Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

3

De zwarte immigratieofficier vroeg: ‘Wat komt u doen op Curaçao?’

Wat kwam ik doen? ‘Vakantie houden,’ antwoordde ik vlug.

Hij lachte met de punt van een onwaarschijnlijk lichtrose tong tegen zijn tanden, wenste me toen in overgearticuleerd Nederlands een plezierige tijd. Het was mijn eerste contact met een Curaçaoënaar en het frappeerde me dat deze man, die van een ander ras was dan ik, mijn taal sprak. Mijn taal had moeten leren. Het leek me onlogisch en onbillijk.

Alsof ik de fout van een paar eeuwen goed moest maken, wenste ik hem in het Engels goede nacht. Het verbaasde me niet dat mijn bedoeling niet overkwam. Wat moest ik ook braaf doen om half een in de nacht en een neger duidelijk maken dat ik het maar dwaas vond dat hij mijn taal sprak?

Het gat waaruit de bagage tevoorschijn wipte, deed me denken aan een krater die van diep onder de aarde vreemde brokken uitspoog.

Koffers worden pas stukken privéleven als de eigenaar ze herkent en meeneemt. Maar als ze daarna op de balie opengemaakt moeten worden en graaiende handen onkies tussen lingerie, kleren en cadeaux rommelen, registreer ik dat altijd als een grensconflict, een brutale inmenging in persoonlijke aangelegenheden, te meer omdat het meestal zo nonchalant en slordig wordt gedaan. Het tast steeds mijn vrijheidsgevoel aan, bovendien word ik zo nerveus van de idee

[pagina 17]
[p. 17]

dat men mij bij voorbaat wantrouwt.

Het duurde lang voordat mijn bagage uitgespogen werd en dat maakte me onrustig. Wat moest ik beginnen als er straks geen taxi meer was?

Eindelijk kon ik gaan en zeulde ik met de koffers naar de uitgang.

Voor het eerst sinds Schiphol dacht ik aan Aldert. Hij zou het zoveel efficiënter geregeld hebben, door tijdig een kruier te reserveren.

Ineens schoot er een jonge vrouw, wat verlegen op me af.

‘Bent u mevrouw Lindeman?’ Ze wachtte mijn antwoord niet af, nam een koffer van me over en vervolgde: ‘Wij weten hier op het eiland altijd alles van iedereen. Nou ja - alles, bijna alles. Zo wisten we ook dat u vanavond aankwam. Max, mijn man, zou u halen, maar de stakker verstuikte zijn voet, daarom ben ik er. U gaat toch wel mee - even nog wat drinken? Bent u erg gaar van de reis? Gunst, wat ratel ik hè? Max zegt altijd: Zet je geluid eens even af, zeg...’ Ze zette mijn koffer met een klap neer. ‘U bent mevrouw Lindeman toch wel?’

Ik was zo overdonderd door de ontmoeting dat ik mijn identiteit bevestigde, niet vroeg hoe ze van mijn komst op de hoogte was en dociel achter haar aan liep. De warmte van de nacht sloeg tegen mijn benen. Toen ik zweet voelde prikken in mijn knieholten, realiseerde ik me dat ik nylons aan had, die ik beter in het vliegtuig had kunnen uittrekken.

‘Ergens vreemd aankomen en niet afgehaald worden is maar een kille bedoening, al kom je in de tropen, dachten we,’ kwetterde het vrouwtje naast me verder. Ze was klein en slank, droeg een witte, lange broek en een groene bloes. Handig tilde ze de koffers in het bagageruim van de auto. In het licht van de neonlampen zag ik een klein clownsgezicht, geestig en droef. Ze stak me een hand toe. ‘Sorry, ik stelde me

[pagina 18]
[p. 18]

niet voor, Moniek van Lennep is de naam.’

Zo reed ik inplaats van in een taxi regelrecht naar mijn tijdelijk verblijf aan de baai, naar het huis van de familie van Lennep in Mundo Nobo, een van de buitenwijken van Willemstad. Helemaal prettig vond ik het niet, want ik was moe en had eigenlijk geen zin meer in een gesprek op dit late uur.

Even later zat ik op hun porche, het overdekte terras dat bij geen enkel Curaçao's huis, hoe klein ook, ontbreekt.

‘Welkom op doeshi Corsow, mevrouw Lindeman,’ zei de heer van Lennep. ‘Ik hoop niet dat Moniek u de indruk gaf dat u ontvoerd werd?’

Hij was een stuk ouder dan zijn vrouw en zag er tanig en moe uit.

‘Het was een verrassing voor me dat er iemand op me wachtte, maar ik vrees dat u geen leuk gezelschap hebt binnen gehaald, eerlijk gezegd ben ik erg moe.’ ‘Een drankje zal u goed doen,’ wapperde hij mijn bezwaren weg, toen zijn vrouw met sherry en ijsblokjes aankwam.

Eigenlijk vond ik het een vreemde situatie. Hoe wisten deze mensen dat ik kwam? Van wie wisten ze het? Het leek me niet haalbaar dat iedere vreemdeling op een dergelijke manier werd opgevangen.

De heer van Lennep haalde me snel uit die verwarring en vertelde dat hij op het vliegveld in Hato voor de K.L.M. werkte en dat Aldert en hij ooit weleens samen gewerkt hadden.

‘Aldert en ik kennen elkaar al jaren. Hij heeft me vanmiddag opgebeld en me gepromoveerd tot uw persoonlijke lijfwacht. Ik heb hem beloofd u als een bloedhond te bewaken. Maar wat is een hond met een lam pootje?’

‘Het spijt me - van uw voet bedoel ik, maar maakt u zich geen zorgen. Ik kan uitstekend op mezelf passen.’ Het klonk nogal stroef, maar het ergerde

[pagina 19]
[p. 19]

me dat Aldert zonder dat ik ergens van wist, deze mensen ingeschakeld had. Het leek me zo overdreven. Ik wilde hem zeggen dat hij de boom in kon met zijn gladde praatjes, dat ik vijfenveertig was en warempel niet geschaakt zou worden. Maar bovenal wilde ik hem duidelijk maken dat ik hondsmoe was, naar de bungalow wilde om te slapen. Een bed leek me op dat moment veel aantrekkelijker dan sherry.

‘Hartelijk dank voor de ontvangst, maar wilt u nu wel een taxi voor me bellen? Misschien kunt u zich voorstellen hoe moe ik ben?’

‘Max, lieverd,’ begon het vrouwtje, ‘vertel mevrouw nu eerst...’

Hij schudde zijn hoofd, wat haar direct deed zwijgen. ‘Neem nooit een voorbeeld aan Moniek, mevrouw Lindeman, ze is zo druk en over-actief en dat is persé fout in de tropen. Nooit dingen snel doen als het onnodig de zweetklieren prikkelt. Schenk je nog eens in, Moniek?’

Vrij koel bracht ik hem toen aan zijn verstand dat ik niets meer zou drinken maar weg wilde.

Hij liet me echter niet gaan en dwong me beleefd een tweede glas te drinken. ‘De kwestie is,’ legde hij uit, ‘dat er een kleine kink in de kabel is gekomen. U kunt namelijk niet naar de bungalow.

In Holland kun je bepaalde dingen van hier niet overzien, maar aangezien het geen vakantieseizoen is, zijn alle huisjes aan de baai leeg.

U kent de omstandigheden hier niet, anders zoudt u geweten hebben dat het gewoon een verkeerd plan was als vrouw alleen daar nu te gaan wonen. Ik heb Aldert uitgelegd dat uw verblijf daar dwaas en onverantwoordelijk zou zijn.’

Ik was te moe om me te verweren, te moe om kwaad te worden. Apathisch wachtte ik af wat er van me verwacht werd. De sherry maakte me nog slaperiger dan ik al was.

[pagina 20]
[p. 20]

‘Maar Max van Lennep weet altijd een oplossing, er is dus geen reden voor paniek. Vrienden van ons, de van Nettens, zijn met verlof in Holland. Zij zullen het alleen maar prettig vinden als hun huis tijdens hun afwezigheid bewoond wordt. Hun hond is hier, die gaat met u mee. Nou - mooi geregeld, toch?’

Ik vond alles best, als ik maar naar bed mocht. Dat mocht, stelde ik tuitelig en ironisch vast.

Even later stond ik in een kamer waar het door de airconditioner lekker fris was, een koele, gezellige ruimte in een lauw warm huis. De motor van de airco bromde en gaf me de sensatie alsof ik nog in het vliegtuig zat. Ik huiverde van alle emoties. Aldert was ver weg, mijn doel leek nog verder en nauwelijks te verwezenlijken. Maar de slaap was heel dichtbij, als een goede, veilige vriend.

 

Een paar uur later stond Moniek van Lennep naast mijn bed. ‘Wilt u koffie of thee?’

Ik wilde best aannemen dat het hartelijk bedoeld was, maar toch ergerde haar aanwezigheid me. Waarom lieten die mensen me niet met rust? Toch zat ik een kwartier later op de porche van mijn tijdelijke huis en dronk ik koffie met haar. Ze had iets ontwapenends, haar sproetenkoppie was zonder meer lief, haar onzekerheid roerend.

‘Max en ik hebben een beetje ruzie gehad. Ik dacht dat u liever bleef slapen, maar hij zei dat ik naar u toe moest. Max weet alles altijd veel beter dan ik,’ zei ze kinderlijk.

‘Niet altijd - nu zeker niet,’ ging ik er stug op in. ‘Bent u boos? Had ik weg moeten blijven?’

‘De koffie is heerlijk,’ stelde ik haar gerust. Ik nam mij voor zo snel mogelijk mijn zogenaamde beschermer af te schudden.

Moniek van Lennep schonk de kopjes nogeens vol en bood me aan samen wat rond te rijden.

[pagina 21]
[p. 21]

Toen legde ik haar uit dat ik liever alleen was, dat ik koffers moest uitpakken, acclimatiseren wilde. ‘Ik wil me bewust worden dat ik echt in de West ben, snapt u? Het is allemaal nog zo brandnieuw voor me, de wind in de palmen, de tuin, de zon en de warmte - alles. Gisteren liep ik nog met sneeuwlaarzen aan, nu zit ik buiten en zoek de schaduw. Dat is een overgang waar ik even aan wennen moet.’

Het had er de schijn van dat ik me verdedigen moest en dat stond me tegen. Ze begon ineens te grinniken. ‘U denkt toch niet dat we ons alleen uit menslievende motieven een beetje met u bemoeien?’

Ik keek haar aan, niet begrijpend wat ze bedoelde. ‘Nou kijk hè, we zijn gewoon tuk op wat anders, op wat nieuws. We zitten op een eiland en daar is alles van dag tot dag hetzelfde. Een beetje meer wind, een beetje minder wind, verder blijft alles eindeloos eentonig. Een gast betekent voor ons een verandering in het geijkte gangetje, eens andere roddels dan van het eiland zelf. We vinden het gewoon fijn dat we u zo per ongeluk in ons netje hebben. Een mooie vangst en een primeur. Voor Max is het helemaal geweldig. Maar dat hoort u een andere keer.’

Toen ze opstond, gaf ze de autosleutels van de familie van Netten. Als ik dat wilde kon ik hun volkswagen huren, wat zeker goedkoper was dan bij een officiële verhuurinrichting.

Ik verbaasde me nergens meer over. Ook niet over de welgevulde koelkast. Nee - het verbaasde me niet, maar ik vroeg me steeds meer af waarom ze zich zo voor me inspanden. Was het hartelijkheid? Verplichting ten opzichte van Aldert? Dankbaarheid voor al de attenties kon ik nauwelijks opbrengen. Ik voelde me vreemd ingekapseld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk