| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
I.
Alix was zeer ontevreden. Zij was zoo juist thuisgekomen van de kant-tentoonstelling in de Kunstzaal Kleykamp, waar zij vroegere kennissen had ontmoet. Zij had hen natuurlijk niet willen aanspreken, en gewacht, of... Maar neen, met een koelen, vluchtigen groet waren zij haar voorbij-gegaan. Gisteren in de Wilhelminakerk, waar de Koningin met groot gevolg aanwezig was, gebeurde haar iets dergelijks. Mevrouw Brederode ‘herkende’ haar niet dadelijk. En terwijl zij nu vanmiddag de fraaie uitstalling bekeek, en in gedachten vergeleek met haar eigen bezitting aan kant: beeldige zakdoeken met duchessekant, echte Valenciennes aan haar linnengoed, en Cluny aan haar tafeldamast, hoorde zij achter zich Ella Rozeveldt druk redeneeren over de muzikale soirée ten Hove...
- ... de bloemen... allemaal Parmaviooltjes, daar is niet veel geur aan, maar er waren ook van die donkere, goudbruine violieren... Ja, in de kleine balzaal... je weet wel, met die prach- | |
| |
tige groote vazen op de consoles, en al die vergulde tabouretten... Ja, van Merten was er ook, nee, die niet, ik bedoel de referendaris... Nee, alleen 't buitenlandsche corps diplomatique... Toen Jezuken nog 'n kindeken was, schattig, zeg, werd dat gezongen door Tilia Hill... ja, er was ook 'n viool, Louis Zimmerman; o, je had dat trio moeten hooren, van Mozart, geloof ik, van Tilia Hill, Zimmerman en Verhey...
- ... weet je 't al, die gaat mee met de Prins naar Berlijn voor de militaire feesten... In 't hôtel Esplanade, ja, daar komt de Keizer ook. De Koningin zal de fancy fair bezoeken, natuurlijk had je anders van Haar verwacht...
O, juist, de fancy fair... 't sprak vanzelf, dacht Alix met bitterheid, dat ze dáár weer over begonnen. Daar was de heele stad vol van. En iedereen deed er aan mee. Alleen zij natuurlijk niet. Nu, zij zou ook niet willen. Zich indringen zou zij niet. Maar, dat zij zóo beslist zou buiten-gesloten zijn, had zij toch niet gedacht. Daar was, vond zij, geen enkele reden toe. Zij bleef ondanks haar huwelijk toch wie zij was? Enfin... wie niet van haar gediend wilde wezen, die moest het eenvoudig maar laten.
Er werdt geklopt.
- Mevrouw, kwam het dienstmeisje zeggen, daar is Mevrouw Berghem, zij vraagt u te spreken...
Justine! Driftig wierp Alix haar groote mof op de tafel.
- Ik ben niet te spreken... Ik lig met hoofdpijn te bed.
| |
| |
- Mevrouw Berghem heeft u zien thuis-komen, Mevrouw.
- Laat Mevrouw dan hier, gebood Alix, die staan bleef, vastbesloten maar weer opnieuw uit te gaan.
Met veel vertoon van overdreven hartelijkheid kwam Justine binnen.
- Kind, wat typisch, dat ik je juist zag thuiskomen.
- Ik moet dadelijk weer uit.
- Komt er niet op aan, komt er niet op aan. Eén woordje maar. Zeg, weet jij, dat van Ermeren 'n diner geeft, waaraan de Prins zal deelnemen, en dat je broer Maurits daarop gevraagd is, en dat je beide zwagers óok komen? Reinout is zeker niet uitgenoodigd? Nu, Charles natuurlijk evenmin...
Alix kreeg een schok, hoewel zij zich beheerschte, om Justine niets van haar innerlijke ontroering te laten merken. Van dat diner wist zij niets. Loïs en Maximiliane hadden het zeker uit consideratie voor haar verzwegen. Allerlei tegenstrijdige gevoelens woelden in haar dooreen. Verdriet om haar buiten-gesloten zijn; toorn, omdat haar zusters, weinig tactvol, zoo iets voor haar verborgen. Want dat zij er niet vrijuit over spraken, beteekende natuurlijk, dat zij haar achteruitzetting begrepen, en dit vernederde haar diep...
- Ja, zei ze kalm, dat spreekt immers vanzelf? Reinout en Charles behooren nu eenmaal niet tot de hofkringen, dus...
- Maar ze zijn toch zóo nauw gelieerd aan allerlei leden uit die kringen...
| |
| |
Ongeduldig haalde Alix de schouders op.
- Wij vrouwen, hebben ons te schikken in ons lot. We moeten niet ambieeren wat niet voor ons is weg-gelegd.
- Onzin! riep Justine, met haar hooge stem. Wij vrouwen zijn er juist om voor onze mannen den weg te banen. O, nee, dat is niets voor mij, om maar stil te zitten en te berusten. Ik zal moeite blijven doen, totdat...
- Maar Charles, vroeg Alix, wat zegt die er van? Wenscht die 't even sterk als jij?
- Charles is zoo onverschillig voor die dingen...
- Nu, juist, Reinout ook. En ik vind, dan hebben wij ons te schikken.
- O, kind, wat ben jij nog 'n kind. De mannen beginnen altijd eerst met te weigeren, uit vrees voor échec. Later zijn ze dol van dankbaarheid. Me dunkt, jou, vooral jou, moet 't toch gemakkelijk vallen, Reinout wat te pousseeren.
- O, ja, zei Alix trotsch. 't Zou me héél gemakkelijk vallen, maar Reinout wil 't niet. En 't kan mij ook niets schelen. Ik wist toch vooruit, wat ik door 'n huwelijk met Reinout zou moeten ontberen?
- Nu, zei Justine, maar ik kan me niet voorstellen, dat jij zoo grif van alles hebt afstand gedaan. Dat jij niet 'n beetje, 'n heel klein beetje spijt zou voelen over je buiten-gesloten zijn. Ben jij zoo weinig gevoelig, dat 't jou niet hindert, als jij je vroegere kennissen onverschillig langs je ziet gaan?
- Nee, zei Alix. Dat hindert me niet. Ik blijf dezelfde, ook al zouden ze me voorbij gaan.
| |
| |
- O, maar dan zal je misschien niet eens verrast zijn over wat ik je kom zeggen...
- Wat dan?
- Ik heb aan 't bestuur voor de fancy fair zoo'n groote som aangeboden, dat ze wel niet anders kunnen doen, dan mij uit dankbaarheid met 'n tentje beschenken. En dan wou ik jóu offreeren, met mij...
- O! nooit! riep Alix, zonder eenige erkentelijkheid. Ik wil niet gekocht krijgen, waar ik krachtens m'n geboorte recht op heb. Ga jij maar alleen in dat tentje, ik bedank er voor, om zóó mee te doen!
Justine, die anders gewoonlijk alles nog al voor goede munt opnam, voelde zich nu toch wel wat beleedigd door de onomwonden miskenning van haar goede bedoelingen en zei vinnig:
- God, kind, ik dacht je een pleizier te doen. Neem me niet kwalijk, dat ik je heb lastig gevallen, hoor.
Zij vertrok overhaast, en Alix bleef achter in een zoo opgewonden stemming, dat, toen Reinout binnen-kwam, hij haar nog vond met hoed en mantel aan.
- Zoo, pas thuis-gekomen?
- Welnee, maar ik heb bezoek gehad: je zuster Justine is er geweest.
Reinout hoorde niet dat ietwat smadelijke: je zuster Justine.
- Wat kwam die nu weer doen. Je moet haar niet aldoor ontvangen, 't is toch eigenlijk geen gezelschap voor je.
| |
| |
- Weet je, wat ze kwam doen? vroeg Alix zenuwachtig lachende. Ze kwam me 'n plaats aanbieden in 'n tentje, dat ze op de fancy fair heeft... gekocht.
- Zoo... zei Reinout, zonder te vragen, wat Alix in deze zaak had beslist, want hij zag haar opwinding, en hij wilde ten allen prijs scènes vermijden, zooals er helaas al te vaak voorkwamen in den laatstsn tijd.
- Ja, genereus, hè? O! stel je voor! dat ik, Alix van Reymerswaele, 'n gunst zou aannemen van... 'n Justine van Asten!
Dus je hebt 't niet aangenomen, dacht Reinout verlicht. Maar hij zei niets.
- Ja, verbeeld je. Hoe ellendig ik 't ook vind, om niets met die heele fancy fair te maken te hebben, zóo wil ik er toch niet worden ingehaald. En dan kwam ze me nog vertellen, dat er 'n diner is bij van Ermeren, waar de Prins zal komen, en waarop iedereen is verzocht, behalve jij en Charles.
- Je zegt dat op een toon, zei Reinout, ondanks zichzelf een beetje geprikkeld, alsof je 't me verwijt, dat ik niet ben gevraagd. Zoo kinderachtig zal je toch niet zijn?
- Natuurlijk niet. Flauw om dat te zeggen. Maar...
Vriendelijk ging hij naar haar toe, en vatte haar handen.
- Er is geen maar, zei hij. Is er wel? Kijk me 's aan?
Zij keek hem aan, en bij den aanblik van zijn
| |
| |
goed gezicht, verdween haar wrevel. Zij hief haar mond naar den zijne, om te worden gekust, drukte toen haar hoofd tegen zijn schouder, en zei zacht:
- Jij geeft nu niet om al die dingen, 't kan je niets schelen, of er 'n fancy fair is, of 'n diner, maar ik... denk toch 's, ik... ik ben zoo gewend aan alles mee te doen, en nu... alles gaat m'n ‘neus’ voorbij, ik heb nergens iets mee te maken... Laatst zei ik... uit de grap... dat ik naar Loïs zou gaan, om te vragen, of ze me niet 'n tentje bezorgen kon... Toen had je moeten zien, hoe je me aankeek...
- Arm kind... heb je 't zoo slecht bij me? vroeg hij, en bukte zich, om haar lachend aan te zien, en drukte haar toen zoo met kracht in zijn armen, dat zij, ook lachend, riep:
- Pas op, pas op... je doet me pijn!
- Nee, zei hij, zonder haar los te laten, half in scherts, half in ernst, ik doe jou geen pijn, maar jij doet mij pijn, vreeselijke pijn, door aldoor naar dingen te verlangen, waar ik niets mee te maken heb, begrijp je dat niet, egoïst, onnadenkend kind?... Ik heb je vóor ons huwelijk zoo ernstig gewaarschuwd, maar je hebt niet willen luisteren, ik heb je nadrukkelijk gevraagd, of je werkelijk van alles afstand kon doen, en je hebt geantwoord: ja! en dat al 't andere je niets kon schelen... Ben je dat al vergeten... of... meende je 't niet?
- Och! zei ze pruilend. Maar mag ik daarom nooit meer een pretje hebben, nooit, nooit meer?
| |
| |
Waarom mogen Loïs en Maximiliano alles hebben, en ik... niets?
- Zou jij willen ruilen met een van die twee?
- O! nee! dat niet, riep Alix onstuimig, en sloeg haar armen innig om zijn hals. Nee, nee! ik wil niet ruilen! maar... begrijp je dan niet, dat als jij weg ben, ik me dikwijls verveel, afschuwelijk, dood verveel?
Hij legde zijn hand tegen haar wang, en drukte haar hoofd teeder-vast aan zijn borst.
- Dat wordt wel beter, zei hij, heel zacht, geloof je niet?... als...
Hij voelde haar wang gloeiend worden tegen zijn hand. En fluisterend, geheel overwonnen, herhaalde zij:
- Ja, ja, dat zal ook wel... als...
| |
II.
Maximiliane had altijd iets dweepachtigs gehad, en Loïs zeide vaak, dat, ware Maximiliane Katholiek geweest, zij ongetwijfeld religieuse zou zijn geworden. Nu ook interesseerde zij zich met een nerveuse, overdreven krachtsinspanning voor de tentoonstelling der ‘arme Friesche heide’, die in de kunstzaal Biesing aan den Hoogen Wal zou worden gehouden.
Zij stelde zich voor alles beschikbaar, correspondeerde, bracht bezoeken, opende haar beurs, waar het noodig was, en werkte dagen lang met een ijver, die iedereen verwonderde. Zij was opgewonden blij, toen zij van dominé Willemsen
| |
| |
hoorde, dat er op het terrein een echte plaggenhut zou worden gebouwd, zooals men die had te Houtigehage of te Rottevalle, en dat er een paar vrouwtjes van de heide zouden overkomen. Zij zag, hoe de hut werd opgetrokken van plaggen en dunne plankjes, en hoe zij met riet werd gedekt; hoe de binnenwanden met leem werden bestreken, en hoe er de leemen vloer in werd gelegd, en de tranen van ontroering kwamen haar in de oogen: Leven dáár menschen in? had zij gevraagd, de handen samen-slaande in duldeloos medelijden, en bijna met angst keek zij naar de armzalige raampjes, den vuurpot, de als een hondehokje uitgebouwde bedstede... en ofschoon zij zeer zachtmoedig was, bijna schroomvallig van aard, was zij toch driftig uitgevallen tegen een jong meisje, dat gekheid maakte en gichelde over het lage deurtje, waar je bukkend onderdoor moest gaan, over de kleine ruitjes, het miniatuur schoorsteentje... en zij had haar bestraft als een ondeugend kind:
- ... schaamde zij zich niet, om te spotten met dit verschrikkelijke?... Zij moest eens eerst de verhalen hebben gehoord van oude, verkromde menschjes, die op hun achtentachtigste jaar nog hun brandstof bij elkaar moesten bedelen, of grijsaards, trillend en afgewerkt, die hun kostje zèlf hadden op te halen, soms 'n uur ver van hun huis, al konden ze haast niet meer staan op hun wankele beenen... O, dat ‘volk van de ellende,’ zooals dominé Visscher, in zijn groot diep-menschelijk meegevoel het noemt... die
| |
| |
werken willen, werken totdat ze opgebruikt zijn, en hun spade is afgesleten tot aan het hout, - maar voor wie bij de ontginningen niet altijd werk is te vinden, omdat er geen geld daarvoor is en geen werk beteekent geen eten, geen kleeren, beteekent armoede, nood... O, dan te hooren, hoe de mannen, die afgewezen moesten worden, die hoopvol naar Noord-Jeruël kwamen, weg-trekken weer, eenzame, troostelooze figuren over de onmetelijke heide, terwijl ze toch niets anders vroegen, dan werk, dan werk, - dat was om uit te barsten in tranen, je hart brak erbij... En zij hier lachte, en maakte vroolijke grapjes over dezen tragischen ernst...
Het meisje had onthutst gezwegen, wel wat onder den indruk van Maximiliane's woorden. En mevrouw Willemsen had dankbaar gezegd:
- We moesten er méér hebben, zooals ú, mevrouw. Niet ieder is doordrongen van de groote belangen, waar 't hier om gaat, heeft besef van de vreeselijke werkelijkheid.
Maximiliane's oogen glansden hel van overspannen vreugde. Zij was moe, zij gunde zich ook geen rust. Maar alles was niets, als het doel maar werd bereikt. De Prins had ook van zijn belangstelling blijk gegeven, door de belofte van een bezoek. O, Maximiliane stelde zich zeer veel van deze tentoonstelling voor; zij was er met hart en ziel bij, en had geen tijd, om aan andere dingen te denken, dan daaraan alleen. En dat was goed, uitstekend, want...
Zij was bang, om tot zichzelve in te keeren,
| |
| |
en te peinzen over haar lot. Zij was bang, als iemand haar een vraag wou doen naar haar huiselijke omstandigheden, zij vermeed het om met haar Moeder of zusters alleen te zijn. Want...
O, hoe onbarmhartig had Gerard zich, na hun huwelijk, aan haar ontdekt. Hij was zelfzuchtig en ruw; hij behandelde haar bits en bruusk, zonder haar ooit te ontzien; hij kwetste haar voortdurend op de wreedste wijze in haar gevoelige vroomheid; hij besefte niets van haar liefde voor hem, hij nam het aan, als een vaststaand feit, dat hun huwelijk voor haar, evenzeer als voor hem, een mariage de raison was geweest. Zij was zoo bereid hem in alles tegemoet te komen, zij was zacht en verdraagzaam, maar juist haar stille houding prikkelde hem, hij vond haar vervelend, en zonder haar zelfs beleefdheidshalve te sparen, zei hij haar dat rond-uit herhaalde malen. En eens, o, dat moment van grenzenlooze vernedering en verdriet, - eens, toen zij bitter was begonnen te schreien, om een onaangenaam woord van hem, had hij haar een driftigen duw tegen den schouder gegeven, en was boos weg-geloopen. Wat zij daarna geleden had... Het ergste was... zij vreesde... dat... o, zij durfde het bijna niet denken... dat... dat hij soms, als hij zoo onhandelbaar was, te veel had gedronken...
Dit was haar smart, haar angst, die zij aan niemand durfde bekennen. Ook aan niemand wilde bekennen. Want zij vroeg zich af: Houd ik nog
| |
| |
van hem? zou ik hem willen missen? En zij antwoordde direct en gedecideerd: Ja, ik houd nog van hem, en ik zou hem niet willen missen. Maar dán, dacht zij... dan moet ik ook alles verdragen.
En zij vergaf hem zijn scènes, zij vergaf hem zijn ruwe handtastelijkheid, en zij zou die ook dankbaar hebben vergeten, wanneer hij maar even berouw had getoond. Maar daarvan was geen sprake bij hem. Alles wat hij zélf deed, vond hij voortreffelijk, alles van háár keurde hij af, en wat het ergste was, zij irriteerde hem steeds, zonder dat zij wist waardoor. Hij had een manier, om haar spottend na te spreken, die haar dikwijls de tranen in de oogen drong van machteloos verzet. Maar wanneer haar Moeder haar eens bezorgde vragen deed, dan verdedigde zij hem altijd met een overhartstochtelijken ijver: hij was anders nooit zoo bits, zoo ongehumeurd, hij had bepaald iets, wat hem hinderde, en wie is altijd hetzelfde? Wie valt wel niet eens driftig uit, wanneer hij gepreoccupeerd is, of hoofdpijn heeft? Gerard had veel last van hoofdpijn, er ging bijna geen dag voorbij, dat hij daarover niet klaagde, maar anders was hij altijd lief en goed voor haar, hij het haar volkomen vrij, zij mocht doen, wat zij wou, hij beknibbelde haar nooit op geld, of vroeg alles van haar na, zooals zooveel mannen deden.
Het smartte haar wel, dat Gerard behalve naar officiëele gelegenheden, waar hij niet wegblijven kon, nooit eens uitging met haar. Zoodat
| |
| |
Bertha van Gaesbeek haar, in een mauvaise plaisanterie den bijnaam van Die Strohwittwe had gegeven. Nu bijvoorbeeld had zij hem heel deemoedig gevraagd, of hij niet óok de tentoonstelling ging bezoeken, maar hij had op zijn gewonen, weinig-beminnelijken toon geantwoord:
- Wat moet ik daar doen bij die troep? Mij zal je daar niet zien.
- Ga dan terwille van mij, had ze in een élan van durf nog gezegd, ik zou 't zoo graag...
Maar zij brak haar phrase af, want hij had haar even aangezien, alleen maar aangezien, en het was genoeg.
Zij vroeg niet verder, maar toen zij 's-middags wandelde naar den Hoogen Wal, de korte tocht, dien zij in de laatste dagen zoo vaak had gemaakt, voelde zij zich toch triest en moe. De afgematheid der vorige dagen, die zij niet had willen achten, deed zich nu gelden en zij vreesde dat zij niet zoo opgewekt zou kunnen wezen, als zij gaarne had willen zijn.
Voor het groote hek naast de Koninklijke Stallen stonden reeds een paar rijtuigen, en toen zij aankwam, zag zij toevallig juist haar Moeder, die bij het uitstijgen gesteund werd door den palfrenier.
- Wat prettig, zei Maximiliane, dat u wat vroeg is gekomen.
- Vader komt straks, en Maurits en Josephine en Loïs hebben óok gezegd, dat ze zullen komen.
- En dan Alix en Reinout nog, lachte Maximiliane, dat is dan alleen van onze familie al
| |
| |
een heel aardig getal. En haastig sprak zij door, opdat haar Moeder niet naar Gerard zou vragen.
Toen zij haar Moeder de grauwe, zanderige, lage hut liet zien, was zij weer geheel in haar taak. En zij vertelde met een stem, die trilde van medelijden, van de bewoners der arme Friesche heide, die zij eenigszins als haar beschermelingen voelde; hoe die menschen leefden met ‘armoede rechts en armoede links en armoede achter en armoede voor...’
Hoe zij tevreden waren, die armen, met het allergeringste en hoe bijvoorbeeld het bezit van een geit een ‘ideaal’ voor hen was, hoe zij soms moesten bestaan door het binden van heiboenders, die hun nog geen cent per stuk opbrachten, hoe zij nooit eens een genoegen hadden, en zuiver leefden om te leven alleen... en haar wangen begonnen te kleuren met een donker, koortsachtig blosje, en zij kon niet ophouden met spreken, zij deed heele verhalen bij de aan de muren vastgespelde prenten, zij wees op de in de vensterbanken in een rij staande borden, en vertelde eindeloos van de levenswijze der arme menschen, hoe zij werkten, wat zij aten... nooit iets anders dan aardappelen met een beetje vet en roggebrood en koffie... koffie was hun lafenis, hun troost... en vleesch? vleesch werd op de heide als een geneesmiddel beschouwd, een geneesmiddel, dat weldadig en werkzaam was voor alle kwalen... En zij stond bij de vrouwtjes, die rustig te weven zaten, de eene voor haar groote raam, de andere op een stoel, en zij praatte, zij praatte nerveus
| |
| |
over hun levensomstandigheden, en zij wees op hun mutsjes en hun omslagdoeken, en hun grootgeruite schorten...
Neen, 't waren geen zusters, Zwopkje en Roelofke... alleen maar buren... O, zij moest even vertellen, wat zij van een van hen had gehoord, een verhaal à la Enoch Arden...
- ... 'n man was tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld, maar hij had gratie gekregen. Toen kwam hij terug en hij zocht zijn vrouw op, maar... ja, zij wist ook niet, dat haar man ooit terug zou komen... die was gaan samen wonen met 'n andere man. En toen hij de deur opende, van zijn eigen vroegere hut, zag hij
His wife, his wife no more, and saw the babe
Hers, yet not his, upon the father's knee,
And all the warmth, the peace, the happiness,
And his own children tall and beautiful,
And him, that other, reighning in his place,
Lord of his rights and of his children's love.
- En toen? vroeg men geïnteresseerd.
- De man zag, hoe zij allen verschrikten bij zijn komst. Hij voelde zich te veel, en hij zei, diep verslagen, maar gelaten... Dan zal ik maar weer gaan. En hij ging. Is dat niet prachtig? O! Dominé Visscher zegt 't zoo terecht: 't Zijn onze meerderen daarginds. Koningskinderen zijn het, wier naam waard is wijd en zijd te worden vermeld!
- En de man, die levenslange gevangenisstraf had gekregen? vroeg spottend een stem.
Met een schok keerde Maximiliane zich om. Dat was zoo precies de ironisch-sarcastische toon
| |
| |
van haar man... Neen, zij wist het wel, hij was er niet, en zij verheugde er zich in, dat niet Gerard haar zoo beantwoordde in het bijzijn van allen. En gevat voor haar doen, antwoordde zij luchtig:
- De uitzondering, die de regel bevestigt!
Het werd een drukke middag. De bezoekers verdrongen elkander bijna voor de uitstallingen, en toen de Prins kwam, waren er, die elke stap met hem meededen, en alles gretig bekeken, wat hij bekeek, en zich om hem heen klitten, om precies te weten te komen, wat hij zeide. De Prins praatte even met Maximiliane, hij prees haar belangstelling, en zeide dat zij er een goed werk mede deed. En Maximiliane voelde zich tevreden, omdat zij zoo naar verdienste werd gewaardeerd, iedereen naderde haar, en vroeg haar, en wilde van haar weten... En er zou niets aan haar geluk ontbroken hebben, als...
Loïs kwam, en terwijl hun handen even in elkander rustten, voelden de zusters één moment als zusters...: beiden getrouwd, moesten zij zich aldoor alléén in het publiek vertoonen... Maar zij verrieden hun gedachten zelfs door geen blik. Toen evenwel ook Alix, onvergezeld van Reinout verscheen, lachte Maximiliane even nerveus, en zei:
- Zoo, zonder je inséparable?
Zonder dat zij het had gewild of bedoeld, klonk haar stem Alix toch zóo hatelijk, dat ze zei:
- En waar is jóuw inséparable mag ik je wel vragen? Heeft hij 't ook te druk, zooals Reinout?
| |
| |
Maximiliane zweeg. Zij begreep volstrekt niet, waarmee zij Alix' hoonenden toon had uitgelokt, begreep volstrekt niet, waar zij Alix een complimentje maakte, en haar eigen afgunst uitsprak, zóo vlijm-scherp beantwoord te moeten worden. Zij wist niets van de spanning, die er aldoor tusschen Reinout en Alix hing, omdat Alix wilde blijven deelen in de wereldsche vermakelijkheden en ontspanningen van haar vroegeren kring, terwijl Reinout er zich niet wilde vertoonen. En daarom voelde Maximiliane zich pijnlijk gekwetst door de onbarmhartigheid, waarmede Alix haar huwelijksleven raakte. Maar zij had nu wel wat anders te doen, dan zich in haar eigen omstandigheden verdiepen, zij moest antwoord geven op de vragen haar gedaan, inlichten, vertellen... Zeker, mevrouw, die hut is geen overdrijving, is ‘naakte waarheid,’ - o, hebt u van dat ontroerende Kerstfeest gehoord, van die oudjes boven vijfenzestig jaar? Als kinderen hebben ze genoten, en 't was voor wie er bij waren een onvergetelijk gezicht, kunt u er u indenken?... Dat spinnewiel?
Ja, ik heb een spinnewiel gekocht, had u daarvan gehoord? 't Is 'n heel aardig, héél aardig ding, u moet 't maar 's bij me komen zien, 't staat in m'n boudoir, ik houd veel van die echtantieke dingen. Nu, ik hoorde van een van de zusters van Rottevalle, dat een arme oude vrouw twee spinnewielen bezat; 't eene kon ze niet meer gebruiken, - dat heb ik - nu, ik stuurde haar er tien gulden voor. Later heb ik gehoord, hoe blij de vrouw ermee was, en hoe 't recht- | |
| |
schapen menschje er niet meer voor wou hebben dan de helft, daar was 't spinnewiel ruim en breed mee betaald, want 't had haar jaren geleden zelf maar drie gulden gekost, en toen was 't al oud. Enfin ze wisten haar te beduiden, dat 't wel degelijk voor háár was. Toen wou ze trakteeren; ze maakte koffie, met room erin, die gauw werd afgeschept van de geitenmelk, en ze had nog 'n paar beschuiten, die ze in 'n oude blikken bus bewaarde, als er eens 'n lief kind voorbij kwam, - hoort u wel, hoe snoezig dat klinkt van zoo'n oude vrouw: 'n lief kind?... Nu, er werd gesmuld, en toen haar man thuis kwam, en 't nieuws hoorde, toen viel die neer op 'n stoel, en sloeg de handen op de knieën, en zei: daar word ik kil van!
Mevrouw Brederode, een dergenen, die met aandacht luisterde, knikte tevreden met het hoofd.
- Dat doet me pleizier om te hooren, zei ze. Ik heb laatst 'n zending gedaan van twintig ons-zakjes thee, en suiker, en koffie, en zout, en zoo wat meer, dat de zakjes zóo uitgedeeld konden worden, en dat viel in goede aarde. Ik zeg dat zoo hard-op, niet om me er op te beroemen, want wie den arme geeft, leent den Heer, en ik verwacht mijn belooning niet hier op aarde, maar in de hoop, dat sommigen m'n voorbeeld mogen volgen.
Majestueus keek zij om zich heen, en vertrok, tegelijk met Mevrouw van Reymerswaele, die vermoeid begon te worden. Maximiliane zag haar Moeder na, en plotseling voelde zij een harts- | |
| |
tochtelijk heimwee naar den rustigen vrede van deze vrouw, die haar leven leefde in kalme placiditeit, die niet meer vroeg van het lot, dan haar scheen toebedeeld, en in gelaten vroomheid alles overgaf aan den Heer... O, kon zij zoo zijn... Maar altijd was er in haar bestaan iets, dat pijn deed en droefheid gaf... Moeder... Moeder... snikte het eensklaps in haar, dit huwelijk was niet mijn geluk...
Eén oogenblik stond zij roerloos temidden der levende beweging om zich heen. Zij zag niets meer, niets dan zichzelve, die eenzaam was in het leven, zoo eenzaam als tevoren, zoo eenzaam als steeds...
Daar naderde haar iemand met een groet, een vraag... en aanstonds openden zich weer haar lippen in een glimlach en antwoordde zij werktuigelijk, sprekend, zooals werd verwacht. Maar iets om haar heen was verscheurd en weg-geslagen: den nevel van haar zelfbedrog: dat zij door haar huwelijk tóch wel gelukkig was...
Daar zag zij Loïs gaan, met haar langzaambevalligen tred, zoo mooi, zoo vorstelijk in haar sealskin mantel met kraag en mof van witte vos, - om haar mond lag de stereotiepe gezelschapsglimlach, maar haar oogen staarden zoo droevig, zoo moe, en klaagden, vroegen... En straks had zij Alix gezien, die blijkbaar een innerlijke ontevredenheid in bitsheid verbeet... Hier gingen langs haar Maurits en Josephine, vlak naast elkander, en toch zoo innerlijk gescheiden, als zou niets hen weder tezamen kunnen brengen...
| |
| |
Maakte het eigen lijden haar zoo helderziend? Zij had nooit veel over het verdriet van anderen gedacht, nú scheen zij alles te weten... Zie... ginds Justine, rusteloos, druk, die zichzelve verteerde in onbevredigd verlangen, omdat zij met haar geld in de hofkringen geen toegang kon koopen... zie... Cornélie van Maaseyck, de radeloos coquette, wie de honger naar wat geluk de lichte oogen te overhel deed glanzen... zie... Constance Elst van Velsen met haar jongetje aan de hand, troost zoekend in het moederschap, waar het huwelijk haar teleurstelling op teleurstelling gaf... zie Rolf, Constance's man, zijn vermaak zoekend op zijn eigen wijze, wiens bruuske vroolijkheid een zielsontevredenheid, een jagen naar 't onbereikbare geluk verried... zie... freule Rosenhagen... haar vroeger evenbeeld... die langzaam verging aan haar schroeiend verlangen naar liefde... o, zie hen, zie hen toch allen, die lange lange processie van schijnbaar zoo gelukkige menschen, en die toch allen baden en hunkerden, smachtten en smeekten om wat werkelijk, werkelijk geluk...
| |
III.
De lakeien van het huis van Ermeren, in hun rok met metalen knoopen en fluweelen kraag, en licht-gestreept vest, dienden de gerechten op voorbeeldig-vlugge en geruischlooze wijze. In een nevenvertrek speelde de muziek, zachte, aangename wijzen. Over de lange ovale tafel, geheel
| |
| |
versierd met licht-paarse tulpen in zilveren vazen en zilveren jardinières, speelde het licht een veeltintig spel, opaliseerend in het kristal, spiegellijnend in den robijn-rooden wijn, brandend als kleine felle sterren in porcelein en zilver. Naast den gastheer, te rechterzijde, was de Prins gezeten, een dertigtal gasten, waaronder Maurits van Reymerswaele en zijn zwager Gerard van den Eeckhout, had naar rang en ancienniteit plaats genomen.
Maurits zat naast zijn vriend von Wintern, hij was zeer verstrooid, zooals meer in den laatsten tijd, en antwoordde slechts vaag en onvolledig, op de vragen, die hem werden gedaan.
- Hoe gaat 't je zuster Alix?
- Goed.
- Je ziet haar zelden...
- Ja.
- Vroeger was dat anders; toen deed ze met hart en ziel aan alles mee.
- Ja...
- Kan ze zich nog al schikken in die veranderde toestand?
- Hoezoo?
- Wel, dat ze zich nergens vertoont, en dus overal blijft buiten-gesloten. Ik voor mij vind 't te dwaas, want die Berghem, - ik ken 'm niet persoonlijk, maar daar moet niets op te zeggen wezen. Hoe vind jij 'm?
- Ik?
- Ja. Hoe is hij?
- Ik ken 'm niet... nauwelijks. Ik kom er nooit.
| |
| |
- Doe je dat expres niet? Dat had ik toch niet van jou gedacht.
- Nee, expres? nee... waarom? Ik kom er niet toe. Ik ben niet familieziek. Ik ga ook nooit naar Loïs of Maximiliane...
Von Wintern keek even in de richting van van den Eeckhout, wiens lange, slappe figuur lusteloos leunde in zijn stoel. En een ironisch trekje kwam om zijn mond:
- Een interessant trio zwagers heb je. Die Berghem lijkt me heusch nog de beste. Want van Berckheide... 't Is jammer, doodjammer van die mooie Loïs, dat ze met zóó'n man, zoo'n menschenschuwe...
- Och, ze is... ze wou...
- Wat ben je weinig geanimeerd vanavond?
Maurits streek nerveus herhaalde malen over zijn voorhoofd en zijn glad-gekapt hoofd. Weinig geanimeerd? Von Wintern vermoedde niet, wat er in hem gloeide en gistte. Als maar niet, daar vlak tegenover hem, Bois d'Haine had gezeten in zijn kalme welverzekerdheid, de man, dien hij... Neen, hij haatte hem niet, dat woord was te zwak, hij verafschuwde hem, hij verfoeide hem, als de duivel, die in zijn leven verwoestend had ingegrepen...
Iets demonisch' had hij in zijn natuur, - iets demonisch', dat sprak tot het slechte in Josephine, dat haar begreep en haar gevoelens beantwoordde. Hij, die vreemde, verstond zijn eigen vrouw beter dan hij...
Want hèm ontging dat diep-in perverse, dat
| |
| |
houdt van het kwaad om het kwaad. Dat een aangeboren weerzin heeft in het goede, het vreedzame, vrome, maar een drang voelt naar het verbodene, omdat het verboden is, dat speelt in satanisch welbehagen met wat anderen heilig is. Hij was daarvoor te burgerlijk van ziel, zooals zij hem smalend verweet, te provinciaalsch, te veel een Hollander... en eensklaps schoot het lichtend-hel door zijn hoofd: een Hollander? bedoelde zij daarmede in tegenstelling met Bois d'Haine, die een Parijzenaar was? Hij sloeg zijn oogen neer, die hij dof en donker voelde worden van haat. O! dat hij zich nu niet kon bewegen, zich niet mocht verlichten door een heftige daad. Bij tijd en wijle leek een moord hem de eenige uitkomst, en leek een moord hem een kleinigheid. Tot alles was hij dan in zijn verbeelding in staat, en toch, hij bleef werkeloos, alsof hij verlamd werd door zijn te hevig gevoel. Maar iets moest toch worden gedaan. Zóó kon hij niet langer leven...
Een wit gehandschoende hand reikte voorbij zijn schouder, om het lang-gesteelde glas, het tweede uit de rij voor zijn bord, vol te schenken. En aanstonds nam hij het op en dronk het half leeg. Toen bezon hij zich, en zette het neer. Neen, dat niet. Ten eerste wilde hij zijn helderheid van geest behouden, en dan, vanavond, nu de Prins wèl zijn glazen vol-schenken liet, om de andere aanwezigen niet te beletten wijn te gebruiken, maar de volle glazen voor zich liet staan, en alleen mineraalwater nam, zou er toch niet zooveel worden gedronken, en zou hij dus door
| |
| |
zijn gretigen dorst de opmerkzaamheid trekken. Dat wilde hij niet. En, als om te toonen, hoezeer hij zich op zijn gemak gevoelde, en geheel opging in de genoegens van het diner, nam hij het witte, goud-gerande menu, dat met een oranje lintje was toegestrikt, in de hand, en beschouwde het nauwkeurig. Op de voorpagina in den linkerbovenhoek zag hij in goud-relief een kleine koningskroon, en in het midden was de oranje en nassaublauwe standaard van den Prins gereproduceerd, met de gouden posthoorntjes en de gouden leeuw op het blauwe wapenschild. Hij sloeg de blaadjes met den datum, en de wijn-lijst over, bladerde terug, om te weten welken wijn hij had gedronken, daar hij den door den lakei gezegden naam niet had verstaan. Amontillado? neen, dat was zijn eerste glas geweest, - Château Margaux (Cachet du Château) 1903... Toen kwam hij aan de lange opsomming van het menu:
Nid d'Oeufs de Vanneaux. |
Crème de Volaille Palestine. |
Darne de Saumon, Sce Hollandaise. |
Salade de Concombres. Pommes vapeurs. |
Médaillons de Poulet Czarina. |
Purée Forestière. |
Baron de Pauillac à la Broche. |
Petits pois de France. |
Sorbet au Clicquot. |
Double caille aux muscats. |
Coeurs de laitues fines herbes. |
Asperges d'Argenteuil Sce divine. |
Fraises glacées Pompadour. |
Tartelettes Florentine. |
Corbeille d'Excellence. |
Dessert. |
| |
| |
Wat een lange, lange opsomming... en hij was veroordeeld de marteling tot het einde te blijven volhouden. Waarom kon hij zich niet onttrekken aan alle wereldschheid, zooals zijn zwager van Berckheide, wien vrijwel niemand kende, en die ook niet wenschte door iemand te worden gekend, of zooals zijn zwager Berghem... Waarom noodzaakte hem zijn ambt zich overal in het openbaar te vertoonen, terwijl hij zijn aangezicht wel van schaamte had willen verbergen, omdat zijn vrouw hem bedroog...
Hij rilde, huiverend voor zijn eigen gedachte. Neen, zij bedroog hem niet. O, neen, dat deed zij immers juist niet. En toch... zij bedróóg hem, zij bedroog hem met elk harer woorden, met elk harer blikken, en vooral met haar koelen en lichten lach...
Hij at. En om hem heen ruischten stil-beschaafd de gesprekken voort over den ondertoon van zachte muziek. Vóór hem bogen, slank en sierlijk, de lange stengels der paarse tulpen zich uit een zilveren vaas. In kwijnende bevalligheid nijgden zij haar door warmte bevangen kronen, en openden machteloos de glanzende blaren wijder. Het prikkelend aroma van den wijn verhoogde den smaak der gekruide gerechten, de gezichten kregen meer kleur, de oogen meer uitdrukking; een korte lach klonk op, en luider overstemde soms een woord het fluisterend geprevel. Anecdotes werden verteld, en von Wintern trachtte Maurits wat in de stemming te brengen, door hem het verhaal te doen van van Egmond's scheidingsproces:
| |
| |
- Ik ben niet overdreven, maar dát heeft me toch dikwijls tegen de borst gestuit: Hoe zóó'n man kon trouwen met... Enfin, hij heeft er genoeg voor geboet. A married man is a man that is marred, was op hèm van toepassing. Hoe hij zich zóó heeft kunnen laten begoochelen... Amour, amour, quand tu nous prends, on peut bien dire: adieu, prudence!...
Aan den overkant mengde Bois d'Haine, die het gesprek blijkbaar gevolgd had, zich in het discours met een opmerking over ongelukkige huwelijken in het algemeen.
- De schuld ligt altijd bij beiden, zei hij. En 't is onrechtvaardig, om één der twee verantwoordelijk te stellen. Soms is 't 'n malentendu de l'âme, dikwijls, meestal, 'n malentendu de la chair. Wie kan daar spreken van schuld? 't Huwelijk is in zoo'n geval 'n noodlottig toeval, 'n ongeluk, 'n teleurstellende vergissing. Daar blijft het bij.
Met pijnlijke kracht bonsden zijn woorden in Maurits' slapen. Schuld? Kon er in zijn huwelijk sprake wezen van schuld? Zijn misdaad was, dat hij haar had getrouwd, die vrouw, - verliefd en zorgeloos, vóor hij haar kende, zooals zij was, in haar verziekte verbeelding, in haar verderflijken wil. Een hartstochtelijk temperament, dat in zijn woeste zelfzucht voort-stormt, zonder om zich heen te zien wat het vernielt, kon hij begrijpen. Zoo iemand kon hij beklagen, bemedelijden om zijn wilde bloed. Maar eene als Josephine, - die was des duivels, vond hij, met haar kouden
| |
| |
hartstocht, haar kille berekening; hij gruwde van haar, sinds hij haar had doorschouwd, en toch, en toch...
Er was niets verbeterd tusschen hen, na de laatste wanhopige scène. Zij was haar gang gegaan, op de haar eigen satanische wijze, egoïst en koel; zij kende haar macht, en maakte er misbruik van. En hij stond machteloos, want zijn liefde onderwierp hem aan haar en zijn verstand legde hem nuchter de onveranderbare omstandigheden voor: hij was niet in staat, iets te doen, zich te verzetten, bijvoorbeeld Bois d'Haine uit te dagen, want... hij was er van overtuigd: er bestond niets feitelijks, waardoor zijn eer beleedigd werd. Dat was het erge. Hij zat in eene impasse, een uitweg bestond er niet. Het eenige reëele van Bois d'Haine en Josephine was hun begrijpen van elkaar, het één zijn van gedachten, verder bestond er niets, en zou er nooit iets zijn. En toch wist hij, dat deze man zijn grootste vijand was, omdat hij hem beroofde van de ziel zijner vrouw... en dat hij hem haatte met den radeloozen, angstigen haat, waarmee men den duivel vreest...
De gasten aan het ovale tafel-einde, tusschen Bois d'Haine en Maurits, praatten mede over hetzelfde onderwerp, dat door von Wintern was geëntameerd. Maurits voelde er zich door verlicht. Een oogenblik was het hem zelfs, of hij, verwonderd over zichzelven dacht, hoe hij zich toch zoo met hersenschimmen kon kwellen. Immers, als hij zijn gevoelens aan een ander toevertrouwde, zou niemand hem begrijpen. Men zou hem schouder- | |
| |
ophalend antwoorden, en eindelijk vragen of hij krankzinnig was? Was hij het niet, om zóó zijn mooie, jonge leven te laten bederven door den ijdelen schijn van ongegronde vrees? Er was niets, en er zou nooit iets zijn. Het wantrouwen lag in zijn hàrt, niet in de omstandigheden...
In den grooten open haard vlamde hel het welgebouwde vuur. De schijn der kaarsen op de hooge zilveren Venetiaansche kandelaars lichtte rustig over de tafel en haar rijk gerei. De kelken der tulpen in de jardinières bloeiden open, tot het geel-en-zwarte hart geheel was vrijgelegd. Fijn zomersch geurde de teeder-witte gardenia, die hij in zijn knoopsgat droeg, als hij het hoofd even boog. Om hem heen was feest... en in zich wilde hij niets anders voelen dan een berustenden vrede, en stil-bescheiden genieten van wat God's goedheid hem schonk.
Het hinderde hem nu niet meer, dat Bois d'Haine, op zijn gemak zijn sorbet gebruikende, op wetenden toon sprak over de verhouding tusschen man en vrouw.
- ... la vérité est, qu'il y a deux femmes en chaque femme... et... que presque toujours aussi l'homme est double.
Daartegen werd geprotesteerd. De man? Men schildert hem zwart af, hij verbeeldt altijd the beast naast the beauty, maar, o, de werkelijkheid! Au fond is de man onschuldiger, want eindeloos minder gecompliceerd dan de vrouw...
- Les hommes sont peut-être moins énigmatiques, stemde Bois d'Haine toe, met een
| |
| |
fijnen glimlach om zijn expressieven mond. Parceque chez eux, il y a, malgré tout, moins d'habileté dans le mensonge; ils ont la figure et l'âme... moins maquillées.
Er werd gelachen. Maurits, wiens hoofd opeens weer gloeide van een kloppende pijn, opende de lippen, om te antwoorden, maar zijn keel scheen te zwellen, en geen woord bracht hij uit. Het zacht gevoerde gesprek ging voort, want er was niemand, wien dit onderwerp geen belangstelling inboezemde, maar Maurits luisterde eenige oogenblikken niet. L'âme maquillée... hij sidderde bij de gedachte, wat hij ontdekken zou, indien hij Josephine's werkelijke ziel blootleggen wilde. Een leegte... een leegte zou hij zien... een afgrond van ijlheid en donker... O, was zij maar slecht in den gewonen zin van het woord, dat zou hij normaal kunnen vinden, maar dit... maar dit...
En aldoor ging de stem aan den overkant voort:
- ... nos amies sont souvent comme Déjanire, qui fit cadeau d'une tunique enflammée à son amant...
Zóo scherp was hiermede Maurits' verhouding tot Josephine gekarakteriseerd, dat hij onwillekeurig-snel de oogen opsloeg naar zijn vis-á-vis. Wat beteekende dit? Werd hij hier in vol gezelschap gehoond, geïroniseerd, en moest hij het toelaten om de tegenwoordigheid van den Prins, waardoor Bois d'Haine werd beschermd? Hij keek, en zijn blik werd star, in de kalme blauwten
| |
| |
van Bois d'Haine's oogen. Wat ging er om in dien man? Mysterie! mysterie! Of... was hij zoo koud... zoo innerlijk leeg... als zij?
Hij voelde hoe zijn kaken zich op elkander klemden, om een zenuwklapperen der tanden te beletten. Het verwonderde hem, dat niet allen hun bloed voelden branden van lust om zich op Bois d'Haine te werpen, en hem, met een vuistslag den leugenmond te sluiten. Hoorden zij niet zijn huichelend-valsche stem, zagen zij niet de onbarmhartigheid van zijn steenharden blik? Proefden zij niet het vergif uit zijn woorden?
Een vreemde, machtelooze woestheid doorvloeide zijn geest. De hartstocht vlamde in hem als een bedwongen vuur, en tegelijkertijd voelde hij zich onmachtig en zwaar als een beeld. Zijn oogen hadden de neiging, om zich in doodvermoeidheid te sluiten. Maar hij wist nog, waar hij was... zie, duidelijk onderscheidde hij de in verwelking doffer glanzende pracht der gelaten-buigende tulpen... en in zijn schaalvormig glas smolt weg het snel sneeuwig schuim op den warm-goud gekleurden wijn... En duidelijk onderscheidde hij de halfernstige, half-railleerende stemmen:
- 'n Vrouw lijkt wel altijd 'n sphinx, maar ze is 't zelden. Wij mannen laten ons te gemakkelijk betooveren door 'n schijn. Want leer je de vrouw beter kennen, dan blijkt ze zoo eenvoudig te zijn, als je maar wenschen kan... sprak een hunner, van Dercke.
- Stil, jij. Jij mag niet meespreken. 'n Getrouwd man kan alleen z'n eigen vrouw bestudeeren...
| |
| |
- Tenminste, dat hoort zoo.
- Dus wat heb je aan zoo'n oordeel? Zij, die als bachelor in het leven staan, hebben recht van praten.
- Ik geloof, dat geen enkele vrouw oprecht is. Iets in haar ontsnapt ons altijd. 'n Man is enkelvoudiger, is, als hij liefheeft, naiëver. 'n Vrouw blijft, zelfs in haar liefde, berekenend, reflectief.
Ehret die Frauen, sie flechten und weben...
- Schiller was 'n rhetoricus en 'n idealist. Hier heb ik 'n beter vers van de snijdend-realistische Heine... Une tranche de vie... en het heet, cynisch-wreed, maar júist Ein Weib. Let wel: niet Ein gemeines Weib, of Ein schlechtes Weib, of zoo wat, maar kalm-kortaf-constateerend Ein Weib. 't Vertelt van 'n man en z'n vrouw: Spitzbübin war sie, er war ein Dieb... Zij lachte altijd: wenn er Schelmenstreiche machte, dan lachte zij, toen hij gevangen genomen werd, lachte zij... En eindelijk, toen hij ter dood veroordeeld werd:
Um sechse Morgens ward er gehenkt;
Um sieben ward er ins Grab gesenkt.
Trank roten Wein, und lachte.
Dáár heb je ‘de’ vrouw.
- Hè! wat 'n vrouwenhater!
- Nee, wat 'n vrouwenkenner!
- Hoor eens, 't is wel aardig, om zoo 's te hooren praten, maar als je daarbij denkt aan je vrouw, je moeder, je zusters, dan hindert 't je toch.
| |
| |
- Durf jij de waarheid niet aan?
- 't Is niet de waarheid.
- Toch wèl voor 'n deel.
- Fameus, wat 'n scherpte.
Alsof hij droomde, zoo hoorde Maurits het praten om hem heen. En nu stiet een der droommenschen hem aan, en vroeg, wat hij ervan dacht? Hij zag er zoo nadenkend uit, alsof hij ernstig peinsde over wat hij zeggen zou. En hij hoorde zich antwoorden, tot zijn eigen verbazing op helderen toon, met een aanhaling uit Vémar, die hij, om er zijn eigen opinie in te leggen, een beetje veranderde:
- La femme réunit tous les extrêmes: c'est l'ange et le démon.
Waar haalde hij die gereedheid tot spreken vandaan? Goddank, niemand had iets van zijn vreemde stemming gemerkt. Hij voelde zich, als een, die iets slechts te verbergen heeft, en nu vreest, dat iedereen het hem aanzien kan. En hij verborg ook iets slechts: zijn lust, om Bois d'Haine in het aangezicht te slaan, met de vuist in de borst te stooten... en dan naar huis te gaan, om af te rekenen, voor goed, met Josephine...
- Delicieus, deze asperges.
- Ze komen haast altijd voor op 't koninklijk menu, de Koningin en de Prins schijnen er veel van te houden.
- De Prins houdt ook veel van zuurkool...
- Hoedat?
De hoofden werden wat dichter bij elkaar gestoken, en onder gelach vertelde von Wintern
| |
| |
van een jachtdiner, waarop de Prins was genoodigd, en dat een keur van gerechten bevatte. Dat was geen jachtdiner, had de Prins gezegd, een volgenden keer zou hij de jagers eens op een echt jachtdiner tracteeren. En wat kregen we toen? Zuurkool met spek en worst.
- Uitstekend! uitstekend!
- 'n Goeie zet!
- Zóó hoort 't op de jacht, hij had gelijk.
- Maar, zeg, door die zuurkool zijn we ons à propos kwijtgeraakt: de vrouw. 'n Leelijke anticlimax, zeg!
- Van Reymerswaele heeft 't goed gezegd: een engel en een duivel tegelijk.
- En hij kan 't weten...
Bois d'Haine had dit gezegd. Maurits voelde het, alsof zijn oogen koud werden en hard als glas, terwijl hij zijn tegenstander aankeek, die hem zóó durfde provoceeren. Nog één woord, één enkel woord...
- ... zooals alle getrouwde mannen. Van Dercke, ben je 't niet met hem eens?
Zoo luchtig en zonder bijbedoeling klonk Bois d'Haine's stem, dat Maurits zich wezenloos afvroeg, of hij zich had vergist?
- Nee, zei van Dercke. 'n Vrouw behoeft niet nader gequalificeerd te worden als 'n engel of wat ook. 'n Vrouw is 'n vrouw, dat zegt genoeg, dat zegt alles, méér kan er niet van worden gezegd.
- 'n Vrouw, zei een ander, die, ondanks deze definitieve woorden, zijn meening toch nog
| |
| |
uitsproken wou, elke vrouw dus, heeft 'n Maria in zich en 'n Magdalena. En zelfs de Magdalena is niet volslagen kwaad, dat staat geschreven.
- Heel aardig, apprecieerde Bois d'Haine. Heel goed: 'n Maria en 'n Magdalena. Vooràl om te zeggen, dat elke vrouw dat is. Ik geloof 't ook. Menig man kan zeggen in 't huwelijk: Rien n'est perdu fors l'honneur. Maar ook: tout est perdu fors l'honneur, - c'est la devise de bien des maris.
De beleediging leek hem zoo verschrikkelijk, zoo à bout portant, dat het Maurits was, alsof hij een zwaren slag had gekregen. En vóór hij het wist, had hij gezegd met doffe stem:
- Dat is 'n leugen.
Maar op hetzelfde moment, door de onuitsprekelijke verwondering, die zich afteekende op Bois d'Haine's gezicht, begreep hij, wat hij had gedaan. Zijn leven verwoest, Josephine's leven verwoest... zich zelven reddeloos gecompromitteerd... zijn toekomst vernield...
Eén oogenblik heerschte er een heete, onheimelijke stilte. Von Wintern's hart stond stil in radeloozen angst om zijn vriend. Toen lachte hij, in krachtige zelfbeheersching, alsof Maurits slechts had geschertst. En hij herhaalde:
- Ja, Bois d'Haine: zoo is 't, Van Reymerswaele heeft gelijk: zóó iets kras' als jij daar hebt gezegd, noemen wij franchement 'n leugen. Jij staat alleen in je opinie, vriend. Maar jij railleerde, nietwaar?
- Ja, zei Bois d'Haine, die zeer rood was
| |
| |
geworden, nadrukkelijk. Ik sprak in badinage.
- Maar je begrijpt, ging von Wintern haastig voort, dat van Reymerswaele óok niet serieus zoo'n sterke uitdrukking bezigde. Evenmin als jij. Nietwaar, Maurits?
Alsof hij in een vlammend vuur werd gedreven, zoo voelde zich Maurits. Een seconde aarzelde hij: één korte eindeloosheid, waarin zijn hééle leven hem flitsend voorbij vlaagde. Wanneer hij nu deed, wat zijn eer, zijn zelfgevoel hem gebood, dan sprak hij in kalmen ernst, en zei met vaste stem, dat hij die woorden tot in het diepst van zijn ziel had gemeend. Maar dan... was Josephine voor eeuwig voor hem verloren...
Hij mocht de reddende hand niet laten glippen, die von Wintern hem bood. En al ontviel hem zijn eer, zijn liefde zou hij behouden...
- Ja, zei hij, nauwelijks in staat, zijn zware oogleden op te slaan. Natuurlijk. Ik heb geschertst.
- Goed, dat wil ik even graag aannemen, als u 't van mij gelooft, zei Bois d'Haine, die zich volkomen in zijn macht had gehouden, op hoffelijken toon. Van u, van mij, was 't niets dan plaisanterie. Willen wij daar eens op klinken?
Met sidderende hand tastte Maurits naar zijn glas. Hij nam het op, hij hoorde den kristalklank van den aanstoot, hij zette het aan den mond, en dronk, en dronk, tot het ledig was.
Het incident had zóó weinig tijd genomen, dat aan den anderen kant van de tafel niemand iets had gemerkt van het dreigend gevaar. En zij, die in de nabijheid zaten, hadden, geheel
| |
| |
correct, zich met woord noch blik met het voorval bemoeid. En dadelijk ook weer hervatten zij het gesprek, als ware er niets gebeurd.
Maar allen hadden begrepen.
En in von Wintern gloeide de onrust nog na. Hij voelde het, alsof hij Maurits van den rand van een draaikolk had weg-gesleept en zijn polsen trilden nog, als van een te groote krachtsinspanning. Mijn God, mijn God, hoe kon die jongen zich zóó volkomen verraden...
En Maurits... hij had een gewaarwording, alsof hij, in een duel op leven en dood, was verslagen, alsof hij zichzelven had overleefd. Nooit meer zou hij zijn hoofd frank en fier durven dragen. Zijn liefde had hem verlafd en verlaagd. Als een eerlooze moest hij verder gaan, met het brandmerk van schande op zijn leven gedrukt. En hij wist immers volstrekt niet, of hij tóch niet, als Josephine hiervan hoorde, haar liefde zou hebben verloren...
|
|