| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
Gerard zou komen dejeuneeren; toen Maximiliane, met neergeslagen oogen en bevende stem haar Vader zijn bezoek op 's middags aankondigde, had haar Vader met zijn gewone luchthartige jovialiteit gezegd, dat hij op de koffie moest komen, en was hij Gerard persoonlijk gaan uitnoodigen.
Met haar overgroote beschroomdheid, die bijna abnormaal was in een meisje als zij, zooals haar Vader haar vaak onvriendelijk te kennen gaf, een meisje, dat al zóólang in de wereld had verkeerd, - zou Maximiliane het eigenlijk verkozen hebben, wanneer het onderhoud stil en rustig had mogen plaats vinden, ná het dejeuner. Dan was alles kalm en vanzelf gegaan: Vader had na zijn gesprek met Gerard haar Moeder geroepen, en daarna háár, en de middag zou blij en vredig zijn vergaan. Nu werd het zoo ánders. Loïs en Alix begrepen het doel van Gerard's komst; en Alix plaagde haar met de onbarmhartigheid van een jong, gevierd mooi meisje, die haar heel-oude en leelijke zuster een dwazen
| |
| |
stap ziet doen. Loïs zweeg, die was in dergelijke dingen altijd onverschillig, maar in haar oogen gloorde toch iets van verholen spot. En om dan met Gerard, als pas-verloofden, aan tafel te zitten onder de critisch-nieuwsgierige blikken van haar Vader en zusters, dat deed nú al een verlegen angst over haar komen, die haar volstrekt misstond. Waarom, o, waarom was zij toch niet wat liever, wat mooier... zij zou het zoo gaarne voor Gerard zijn...
Zij wist het nauwelijks meer, hoe het bal geëindigd was, en hoe zij waren thuis-gekomen. Zij had gesnakt naar de eenzaamheid, om haar geluk te overdenken, en God te danken voor deze onverwachte hemelsche begenadiging. Zij herinnerde zich, dat zij even, zich nauwelijks bedwingend, aan haar Moeders schouder had gesnikt en hoe haar Moeder haar had gekust en toegelachen, met een glimlach, die vol was van tranen, tranen van dankbaarheid om het geluk van haar kind... Daarna... vannacht... had zij geslapen...? had zij wakker gelegen...? zij wist het niet. Zij voelde zich staan op een lichte hoogte, en wilde niets anders dan zich laten opnemen, om weg te zweven, zichzelve te verliezen in dien goud-warmen schijn... Maar daar was nu weer de nieuwe dag gekomen, de dag met zijn eischen, de dag met zijn plichten... waarvoor zij zich thans in haar overgevoeligen, overnerveusen toestand niet goed berekend voelde.
Maximiliane kleedde zich voor de kerk. Zij zou met haar Vader en Moeder onder het gehoor van
| |
| |
Ds. Willemsen in de Kloosterkerk zijn, terwijl Loïs en Alix in de Waalsche Kerk den dienst gingen bijwonen van Ds. Roudeau, een predikant uit Genève, en dien zij, toen zij daar op kostschool waren, hadden gekend; Maximiliane niet, die was alleen nog maar bij Ds. Bonin ter kerk gegaan, maar dat was lang vóór hun tijd, zei Alix steeds, met dergelijke gezegden, zonder nadenken, Maximiliane's leeftijd nonchalant accentueerend. Ach, Maximiliane had het dikwijls betreurd, vooral toen zij ouder werd, dat er zoo weinig toenadering tusschen haar en haar zusters bestond. Zij bezaten elk haar eigen kamer, en zoo ook hadden zij alle drie hun eigen belangen, die zij elkander haast nooit in een vertrouwelijk gesprekje vertelden. Het verschil in leeftijd was wel groot, ja, - maar bij de Wennard's dan? Die gingen toch heel anders met elkander om... Anna en Charlotte deelden met hun jonger zusje Ilda een groote zitkamer, sinds Bertha met van Gaesbeek was getrouwd... Enfin, lang zou het niet meer duren, of...
Zij bloosde over haar gedachte, en kleurde nog dieper, toen Alix binnen stormde.
- Ik kom je 's even helpen!
- Mij?
- Ja, u, freule Maximiliane van Reymerswaele, aanstaande bruid van...
- Alix!
- Nu, nu! Wat dacht je, dat ik niets begreep? Waarom toch alles zoo geheimzinnig behandeld moet worden, begrijp ik niet. We zijn toch geen
| |
| |
kinderen meer! Aan 't ontbijt kreeg je telkens 'n gloeiende kleur, als ik zinspelingen maakte. Je eigen schuld! Waarom ben je 't ons gisteravond niet even komen zeggen? Dat zou toch niet meer dan natuurlijk zijn geweest? Je eigen zusters! Maar neen, dat moet allemaal heel officiëel toegaan, zóó officieel, dat wij 't groote nieuws tegelijk met vreemden hooren!
- Alix...
- Kind, zet niet zoo'n ernstig gezicht. Ik maak immers maar gekheid? Kom, is 't zoo? Zal ik je feliciteeren?
Een zwak glimlachje kwam om Maximiliane's mond. Zij boog haar hoofd naar Alix toe, en ontving op elke wang een zoen.
- Ziezoo. Van harte geluk gewenscht, hoor! En nu kom ik eens kijken, wat je had willen aantrekken. Natuurlijk, had ik 't niet gedacht? Je wil dat zwarte hoedje opzetten en je bruine japon aandoen. Geen kwestie van, hoor... je mooie blauwfluweelen tailor, met 'n wit-kanten blouse en je groote hoed met de grijze struisveeren. Zóó zie je er uit, als wat je ben, en niet als Mina, wanneer die naar de Maria Martha-naaikrans gaat.
- Moet jij je zelf niet gaan kleeden?
- Nee, je krijgt me toch niet weg. Ik hoef er immers pas om half elf te zijn.
- Ik ga niet graag zoo gekleed naar de kerk.
- Zoo gekleed? Hoe kan je er nu eenvoudiger uitzien dan zóó. En je mag ook wel wat om van
| |
| |
den Eeckhout denken. Hij komt er toch zeker ook?
- Ik weet 't niet...
- Ach jij, je ben nog maar 'n baby, hoor. Dat maakt niet eens 'n afspraak; nu, dan zal ik, als ik... Enfin, hij is er natuurlijk. Waar zijn je handschoenen? Laat mij er maar 'n paar uitzoeken. Deze peau de suède, - precies de kleur van je veeren. Ziezoo. En ga nu maar gauw naar beneden.
Alix gaf haar een vriendschappelijk duwtje, maar trok haar toen nog eens naar zich toe, en kuste haar. Die Maximiliane was zoo zielig-blij met haar armzalig geluk... stumperd... als zij maar altijd in haar waan blijven mocht...
Haar Vader en Moeder wachtten haar reeds, toen Maximiliane beneden kwam. De Vader knikte zwijgend goedkeurend; de Moeder zeide niets, want al stemde zij niet in met haar dochters kleeding, zij kon het toch wel begrijpen, dat deze er thans gaarne wat aardig uit wilde zien.
Zij reden het korte eind naar het Voorhout. Mevrouw Willemsen, de domineesvrouw, had de lieve goedheid gehad, om, zoodra haar man Zaterdag de aanzegging gekregen had, dat de Koningin en de Prins bij hem ter kerk zouden gaan, in den middag even het dienstmeisje met een boodschap te zenden naar haar vrienden, de Reymerswaele's. Zij wist, dat de baron dit zoo gaarne had. De klok luidde nog, toen zij het kerkgebouw betraden, en juist toen de Moeder en Maximiliane zich hadden nedergezet in hare bank, begon het orgel te preludeeren.
| |
| |
Met verheerlijkte oogen keek Maximiliane rond; zij was zoo blij, dat zij vandaag, juist vandaag, had mogen opgaan naar het Huis des Heeren, omdat zij aldoor een dringende behoefte voelde haar handen te vouwen en te danken... Zij zocht niet met de oogen naar Gerard, dat had haar te profaan geleken, zij volgde met haar blik den predikant, die, op den preekstoel, stil bad in zichzelf...
Een ruisching ging er door de ruimte; de menschen keken op, want binnen traden de Koningin en de Prins-Gemaal, met hun gevolg. En Maximiliane, onwillekeurig mee-ziende, herkende den heer Wennard, in zijn donkerblauwen manteljas met vergulde knoopen, die, als dienstdoend kamerheer, de Koningin vergezelde. Nu wist zij zeker, dat Gerard door zijn oom verwittigd, hier ook aanwezig zou zijn, en haar wangen gloeiden, en het kostte haar inspanning, om naar de preek te luisteren. De dominé had zijn tekst gekozen uit Math. XXIII, 14: Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. En Maximiliane voelde het als een gelukkig voorteeken, en zij glimlachte van stille vreugd, toen zij hoorde: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid... en alle dingen zijn gereed... komt tot de bruiloft... Hoe kon het zoo toevallig treffen, dat er nu juist van een ‘bruiloft’ sprake was... Zou hij nu ook aan háar denken?...
Zij zat zoo stil in haar eigen gedachten verdiept, dat zij opschrikte, toen de dienst geëindigd was en het orgel weer begon te spelen. Zij had toch weinig aandachtig geluisterd... en toen zij
| |
| |
het hoofd boog om de zegening te ontvangen, scheen die wel aan háár alleen gegeven, zij voelde er niet slechts een zegen, naar ook een gelukwensch in...
De menschen verlieten de kerk onder het spelen van het orgel; bij den uitgang werden zij even door een groepje kennissen omringd; van den Eeckhout was daarbij, die tot Maximiliane's verlichting geen bizondere notitie van haar nam; zij zag en hoorde alles: hoe de zon blikkerde in de geslepen ruiten van hun rijtuig... hoe Ella Rozeveldt blauwe en witte trossen druiven droeg op haar hoed... zij hoorde, hoe er iemand klaagde over de koude in de kerk, waarvan zij niets had bemerkt... hoe een zachte meisjesstem meeneuriede de fantasie uit Zampa, welke het orgel thans speelde... en toch ging alles haar voorbij, alsof zij niet in de werkelijkheid leefde. En vóór zij nog tot zichzelve had kunnen komen, zat zij al in het rijtuig, naast... Gerard, wien Vader verzocht had mede te rijden.
Zij sprak niet; zij luisterde vaag verbaasd naar de gemakkelijke conversatie, die Vader en Gerard onderhielden. En had haar Moeder haar niet van tijd tot tijd eens goedig toegeknikt, dan zou zij bijna hebben kunnen denken, dat heel haar geluk maar een droom was geweest...
Zij haastte zich naar haar kamer; nu, in dit oogenblik van wachten wilde zij alleen zijn, kon zij met niemand spreken. Zij zag zichzelve bleek en lang, in den spiegel, met haar witte blouse op den blauwfluweelen rok, en zij kón het zich
| |
| |
maar niet begrijpen, dat zij... zoo iemand als zij... was uitverkoren...
Zij wist niet, of het wachten lang duurde, of kort. Maar toen zij geroepen werd ging er een schok door haar heen. Aarzelend, beschroomd trad zij haar Vaders kamer binnen, en de eerste die zij zag, was haar Moeder, naar wie zij zich boog, om het hoofd op haar schouder te kunnen leggen. Maar haar Vader, die graag alles geregeld en volgens de conventie zag gebeuren, en Maximiliane's ‘aanstellerij’ nooit goed kon velen, zei, alsof zij er nog niets van wist:
- Maximiliane, Gerard is hier gekomen om je hand te vragen. Ik heb hem gezegd, niet op 'n verbintenis van jullie tegen te zijn, maar dat jij natuurlijk de beslissing had. Stem je in Gerard's aanzoek toe?
- Ja, Vader, fluisterde Maximiliane, wie al deze formaliteiten een gruwel waren, en die het zich dringend verweet, dat zij nu niet opzien en glimlachen kon.
Gerard greep haar hand, en drukte die kort.
- Ik dank je, zei hij.
En Maximiliane was zóó verward, dat zij het heel gewoon vond, zooals het toeging, en volstrekt niets anders, geen zoen zelfs, van hem verwachtte.
- Wel gefeliciteerd, jongelui, zei de Vader joviaal, en de Moeder sprak zacht: God's beste zegen....
Gerard liep rond in de kamer, waar hij vroeger nog nooit was geweest, en bleef staan voor
| |
| |
het groote portret van Groen van Prinsterer.
- Wel 'n interessante kop, zei hij, maar Thorbecke ziet er toch feitelijk schranderder uit.
- Schranderder? riep de heer van Reymerswaele. Dat meen je niet. Zie dat fijne, zachte, intelligente gezicht, één en al distinctie en verstand. Thorbecke wordt daar opeens 'n boer bij, 'n ruwe, grove...
- Ja, 't zijn contrasten, zei Gerard, haast even sterk als Multatuli en professor Alberdingk Thijm.
- Hè? wat? zei de heer van Reymerswaele, en werkelijk ontsteld rees Mevrouw op van haar stoel.
- Multatuli! Ik verzoek je die naam hier nooit meer te noemen, zei de heer van Reymerswaele wat strak, en wat professor Alberdingk Thijm betreft...
- In verkiezingsdagen gaan de Katholieken immers met ons mee? zei Gerard, fijn-spottend, en blikte zijn aanstaanden schoonvader aan met een uitdrukking in de oogen, die Mevrouw in zichzelve qualificeerde als: onbeschaamd. O, zij kende van den Eeckhout zoo weinig, en zij was in deze zaak weer geheel afgegaan op het beter inzicht van haar man, en op Maximiliane's geluk, maar... maar... was dat nu een manier, om al dadelijk zoo hinderlijk te spreken... Thorbecke... Multatuli... en 't scheen wel of hij er een heimelijk pleizier in vond, iets onaangenaams te kunnen zeggen... Zij durfde in deze oogenblikken niet naar Maximiliane zien... want zij begreep, dat deze zich nu evenzeer gekwetst moest voelen als zij...
- Brisons, zei de heer van Reymerswaele een
| |
| |
beetje bruusk. Ga nog even zitten, we zullen zoo dadelijk wel voor de koffie worden geroepen.
Gerard legde zijn lange gestalte nonchalent-verveeld in een gemakkelijken stoel. Deze heele besogne vond hij embêtant; nu, ja, hij wilde wel trouwen, en het kon hem zelfs weinig schelen met wie; maar al die formaliteiten... en die dwepende oogen van het meisje... Waarover kon je praten met die menschen... hij hield toch al niet veel van converseeren, maar zoo gedwongen...
De heer van Reymerswaele trachtte het gesprek gaande te houden. Zijn vrouw zei niets, en Maximiliane... die zat maar te kijken, alsof zij verheerlijkt in een andere wereld lèefde. Maar het was moeilijk met dien jongen. In niets stelde hij belang. Over niets kon hij feitelijk meespreken, want die onverschilligheid was het masker voor... onwetendheid. O, hij bemerkte het wel... al dat cynisme, al die spot diende alleen om zijn gebrek aan kennis te verbergen... Als hij ervan sprak, hoe dominé Willemsen vanmorgen met zijn tekst uit Mattheus wel een parallel had kunnen trekken tusschen Mattheus en de gelijkluidende passage in Lucas XIV: 16, dan zat hij de schouders op te halen, en suf te knikken, alsof dat alles hem voorbij, en in 't geheel niet aanging. Toen had hij het niet kunnen laten, en was even uitgevallen:
- Toen opende Hij hun verstand, dat zij de Schriften verstonden, - ik wil hopen, dat dit woord ook nog eens aan jou vervuld worden mag.
Maximiliane ergerde zich aan haar Vader. Wat was hij onaardig tegen Gerard, wien dit bezoek
| |
| |
toch waarlijk wel wat gemakkelijker mocht worden gemaakt... Straks ook al met dat barsche: Brisons... Wat voor indruk moest Gerard krijgen van hun familiekring! Dat zij steil en onverdraagzaam waren, zelfs tegen geloofsgenooten, en tegen hun eigen naaste verwanten... want Gerard werd hier toch zoon in huis... En toen haar Moeder haar aankeek, zacht-medelijdend, beantwoordde zij dien blik tot groote verwondering van haar Moeder, hooghartig en verontwaardigd. Zij zou iets willen zeggen, om Gerard te verdedigen, om hem te toonen, dat hij in háár altijd een bondgenoote zou vinden...
- Wees lankmoedig jegens allen, houdt onderling vrede, zegt Paulus... Maar haar stem was zoo zacht van innerlijke ontroering, dat haar Vader er door heen praatte, zonder er acht op te slaan, en dat Gerard niet eens naar haar keek. Maar Gerard vond weldra zelf de gelegenheid, om revanche te nemen. Haar Vader had iets gezegd van de Eerste Kamer: hij vertelde, hoe van Linte Helling dit jaar een der drie candidaten was geweest, die op de voordracht van de Tweede Kamer hadden gestaan als voorzitter van de Eerste Kamer. En dadelijk verscheen om Gerard's mond het kleineerend, laatdunkend lachje.
- Wou hij dat worden?
- Nee, hij? hij ambieert zoo iets niet. Hij is tevreden met zijn taak als lid van de Eerste Kamer.
- Anders toch ook 'n...
- Nu spreek maar vrijuit?
- Van Houten heeft 't vroeger immers zelf
| |
| |
gezegd, dat de Eerste Kamer alleen door 'n fictie van de Wet, 'n volksvertegenwoordiging heeten kan?
De heer van Reymerswaele werd rood. Niet dat dit tegen hem gezegd werd, maakte hem boos, maar dat dit gedaan werd onder deze omstandigheden en door zijn aanstaanden schoonzoon. Maar juist om deze reden zou hij blijven zwijgen.
- 't Is toch ook zoo helder mogelijk, ging van den Eeckhout voort: de Eerste Kamer is 'n lichaam, dat nooit in ernstig conflict is gekomen, dat nooit zijn eigen wil heeft getoond, - waarvoor dient 't dan eigenlijk? Bovendien: als de beide Kamers in alles overeenstemmen, dan is er maar één van de twee noodig, nietwaar? En is er verschil tusschen beiden, dan kan er maar één van de twee volks-orgaan zijn. De Eerste Kamer is er, omdat er bij de invoering van het constitutioneele stelsel de splitsing overgenomen is uit Engeland, dat 'n Hoogerhuis en 'n Lagerhuis heeft, zonder dat men er aan dacht, dat dit 'n gevolg was van historische toestanden, en niet 'n eisch van 't vertegenwoordigend systeem.
De heer van Reymerswaele streek over zijn grijze bakkebaarden; hij wilde zich nog bedwingen, maar kon het niet.
- Ik heb hierop alleen dit te antwoorden: Toen 'n paar jaar geleden Troelstra 't voorstel deed om de Eerste Kamer af te schaffen, als zou die 'n ondemocratisch en nutteloos element in onze staatsregeling zijn, vond dat voorstel maar bij één lid bijval. Misschien als jij kamerlid was geweest zou het voorstel twee stemmen hebben gehad.
| |
| |
Met bewondering had Maximiliane naar Gerard geluisterd. Zij had altijd gedacht, of liever, zij had altijd zóó over hem hooren spreken, dat hij zich nooit ergens mee bemoeide, en zelfs was er dan ook bijgevoegd, dat hij niets wist. En nu sprak hij zoo goed, dat Vader er blijkbaar door in verlegenheid raakte... nu, ja, hij deed misschien niet verstandig, nu, op dit oogenblik, juist dit onderwerp te entameeren, maar zij was veel te blij om den indruk van welonderlegdheid, dien Vader zeker van Gerard moest krijgen, dan dat zij daarop kon letten. Haar Moeder trachtte een afleidend gesprek te beginnen, en vertelde haar dat alles besproken was: wanneer de verloving publiek worden zou, en hoelang zij geëngageerd zouden zijn: zes weken... maar zij antwoordde niet veel, zij zou gaarne hooren wat Gerard nu weer zou repliceeren...
Gerard glimlachte; hij had den steek zeer goed gevoeld: als jij kamerlid was geweest... maar hij glimlachte zijn irritant glimlachje van zelfvoldane hooghartigheid.
- Och, zei hij, 't is in bijna alle landen nu eenmaal usance, dat, waar 't parlementaire stelsel bestaat, er twee afdeelingen zijn. Engeland, België, Frankrijk, Zweden, Duitschland, Zwitserland, Oostenrijk, Spanje, ja, waar niet... En er is hier te lande 'n groote verbetering gekomen, toen werd afgeschaft, dat de leden der Eerste Kamer door de Koning voor hun heele leven werden benoemd. Toen sprak men met recht spottend van la ménagerie du Roi...
| |
| |
De heer van Reymerswaele stond op.
- Vrouw... begon hij, maar op hetzelfde oogenblik werd er geklopt, en kondigde de hofmeester aan, dat het dejeuner stond geserveerd.
- O, ik wou juist vragen, of 't nog geen tijd was, zei de heer van Reymerswaele.
- Ik ben 't met Schaepman eens, zei van den Eeckhout nog, opstaande, die zei: De Eerste Kamer is geen ideaal, maar enfin, ze is er nu eenmaal.
Hij bood mevrouw van Reymerswaele den arm, en Maximiliane volgde naast haar Vader, zóó vol van de meest tegenstrijdige aandoeningen, dat zij er niet eens meer aan dacht, op te zien tegen de ontmoeting met haar zusters.
Loïs en Alix wachtten reeds in de eetzaal. Met een paar woorden werden zij op de hoogte gebracht, zij feliciteerden, en toen werd er niet meer over de verloving gesproken, want de hofmeester en een der bedienden kwamen binnen, en de maaltijd begon.
Op de met een geheel Cluny-kanten kleed bedekte ronde tafel stond een kristallen middenstuk, met bloemen en vruchten gevuld. Deze zwaar kristallen pièce de milieu op zilveren voet, was overigens het eenige ouderwetsche stuk; de glazen en wijnkaraffen waren van met facetten geslepen Baccarat-kristal en het tafelservies was van Donatello, wit met onderglazuur-kobaltblauwe randen, met fijn-gouden kanten. Mevrouw van Reymerswaele, bezorgd voor het oude familieporcelein en de kristallen en zilveren, met ingebrande wapens versierde, familiebekers, gebruikte sinds
| |
| |
jaren enkel ‘koopserviezen’ bij niet officiëele gelegenheden, en de drie dochters hadden hier niets tegen, omdat er dan van tijd tot tijd eens een vernieuwing kwam. Loïs had dit servies uitgezocht, en ook de kopjes, die zij bewonderde: van fijn wit porcelein, met breede randen kobaltblauw, waarin witte rozen.
Het gesprek was niet geanimeerd, maar daar er zooveel personen aanwezig waren, bemerkte men er weinig van. Bovendien leverde het galabal ten Hove voldoende stof tot discours.
- Ik zag, vertelde Alix, mevrouw Wallers dansen met die Oostenrijksche attaché, met z'n onuitsprekelijke naam... hoe heet hij ook weer...
- 't Is geen Oostenrijker, maar 'n Hongaar, corrigeerde Gerard, en hij heet von Czerczenski.
- Hebben jullie gelet op 't toilet van Minnie Chaam? vroeg Loïs. Dat was een van de mooiste toiletten, die ik heb gezien. Champagnegele, als krip geperste tulle over wit satijn, en 'n lange champagnegele fluweelen ceintuur, met paarse irissen geborduurd.
- En Betsy dan... in haar cyclamenkleurige charmeuse...
- Moeder, hoe vond u mevrouw van den Branden?
- Ik heb er niet op gelet...
- Net 'n antwoord voor Moeder! lachte Alix.
Gerard vroeg den heer van Reymerswaele naar wederzijdsche kennissen, en Alix, ziende, hoe gelukzalig Maximiliane luisterde naar elk zijner woorden, kreeg een aandoening van diep medelij- | |
| |
den voor haar oudste zuster. Ach, wat een schijn was het, waarmee deze zich verblijdde... Zóó lang te hebben gewacht... en dan ten slotte zóó verloofd te zijn...
Zij voelde een kribbigheid tegen Gerard, die haar een schamper lachje om de lippen, een bitse repartie uit den mond dreef, wannneer hij iets had beweerd. Maar zij was te voorzichtig en te verstandig, om toe te geven aan deze neiging, waarvan de uitingen Maximiliane zeker meer verdriet dan pleizier zouden hebben gedaan.
Ook Loïs beschouwde haar zuster, zich eenigszins verbazende over Maximiliane's bijna onverholen getoond geluk, maar zich verheugende over haar uiterlijk, dat verjongd, verlevendigd was door den glans van vreugde, en zelfs vermooid. Haar bleeke, ingezonken wangen schenen wat gevulder door den fijnen blos, de uitdrukking van den smallen mond was geheel veranderd, de oogen staarden niet dof en droef, maar blikten stralend en vrij om zich heen. Comme le bonheur embellit! dacht Loïs, en hoewel zij Maximiliane's geluk niet begreep, peinsde zij niet daarover, maar verheugde er zich hartelijk in.
De Moeder keek wel eens bezorgd naar haar dochter. Maar Maximiliane scheen zoo rustig en vredig gestemd, dat zij liefderijk haar angstige gedachten onderdrukte. Haar man had dezen echtgenoot voor haar gekozen, en Maximiliane zelf bleek volmaakt tevreden met zijn keus. Zij moest dus zwijgen, omdat spreken geen goed kon doen.
Na het dejeuner nam de heer van Reymers- | |
| |
waele Gerard naar de rookkamer mee; hij had nog het een en ander met hem te bespreken, over de avond-receptie te zijnen huize, waar het engagement publiek zou worden gemaakt. Gerard nam afscheid van de dames: langer blijven was hem een totale onmogelijkheid, hij zou vergaan van verveling, en hij zocht dus een gepast voorwendsel om te kunnen vertrekken. Ook Maximiliane voelde even zijn lange koude hand om de hare; zoo gaarne had zij hem nu een vriendelijk woord gezegd, of tegen hem geglimlacht, maar zij durfde niet. Hij, zeer beleefd en correct zeide:
- Tot heel spoedig, hoop ik, en zij tuurde zijn gestalte na, en voelde zich volkomen gelukkig. En aldoor, terwijl zij met haar Moeder en zusters dien middag in de ontvangkamer zat, om bezoek af te wachten, was zij vervuld van een warme, welige vreugde, een innige dankbaarheid. Zij sprak niet veel, maar als iemand iets tot haar zeide, glimlachte zij, en terwijl zij antwoordde, dacht zij in zichzelve: Zij moesten 't eens weten... niemand kan het vermoeden, hoe gelukkig ik ben...
Reinout Berghem's voornemen was de familie van Reymerswaele een visitie te brengen; lang had hij daarmede gewacht, want hij kwam voor Alix, het jonge, frissche, bekoorlijke kind, dat zijn zoo lang bedwongen zinnen had doen ontwaken met onstuimige kracht. Hij had zichzelf een positie en een fortuin veroverd; veel had hij over de wereld gezworven, in Brazilië was hij geweest
| |
| |
als civiel ingenieur, in Siberië had hij een spoorlijntje aangelegd tusschen Bodjod en Katarinenburg: in Alabama had hij de Random-mijn van zijn zwager Rudolf Elst van Velzen geïnspecteerd, in China een brug gelegd over het kleine, snelle riviertje, de Léou-tse, - ja, waar was hij niet geweest, en wat had hij niet gedaan! Alles had hij gewaagd en aangepakt, alles, zelfs buiten zijn eigenlijke vak... met dit gevolg, dat hij ‘van alle markten thuis’ was geraakt, en van zeer veel zaken en ondernemingen verstand had gekregen. Ook had hij goed geld verdiend, en toen hij eindelijk naar Holland begon terug te verlangen, was hij daarheen weergekeerd; na benoemd te zijn tot arrondissements-ingenieur, had hij een bureel in den Haag gekregen, dat hem een aangenamen, drukken werkkring en een voldoend jaarlijksch inkomen verschafte.
Na zoo langen tijd buitenslands te zijn geweest, verlangde hij zijn geheele familie terug te zien. En aan allen, die overgebleven waren van het groote gezin, waartoe hij behoorde, had hij bezoeken gebracht. Maar, ach, wat voelde hij zich vervreemd. Zijn oudste zuster Adèle had hij teruggevonden, voor de tweede maal getrouwd met Herbert van Colmschate; haar zoon Rolf, die, toen hij het land verliet, nog maar een jongen was geweest, getrouwd, en zelf al vader; haar dochter Josephine verloofd; de huwelijksfeesten te Parijs had hij meegemaakt, en daar Alix van Reymerswaele ontmoet... Zijn zuster Eva gestorven, ook haar man; zijn broer Charles
| |
| |
getrouwd met een vrouw uit het geslacht-van-Asten, waardoor de Berghem's ten onder waren gebracht; zijn broer en zuster Phinie en Otto samen wonend ergens op een vergeten dorp, feitelijk meer vegeteerend dan levend; alleen zijn zuster Odilia, de gelukkige vrouw van dokter van Arckel, had hij terug-gevonden, zooals hij haar had verlaten, vol levenslust en levenskracht, hartelijk en goedhartig.
Soms kon hem een weemoed bevangen, om het vergaan van alles, wat eenmaal zoo hecht en sterk had geleken. Huize ter Aar... niet meer bestaande... het huis, waaraan hij zijn liefste kinderherinneringen dankte... zijn Vader gestorven, zijn Moeder gestorven... alle grootheid en glorie vergaan...
Enfin, hij stond nog stoer en met opgeheven hoofd, temidden van het leven. Het leven had hem nooit ten onder gekregen, hoe hard het hem ook vaak behandeld had. Zijn onwrikbare energie en vooral zijn onverstoorbare opgewektheid had hem door alles heen-geholpen.
Maar nu, ofschoon wie niet waagt, niet wint zijn principe was, nu was hij op een punt van zijn bestaan gekomen, dat hij aarzelde. Hij was zich zijn eigen waarde zeer goed bewust; hij wist een algemeen geacht man te zijn, en ook de achting der menschen te verdienen. Hij had zichzelf een lot verzekerd, dat velen hem zouden benijden, maar...
Al die jaren, dat hij werkte en zwoegde, om er te komen, had hij het altijd, zoo voelde hij
| |
| |
het tenminste, te druk gehad, om ernstig verliefd te worden. Zijn rede had hem steeds belet, om zich in belemmerende verbintenissen te begeven; en zoo kwam hij vrij, en ook innerlijk niet gebonden, in het vaderland terug...
Maar nu...
Zoodra hij Alix had aanschouwd en haar heldere, opgeruimde stem gehoord, voelde hij het met de besliste en snelle zekerheid, die een grondtrek van zijn karakter was, dat zij zijn levensgeluk wezen kon. En tegelijk: dat hij ook in staat zou zijn háár gelukkig te maken. Maar... hoe natúurlijk, als de zaken zoo stonden, de kwestie ook was, vooral nu het mooi-naïeve kind hem ten duidelijkste liet blijken, dat hij haar niet onverschillig had gelaten, er stond zooveel tegenover, wat hem peinzen en weifelen deed. Zij kwam voort uit een zoo heel ander milieu, dan waarin hij zich oogenblikkelijk bevond. O, als de Berghem's nog hun vroegere grootheid en rijkdom bezaten... maar nu? Een man, zooals hij, die zichzelf in de wereld vooruit had gewerkt, en het adellijke meisje, levend in de schaduw van het Hof, niets van de werkelijkheid kennende, - door haar opvoeding en haar omstandigheden afgezonderd gehouden van alle ruwe realiteit...
Ofschoon zijn verstand hem zeide, dat hij beter deed, niet verder te gaan, nu er nog niets was, wat later met veel leed en strijd misschien weer ongedaan moest worden gemaakt, was zijn gevoel toch te sterk, dan dat hij naar die waarschuwing zou kunnen luisteren. Hij wilde haar nog eens in
| |
| |
haar eigen omgeving zien, hij wilde weten, of hij het voor zichzelf zou kunnen verantwoorden, om haar weg te halen van de plaats, waar zij thuis behoorde, of dat dit haar te veel verdriet kosten zou. En na lange overwegingen en diep overdenken had hij zijn besluit genomen, om de familie van Reymerswaele een bezoek te gaan brengen. Uit de wijze, waarop Alix hem ontving, zou hij de helft van wat hij weten moest, kunnen opmaken, - en uit de wijze, waarop de familie hem ontving, de andere helft...
Hij ontdekte weldra in de korte straat het groote huis in den tuin; hij ging door het openstaande hek, en schelde.
Een bediende, in een donkerblauwen livreirok met twee rijen vergulde knoopen, geheel gesloten tot aan den hals, terwijl er onder de jas slechts een klein randje rood en geel gestreept vest tevoorschijn kwam, en een pantalon met gouden biezen langs de naden, opende hem de deur.
- Ontvangt Mevrouw? vroeg Reinout.
- Mevrouw de barones ontvangt, zei de lakei, zeer deftig en stijf.
Reinout gaf zijn kaartje:
- Dien mij dan even aan...
De lakei nam het kaartje en legde het neer op een grooten porceleinen schaal.
- Wilt u mij dan maar volgen?
Reinout volgde den lakei, die geruischloos voortstapte over den dikken Perzischen looper, die rechtstreeks lag van de vestibule door de trapzaal tot aan de breede statietrap. De balusters waren van
| |
| |
geciseleerd koper onder een rood-fluweelen leuning, terwijl langs den muur een zwaar rood-zijden koord met kwast was gespannen. Aan den voet van de trap en op het eerste portaal waren groote staande lampen geplaatst, elk vijf ballons dragende, en in den anderen hoek van 't portaal stond een reusachtige vaas van email cloisonné met vuist-groote, roestkleurige chrysanten gevuld.
De lakei liet Reinout, met een korte hoofdbuiging staan onder aan de trap, en Reinout, opziende, ontdekte op het portaal de gestalte van een man, geheel in het zwart gekleed, met laag uitgesneden vest, wit overhemd, witte das en witte handschoenen, dien hij begreep, dat de hofmeester moest zijn.
Ook deze vroeg, toen Reinout hem genaderd was:
- Wilt u mij maar volgen?
Zij bestegen het tweede gedeelte van de trap, en stil-staande voor de groote dubbele deuren der ontvang-zaal, vroeg de hofmeester, vertrouwelijk zacht:
- Wie mag ik de eer hebben aan te dienen?
- Mijn naam is Berghem, zei Reinout kortaf, wien al dezen omhaal volstrekt niet beviel.
De hofmeester wierp de beide vleugels der deur tegelijkertijd open, en kondigde luid en duidelijk aan:
- Mijnheer... Berghem!
Een statige, hooge zaal opende zich voor zijn oog. In het eerst onderscheidde hij de menschen niet, hij zag alleen het karmozijnen rood van
| |
| |
tapijten en gordijnen, groote spiegels in vergulde lijsten en op een lagen vierkanten piédestal voor een der ramen een levensgroot marmeren beeld. Een beetje wrevelig, zelfs wat met zijn figuur verlegen, stond hij een oogenblik stil, om zijn houding te herwinnen, toen hoorde hij, en een snelle, warme vreugde gloeide in hem op, Alix' verheugde stem, die spontaan:
- Reinout! riep.
Zij kwam zelfs naar hem toe, het mooie, impulsief handelende kind, en drukte hem de hand met een vriendelijk woord:
- Dat is aardig van je, dat je ben gekomen!
Hij zag nu ook de andere aanwezigen. Mevrouw van Reymerswaele zittend op een met karmozijn satijn bekleede canapé, met naast zich een oude dame; om de canapétafel nog andere dames: Maximiliane... Loïs... en vreemden.
- Moeder, hier is Reinout.
Mevrouw van Reymerswaele keek even, koel en vluchtig, op; zij was niet ingenomen met het bezoek, zoo straks konden die andere menschen: Charles Berghem, de sportsman, en zijn onuitstaanbaar-indringerige vrouw, óók nog wel komen. Waar moest dat heen? Begrepen zij dan niet, dat de kennismaking met de ontmoeting op de bruiloft van Josephine eindigen moest?... Zij wist, dat haar man een afkeer had van het aanhouden dezer relaties; zij zelve, och! zij gaf daar zooveel niet om, maar zij moest in deze zijn wil doen, als de trouwe wachteresse van zijn huis die zij was. Daarom stak zij Reinout slechts terug-gehouden
| |
| |
de hand toe, zei nadrukkelijk: Meneer Berghem, ofschoon zij op de bruiloft ‘Reinout’ had gezegd, en noemde slechts even bij het voorstellen zijn naam, en de namen der anderen, die hem niet kenden. Iedereen begreep dan ook, dat zij deze visite van weinig belang achtte, en bemoeide zich niet met hem.
Reinout steeg het bloed naar zijn gezicht. Hoe betreurde hij het, te hebben toegegeven aan zijn verlangen, en te zijn gekomen. Hij wilde niet behandeld worden, als de eerste de beste. Hij wás de eerste de beste niet. Een neiging kwam in hem op, onmiddellijk heen te gaan, en nooit weer, nooit weer terug te keeren, en nooit meer iets van zich te laten hooren, aan die trotsche, onverdraagzame menschen, waartoe Alix toch óók behoorde. Zij was lief en goed en hartelijk; maar zij was nog jong... en natuurlijk, het kón niet anders, zat het hooghartige, zelfgenoegzame, harde, stugge en koude ook háár in het bloed. Maar bij het eerste woord harer stem smolt zijn toornige overweging weg, en enkele oogenblikken kon hij niets anders dan luisteren naar haar opgewekt gepraat, en haar zien in de stralende oogen.
Alix voelde zich verrukt van vreugde, omdat hij, en zoo gauw! was gekomen. Zij zat zich juist zoo erg te vervelen; 's Zondags, als zij niet mochten handwerken, of pianospelen, of lezen in andere dan vrome boeken, was het altijd een niet door te komen dag van saaie eentonigheid. Soms kwam er nog wel eens gezellig bezoek, maar nu na het Hofbal, terwijl men 's morgens al naar de
| |
| |
kerk was geweest, had niemand natuurlijk lust om uit te gaan. Maximiliane was, na het vertrek van Gerard, in haar zevenden hemel blijven vertoeven; zij zat voor zich uit te staren met verheerlijkte oogen, sprak bijna niet, en glimlachte met zoo'n licht, zalig glimlachje, dat het, als je goed dacht over het engagement, en wat voor een man Gerard was, ontroerend en pijnlijk was om te zien. Moge zij niet te spoedig uit haar waan ontwaken, dacht Alix, het arme schepsel heeft werkelijk niet al te veel geluk in haar leven gekend... En Loïs... daar had je in het dagelijksche leven weinig aan: je verbeeldde je altijd, dat zij neerkeek op de gewone dingen, en je kon daar nu wel met spot tegen ingaan, maar daar was je natuurlijk niet altijd toe gestemd.
En nu, terwijl zij half in slaap viel bij het gepraat van Moeder met mevrouw Brederode over de openbare samenkomst, waar dominé Gravestein en dominé Willemsen zouden optreden, en waar over de belangen van de Militairen in Indië zou worden gesproken, - mevrouw Brederode was zelfs gaan fluisteren, toen dit onderwerp ter sprake kwam, want de onzedelijkheid van de soldaten in Indië, o!... Zij had vergeefs getracht een woordje op te vangen, en alleen kunnen verstaan, dat het over ‘soldatenvrouwen’ ging en juist had zij een ondeugende vraag willen doen, - toen was, gelukkig, Reinout binnen gekomen.
Zij was zoo blij om zijn komst, dat zij hem haar vreugde bijna te openlijk toonde, en volstrekt niet had gemerkt, dat haar Moeder hem
| |
| |
zoo strak ontving. Zij wees hem een stoel naast zich aan, en begon hem aanstonds veel te vragen; zij bespeurde zijn weinige geanimeerdheid niet: hij was immers gekomen!
- Heb je 't druk, Reinout? Ja, zeker wel, hè? want je ben immers voor je werk eerder dan wij uit Parijs terug-gegaan. Vond je 't daar niet heerlijk? Heel wat anders dan hier, hè? O, Reinout, wat waren 't gezellige dagen. Ik denk er nog zoo dikwijls aan terug. Wat zag Josephine er snoezig uit, hè? Ze is bepaald 'n beauté. Maar jouw zuster Odilia ook, wat 'n knappe, lieve vrouw. Je hebt 'n lieve familie, Reinout, we vinden 't allemaal...
Zij zweeg opeens. We vinden 't allemaal... Dit was toch eigenlijk niet waar. Maar, enfin, zij had geen spijt het te hebben gezegd. Maar nu viel het haar op, dat hij nog in 't geheel niet geantwoord had.
- 't Kan zijn, dat Mars, - zoo heb ik Maurits altijd genoemd, gauw ook naar den Haag komt.
- Zoo? met verlof?
- Nee, minister Linderen heeft hem misschien noodig op 't departement, zei Vader. Als dat zoo is, dan kom je er zeker veel aan huis? Wij denken Josephine ook dikwijls te bezoeken, ze is 'n lieve zuster voor ons.
Ofschoon Alix sprak uit zuivere, naïeve argeloosheid, niets anders bedoelende, dan de hoop uit te spreken, dat zij beiden elkander dikwijls zouden ontmoeten, voelde Reinout, in zijn geprikkelde stemming er iets heel anders in. Bij Jose- | |
| |
phine, zijn eigen nicht ‘mocht’ hij natuurlijk wel komen; wilde hij Alix dus zien en spreken, dan kon dit heel goed gebeuren op het hem aangewezen neutrale terrein. De ontvangst te haren eigen huize was zoo opvallend koel geweest, dat zij natuurlijk niet op een herhaling van zijn bezoek aandringen durfde.
- Nee, zei hij daarom gedecideerd. Bij Josephine zal ik zeker niet veel aan huis komen. 't Is niet mijn kring. En waar ik niet hoor, waar ik zelf voel, niet te passen, en waar me dat ook wordt, of zou worden getoond, daar wensch ik niet te komen.
Onthutst keek Alix hem aan. Zij begreep niet... toen drong het tot haar door, hoe Moeder in 't geheel geen notitie van Reinout nam, en met mevrouw Brederode en de andere dames maar bleef doorpraten over de Indische soldaten:
- De pogingen om belangstelling voor deze zaak hier in den Haag te wekken, zei mevrouw Brederode, zijn onder 's Heeren zegen gelukkig geslaagd.
En mevrouw van Reymerswaele, alsof zij geen gast had, wien dit onderwerp uit den aard der zaak geen belangstelling inboezemen kon, antwoordde:
- Ja, den Haag is 'n bloeiende afdeeling geworden...
En haastig wendde Alix zich tot Reinout:
- Je denkt... Reinout! je denkt toch niet, dat je hier niet welkom zou zijn! En hij zag aan haar, dat zij op het punt was, haar Moeder ter
| |
| |
verantwoording te roepen, en zóo sympathiek was hem haar spontane uiting, dat hij dadelijk verteederd werd.
- 't Is niets, zei hij, kijk niet zoo verschrikt, 't was allesbehalve aardig van me, om dat te zeggen. Maar heusch, als ik 'n koele ontvangst niet riskeeren wil, dan moet ik ook niet komen, zeg zelf.
Zij wilde nog protesteeren, maar hij keek haar zoo vriendelijk aan, dat zij een kleur kreeg, en een oogenblik verward de oogen nedersloeg.
Op dit moment richtte een der aanwezige dames, de oude mevrouw Franckema, na nog even aan Loïs nauwkeurig Reinout's naam te hebben gevraagd, zich tot hem.
- Meneer Berghem, is u familie van de Berghems van Ter Aar, die omstreeks 't jaar 1880 woonden aan de Vecht, op 'n groot landgoed, Ter Aar, 'n breed grijs huis, met 'n uitgestrekt park er om heen?
- Ja, mevrouw, antwoordde Reinout bedaard, dat was 't huis van mijn ouders.
- Uw ouders! herhaalde mevrouw Franckema, en het was duidelijk te bespeuren, hoe er een tintje verbazing was in haar toon. Wij, ging ze voort, wij woonden toen wat verder aan de Vecht, op Roucoulère... O, ja, wij hebben de Berghems heel goed gekend. Zoo, waren dat uw ouders?
- Om u te dienen, mevrouw.
- Dan was u zeker een van de jongere kinderen? Ik herinner me wel een jongen, maar die was donker.
| |
| |
- Juist, ja, mevrouw, ik was op éen na de jongste. Die u gezien hebt, moet dan m'n broer Charles zijn geweest, Charles Berghem, die zich zoo interesseert voor rensport, en die getrouwd is met Justine van Asten, 'n dochter uit 't handelshuis van Asten.
Alix keek tersluiks even naar haar Moeder. Waarom behoefde hij dat nu zoo te accentueeren, Reinout... Het was nu juist zoo prettig, dat mevrouw Franckema zich zijn ouders in al hun grootheid herinnerde, dat zou op Moeder en de anderen wel een goeden indruk hebben gemaakt,
- Mij niet bekend, zei mevrouw Franckema. Maar u had toch ook nog zusters?
- O, ja, we waren met ons zevenen. M'n zuster Eva, die getrouwd was met notaris Erckelens, is overleden. Adèle was eerst getrouwd met de bankier Elst van Velsen, nu sinds eenige jaren met van Colmschate; zij is de Moeder van Josephine...
Wéér zeide hij iets, wat haar Moeder niet beviel. Alix bemerkte het duidelijk. Zoo graag wilden Vader en Moeder het doen voorkomen dat Josephine van Colmschate heette; daarom had ook op de huwelijksannonces gestaan: Josephine Elst van Velsen dit van Colmschate. En nu begreep mevrouw Franckema immers natuurlijk, dat dit maar een schijn was geweest?
- O! zei mevrouw Franckema dan ook, alsof zij de gewenschte oplossing van een raadsel kreeg, maar correct sprak zij dadelijk door:
- En dan verder? Was er niet zoo'n heel licht blondje, 'n verlegen kindje?
| |
| |
- Ja, dat was m'n zuster Phinie, die woont nu samen met m'n broer Otto, die officier is geweest. En m'n jongste zuster, Odilia, is getrouwd met de Amsterdamsche bekende dokter van Arckel. U hebt ons nog als 'n gelukkig gezin gekend, niet lang daarna is de débâcle begonnen. Onze familie is een der vele slachtoffers van de suikercrisis. Ter Aar is verkocht moeten worden; van 't landgoed is 'n villapark gemaakt, en 't huis zelf bestaat niet meer, 't was zeker te groot, en nu hebben ze 't maar naar de grond gehaald...
Verdiept in zijn herinneringen bemerkte Reinout niet, hoe mevrouw van Reymerswaele afleidend iets begon te zeggen over de toestemming, die er gelukkig verkregen was, voor het houden van een schaalcollecte ten bate der Nederlandsche Middernachtzending... hij ging voort:
- Toen ik terug kwam voor goed uit 't buitenland, ben ik nog 's naar Maarssen gegaan. Maar wilt u gelooven, dat ik de plek niet meer herkende? de breede kolossale hekken waren natuurlijk weg-genomen. De sloot, die aan één kant 't park afsloot van de weg, was droog-gelegd, en men had daar 'n heele rij arbeidershuisjes gebouwd. Waar ons goede oude huis had gestaan, had je nu 'n moderne villa; de speelplaats... weg: de priëelen... weg; 't croquetveld, de vischplaats... weg; ik heb niets meer, letterlijk niets meer herkend. Ik liep daar rond met 'n wee en leeg gevoel... o, 't was zoo triest, om zóó duidelijk alles vernietigd te zien, wat je ouders, je grootouders, je voorouders en ook jezelf zoo hebt liefgehad...
| |
| |
Éensklaps bespeurde hij, nadat hij zich een oogenblik door zijn herinneringen had laten medesleepen, waar en tot wie hij sprak. Hij brak onmiddellijk af, want Alix zat met een verlegen uitdrukking in haar oogen naar hem te kijken, en het stelde hem sterk teleur, opeens te moeten begrijpen, dat zij niet met hem medevoelde, maar alleen kleinzielig bezorgd was voor de uitwerking, die zijn mededeelingen omtrent het verval van de familie Berghem op haar Moeder en de bezoeksters kon hebben. Hij maakte een bruuske beweging, om op te staan, en aanstonds afscheid te nemen, maar Alix' gezicht veranderde, en nu begreep hij haar beter. Haar gevoel wás geen kleinzielige bezorgdheid geweest, maar alleen een angst, dat haar Moeder geen goeden indruk van hem zou krijgen, een angst ook voor de praatjes van haar Moeders vriendinnen, waarvoor, zij kon dat immers het beste weten, haar Moeder, als vrouw van de wereld, ten zeerste gevoelig was. En hij wilde, door een plotseling vertrek, geen bevreemding wekken, en niet uitlokken, dat er na zijn heengaan eindeloos over hem zou worden gebabbeld. Hij bleef dus nog even, en zweeg, terwijl dadelijk het gesprek over de Middernachtzending-schaalcollecte algemeen werd.
- Er is 'n oproeping gedaan, vertelde mevrouw Brederode, voor dames en heeren, om te collecteeren. Dominé Scheller heeft zoo met aandrang gesproken: ‘Dat deze vraag om levende hulpkrachten niet ijdel zij’, heeft hij gezegd. ‘Er zijn zoovele jonge menschen, die misschien om werk zoeken. Hier
| |
| |
is werk. En een Gode welgevallig werk. Werk voor één dag maar, werk voor arme, verdoolde medemenschen.’
- Ja, zei mevrouw Franckema. En hij vroeg ook: Spreekt de liefde van Christus reeds uit uw leven? Hier is één kans, die God u geeft, om haar te openbaren. En ik geloof dan ook zeker, dat er eer te veel dan te weinig aanbiedingen zullen zijn.
- O, ja, dominé Scheller heeft nooit tevergeefs aangeklopt...
Mevrouw Franckema, alsof zij iets aangenaams bedacht, zei opeens:
- Meneer Berghem... maar dan... dan is u waarschijnlijk toch ook geparenteerd aan de comtesse de Méroville, van zichzelve een freule Zerminden, te Parijs?
- Die ken ik niet, mevrouw.
- Neen? ik meende toch...
- Och, ja, zei Reinout, in zooverre... de Mérovilles zijn familie van ons, ja. Jean en François de Méroville zijn m'n eigen neven, zoons van m'n tante Eva.
- Die ik bedoel, is François de Méroville.
- O, ja?
Reinout herinnerde zich zijn neef François, die een tijd lang met zijn zuster Eva geëngageerd was geweest, maar welk engagement verbroken had moeten worden, omdat François een niets beteekenend persoon was, zonder eenig fortuin, en toch zonder de minste energie om nog iets van zijn leven te maken. Zoo, en was die nog gehuwd? En zoo goed?
| |
| |
- Ik heb Emma Zerminden lange jaren gekend, zei mevrouw Franckema. Ze woonde met haar zuster samen, die was óok ziekelijk en gebrekkig, maar veel erger dan zij. Emma had alleen 'n beetje 'n hooge schouder, maar Marie was bepaald... bepaald bossue. 'n Lief gezichtje anders, Emma, en 'n lief karaktertje ook...
- Ze was zeker heel rijk? kon Reinout niet nalaten 'n beetje ironisch te vragen.
Mevrouw van Reymerswaele keek gefroisseerd. Wie vroeg dat nu zoo crû? Ook mevrouw Brederode blikte ontevreden naar Reinout: dat moest wel eens gebeuren in de wereld, nietwaar, dat er getrouwd werd om geld. Haar eigen zoon Bernard... Was Wim van der Werff niet zoo puissant rijk geweest, dan, nooit, nooit, zou zij Bernard met haar hebben laten trouwen... En ook Alix voelde zich weer onrustig worden: hoe kon Reinout nu juist zoo ongelukkig zinspelen op een huwelijk om geld, terwijl Maximiliane misschien ook maar alleen om haar fortuin ten huwelijk was gevraagd... Maar dat wist hij natuurlijk niet, er kon hier geen sprake van tacteloosheid zijn... En haastig, zei ze lachend:
- Jij gunt je neef 'n goed lot, Reinout, door zoo te hopen, dat z'n vrouwtje rijk mag zijn... Is ze rijk, mevrouw Franckema?
- Ze was rijk, of ze 't nog is, daarover kan ik niet oordeelen, zei mevrouw Franckema een beetje pikant, en iedereen begreep, hoe zij te kennen wilde geven, dat François Emma's geld er misschien wel had door gebracht.
| |
| |
Het werd Reinout te benauwd in deze omgeving, die hem opeens ondragelijk zwoel en drukkend leek. En hij stond op.
Maar nogmaals trachtte Alix hem tegen te houden.
- Blijf nog even, fluisterde zij. We hebben nog niets samen gepraat...
Besluiteloos weifelde hij een oogenblik. Neen, hij moest gaan, hij kón niet langer blijven in deze atmosfeer, waar hij zich onmogelijk thuis voelen kon. En tegelijkertijd ook kon hij het lieve smeekende gezichtje van Alix bijna geen weerstand bieden.
- Laat me liever gaan, zei hij, alleen voor haar verstaanbaar, want de anderen waren reeds weer een algemeen gesprek begonnen. En terwijl hij toch weer ging zitten:
- Ik hoor hier niet...
Maar zij keek hem zoo bedroefd aan, hem absoluut niet begrijpend, dat hij zich schaamde over zijn al te openhartige uiting. En hoewel hij voelde, dat hij het feitelijk aan haar, zoowel als aan zichzelf was verplicht, om beslist te breken, daar zij beiden, geheel ongelijksoortigen, toch nimmer samen konden gaan, kon hij toch niet bruusk optreden tegenover haar vriendelijkheid, en ook zijn eigen gevoel kon hij niet zoo spoedig tot zwijgen brengen.
- Alix, zei hij zacht, ik ben 'n ongewenscht element in deze kring, ik merk 't maar al te wel. Ik kan hier niet terug komen, hoezeer 't me ook leed doet...
| |
| |
Haar diepe teleurstelling, die zoo spoedig de blijdschap om zijn komst verving, belette haar eenigen troost te vinden in dat: hoe zeer 't me ook leed doet... Zij voelde alleen heel sterk de disharmonie, die er tusschen hen bestond, welk een groot verschil in inzicht der dingen haar leven scheidde van het zijne, en daarbij een spijt, omdat hij niet den vasten, krachtigen wil in zich opvlammen voelde, om allen te weerstaan, alles te trotseeren, terwille zijner liefde... Had hij haar dan niet lief...?
Haar oogen spraken de woorden, die zij verzweeg, en Reinout, hoeveel zelfbeheersching hij ook in zijn hard en moeitevol-werkzaam leven verworven had, voelde in deze oogenblikken zijn warme liefde hooger, mooier en beter, dan alle andere kleine en hinderende dingen van conventie en innerlijk verschil in levensbegrip. Alles leek hem in dit moment van een volslagen nietigheid, vergeleken bij de groote, innige liefde, die hij toch voor haar had, en die zij óok voor hem bleek te hebben. Wat was al het andere daarbij?...
- Alix, zei hij, ik moet nu gaan. En... terugkomen zal ik waarschijnlijk niet. Maar ik moet wat van je hooren van tijd tot tijd... wil je me schrijven?... Zal je me antwoorden, als ik je schrijf?
- Dat wil ik graag, - ja! zei ze, een beetje opgebeurd door de gedachte, dat hij haar toch niet geheel opgaf, dat hij haar niet liet boeten voor omstandigheden buiten haar wil.
- En... vroeg hij, hij kon het niet laten, als men je dat verbiedt?
| |
| |
- Men kan mij niets verbieden, zei ze trotsch, en keek hem vol en fier in de oogen.
Hij was tevreden. Wat bekommerde hij zich om de anderen, als hij haar, háár had gewonnen, als zij hem lief had, zooals hij haar... En bij het afscheidnemen drukte hij krachtig haar hand in de zijne, en beiden voelden het, alsof op dit oogenblik hun levensverbond was gesloten...
|
|