den Turck en Spanjaert lesen connen:Ga naar voetnoot137
 
De deugden van ons vier sijn altemael verknochtGa naar voetnoot138
 
In u, Gustave, want, terwijlen dat ghy socht
 
Te worden ons gelijck, hebdy ons overwonnen.
[tekstkritische noot]Tranen-vloet. Een exemplaar der afzonderlijke uitgave, die zonder twijfel bestaan heeft, is mij niet bekend.
voetnoot*
Tranen-vloet, titel. Gotthen: bewoners van 't Zuidelijkste deel van 't tegenwoordige Zweden (Götaland); Wenden: oorspr. de Duitsche naam voor alle Slaven, waarmee zij in aanraking kwamen, hier waarschijnlijk gebruikt voor de bewoners van Finland, Karelië, Ingermanland, Esthland en Lijfland, die tot Gustaaf Adolfs rijk behoorden; vromelijck: dapper; 17 Novemb. 1632: Revius vergist zich hier in den datum: de slag bij Lützen vond plaats op 16 November nieuwen stijl. Over den nieuwen stijl zie men de eerste aanteekening bij het ‘Iaer-dicht’ op pag. 1; Opdracht. M.H.: Mijn Heere; Daniel Heinsius: een der beroemdste geleerden van zijn tijd, hoogleeraar te Leiden en vriend van Revius (zie ‘De dichter Revius’, hfdst. II); Ridder: in 1623 schonk Venetië hem den titel van Ridder van Sint Marcus; Raetsheere: in 1618 benoemde Gustaaf Adolf hem tot historieschrijver en kort daarop tot raadsheer; hoochst-gedachte: oorspr. beteekende hoog-gedacht: hierboven vermeld, maar later werd het opgevat als een titel en zelfs in den superlatief gebruikt (Ned. Wrdb. VI, 1032).
voetnoot1-2
deze regels sluiten direct aan op het laatste sonnet van de onmiddellijk voorafgaande Tweede Vreuchden-rey.
voetnoot2
'swerelts ommeloop: de gansche baan van den wereldbol; haer meyninge ontboot: haer plan (nl. om 's Prinsen lof te verkondigen) bekend maakte.
voetnoot3
const: kennis.
voetnoot4
Of dit alleen een beleefdheid is aan het adres van Heinsius, dien Revius als den ‘voornaemste dichter van onsen tijt’ bewonderde, dan wel of deze inderdaad het plan heeft gehad de gebeurtenissen van 1632 te beschrijven, is mij onbekend. Onmogelijk is dit laatste niet, waar Heinsius een jaar te voren (1631) had uitgegeven: Rerum ad Sylvam Ducis atque alibi in Belgio aut a Belgis Anno 1629 gestarum historia.
voetnoot5
Phebus: Apollo, de god der dichtkunst en muziek; zijn gespan: den zonnewagen, dien hij als zonnegod bestuurt.
voetnoot6
metter vaerd'; terstond.
voetnoot7
loot: kogel.
voetnoot9
hem: nl. Heinsius.
voetnoot10
Loxia: als god der vaak duistere waarzegspreuken heet Apollo ook Loxias, de duistere.
voetnoot13
cf. het vorige sonnet, reg. 150-151.
voetnoot14
gulden toorts: de zon.
voetnoot15
een wolcxken, seer gering' int aensien: nl. Gustaaf Adolf: cf. 1 Koningen 18: 44.
voetnoot16
na onsen hemel clom: kwam naar ons toedrijven (waarbij het lijkt, of de wolk langs den hemelboog naar boven klimt tot den hemel boven ons, ‘onsen hemel’).
voetnoot18
by: door.
voetnoot19
smeet: sloeg; meynde: vermoedde.
voetnoot20
om end' om: aan alle kanten, overal.
voetnoot21
hier wordt het beeld weder opgevat van het wolkje uit 1 Koningen 18, dat een stroomende regen brengt over het verschroeide land (cf. ook reg. 22). De samenhang met reg. 20 is als volgt te verstaan: ‘zoodat Duitschland (door den met dat hevig onweer gepaard gaanden regen) overal dreef als een zee’.
voetnoot24
den Arent: de dubbele Rijksadelaar van het Roomsch-Duitsche keizerrijk, (hier voor:) keizer Ferdinand II; den Draeck: Filips IV van Spanje.
voetnoot26
strael: lichtstraal (hoewel eigenlijk in tegenspraak met het voorafgaande beeld); schroom: vrees.
voetnoot27
henen quam; kwam (over ‘henen’ zie Ned. Wrdb. VI, 298).
voetnoot29
Hector: zoon van Priamus en Hecuba, echtgenoot van Andromache, was de aanvoerder der Trojanen in den oorlog tegen de Grieken en werd tenslotte door Achilles gedood (cf. Ilias 22, vs. 330 vlgg.); leger: legerplaats: Achijven: Grieken (van: Achivi).
voetnoot31
druck: verdriet.
voetnoot34
als oorsaeck van dit quaet: de oorlog werd immers gevoerd om Helena, de vrouw van koning Menelaüs van Sparta, die door den Trojaanschen prins Paris ontvoerd was; dick: dikwijls.
voetnoot35
haer beurt: volgens Homerus echter keerde zij na de overwinning der Grieken ongedeerd met haar man naar Sparta terug.
voetnoot38
de Tater: cf. Ned. Wrdb. XVI, 979, hier wel voor: Turk (zie ook beneden, reg. 137).
voetnoot40
self: zelfs; de lichte pry van Romen: de lichtekooi van Rome: de Paus. Urbanus VIII vreesde nl. de overmacht der Habsburgers en zag daarom de overwinningen der Zweden niet zonder welgevallen.
voetnoot42
boelen: minnaars, ‘vergramd’, omdat de Paus in den successie-oorlog om Mantua (1627-1631) Frankrijk reeds tegen Spanje had gesteund.
voetnoot43
Bellerophon: een Corinthische prins, groot held en gunsteling der goden, die hem steunden o.a. in zijn strijd tegen het monster Chimaira.
voetnoot44
nl. in het doodenrijk.
voetnoot45
u sterfelijck: uw sterfelijk deel, uw lichaam; een tijtlanck: nl. tot den dag der opstanding.
voetnoot46
schromen; vreezen.
voetnoot47
Pegasus: het gevleugelde paard, dat Pallas-Athene tot steun in den strijd aan Bellerophon schonk.
[tekstkritische noot]49. B heeft een drukfout: de soo lang'.
voetnoot48
Schutter, Creeft: sterrenbeelden van den dierenriem.
voetnoot50
vroomste: dapperste.
voetnoot55-56
zooals de echte Pegasus door zijn hoefslag op den Helicon de bron Hippokrene deed ontstaan, de bron der dichterlijke bezieling.
voetnoot57
besint: bemind, liefgekregen.
voetnoot61
den Adelaer vertsaget: den bevreesden Adelaar (zie de aant. bij reg. 24).
voetnoot65
namet met uwen keer: u begaaft.
voetnoot66
voor: (vluchtend) voor u uit.
voetnoot71
stijl: pilaar.
voetnoot75
versnellet: verrast, bedrogen.
voetnoot77
cloeckheyt: verstand.
voetnoot82
schickt: regelt.
voetnoot84
gejanckt: klagend, schreiend uitgezien.
voetnoot86
omset: omvangen.
voetnoot89
Gods kerck: het Protestantisme; waarde: kostbare, dierbare.
voetnoot90
‘en haar uit het net bevrijdden (het net ontwarden), waarin de jagers haar gevangen hadden’.
voetnoot97
het hooft te boven stack: boven het hoofd uitstak, overtrof.
voetnoot100
sinne-rijck: wijs.
voetnoot106
dweegen: vriendelijke; minnelijcke: minzame.
voetnoot107
den roden Draeck: Philips IV (zie reg. 24).
voetnoot108
den Arent: Ferdinand II (zie reg. 24 en 61); wreet: is een bijv. nw. bij Arent.
voetnoot110
meyr: zee.
voetnoot116
te lossen onse banden: Revius beschouwt nl. de zaak der Duitsche en Nederlandsche Protestanten als één (lossen: losmaken).
voetnoot117
den gecroonden wolf: keizer Ferdinand II; ons vrye landen: de verschillende Protestantsche staten in Duitschland (cf. de aanteekening bij den vorigen regel).
voetnoot121
vergruyset als het caf: de slag bij Lützen was immers een overwinning voor de Zweden.
voetnoot123
eelen: edelen.
voetnoot124
Phebi wagen: de zonnewagen van Phoebus Apollo, de zon.
voetnoot127
den grooten Alexander: (het beeld van) Alexander den Groote.
voetnoot128
Antonijn: Marcus Aurelius Antoninus, keizer van Rome van 161-180 en beroemd om zijn filosofisch-moralistische geschriften.
voetnoot133
den Moldau en den Rhijn: (voor:) Bohemen en de Rijnpaltz, de gebieden van den Winterkoning, die in het begin van den Dertigjarigen oorlog voor hem verloren waren gegaan. De Rijnpaltz werd door Gustaaf Adolf zelf, Bohemen door de Saksers bevrijd (1631-1632).
voetnoot134
der Duytsche-steden-brander: zinspeling op den brand van Maagdenburg na de verovering op 20 Mei 1631 door de Keizerlijke troepen van Tilly en Pappenheim (zie ‘T'samen-sprekinge’ op pag. 116).
voetnoot137
dat: opdat, zoodat.
voetnoot138
verknocht: verbonden, vereenigd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken