Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 32]
[p. 32]

6

Nadat Marina ons in 1944 verraden had en er een inval in ons huis was gedaan, leed ik erg aan nachtmerries. Ook na de oorlog heb ik er nog jaren last van gehouden. Langzamerhand werden de perioden tussen de dromen groter, maar helemaal verdwenen zijn ze nooit. Nog steeds gebeurt het dat ik gillend wakker word, panisch van ellende, angstzweet op mijn gezicht, trillend van emotie.

Die dromen zijn altijd hetzelfde. Ergens is dan een vage raamachtige opening, waar iemand mij in wil duwen. Ik probeer mij te verzetten, vecht voor mijn leven, maar mijn spieren worden willoos en slap. Als ik dan overmeesterd ben en val, wordt er op me geschoten.

De eerste jaren van ons huwelijk kostte het Aldert veel tijd en vooral veel tact me weer te kalmeren. Hij kwam bij me in bed, sloeg zijn armen om me heen en praatte net zo lang tegen me tot het beven ophield en ik niet meer huilde. Soms durfde ik na zo'n aanval niet weer in te slapen en wachtte ik bevangen de ochtend af. De dag na zo'n nachtmerrie was ik labiel en moe, vaak nog half in trance en beverig.

Zo hevig als toen zijn de reacties niet meer, het kost Aldert geen uren meer me tot de werkelijkheid te brengen. Hij hoeft alleen mijn hand vast te houden, als hij twee of drie keer zegt dat ik droomde, kom ik weer vrij vlug tot mezelf.

Het merkwaardige is dat ik in al die jaren nooit heb kunnen ontdekken wie me duwde, wie schoot. Eigenlijk

[pagina 33]
[p. 33]

was er nooit een bepaald mens die me opjoeg en dreigde, meer een satanische, dwingende macht. Een onmens zonder armen, zonder benen, alleen met duizend grimmige ogen zonder kleur. Een onbestemde vijand die mijn angst kende en er een sadistisch genoegen aan beleefde.

Hier ging ik weer door de hel van een dergelijke nacht. Maar nu was de situatie herkenbaar en te lokaliseren. Ik stond op de Curaçaose noordkust, waar de passaatwinden het water van de Caraïbische Zee tot hoge muren op jaagt met zoveel kracht dat het huiveringwekkend is. Groen en blauw komt het water aangerold en slaat dan wit schuimend op de rotsen te pletter. Maar de wind blijft met oerkrachten geselen. Storm en rotsen zijn als twee tegenstanders die hun machtswellust op elkaar afreageren, met de zee als inzet.

‘Niet verder,’ klinkt hard het protest van de rotsen, ‘hier is de grens, het water mag niet verder.’

‘Laat me niet lachen,’ antwoordt de wind in bruut geweld, ‘waar is de grens? Ik bepaal grenzen, niet jij.’ In tomeloze vaart jaagt hij de golven recht tegen de rotsen omhoog, een stortzee die op het land geslingerd wordt.

Daar stond ik in mijn droom met plotseling de vijand achter me. Hij dreigde, hij duwde. Ik viel langs de rotswand in woest schuimende massa's diep onder me. Er werd niet op me geschoten, dat was niet nodig. Een val in deze tumultueuze rel tussen storm en rots betekent zonder meer het einde van ieder levend wezen. Maar de sadistische vreugde om mijn angst was er wel. Een walgelijke lach, herhaald door vele echo's, omringde me.

Gillend werd ik wakker. Mijn lichaam trilde, ik was verlamd van angst. En er was geen Aldert die me kalmeerde.

De volgende morgen probeerde ik mezelf wijs te maken dat deze droom niets met vroeger, niets met Marina

[pagina 34]
[p. 34]

te maken had. Ik was immers daar op die noordkust geweest, meer dan een uur had ik er doorgebracht. Overweldigd was ik geraakt door het schouwspel. Onverantwoordelijk dicht bij de afgrond had ik gestaan en een hoog opgetilde, voortgejaagde golf had me totaal overspoeld. Verblind door het zoute water in mijn ogen was ik een moment radeloos geweest. Mijn kleren waren doornat geworden en ik liet me opdrogen in de zon. Terwijl ik daar zat, probeerde ik me te herinneren wat Tip Marug geschreven had over zelfmoord op diezelfde rotsen.

Kwam mijn droom niet door de belevenissen en bespiegelingen van die middag? Ik had toch risico's gelopen en het zelfmoordverhaal had me bijzonder bezig gehouden. Maar hoe ik ook probeerde mezelf wat wijs te maken, het lukte niet. Ik wist heel zeker dat het voorval aan de kust misschien invloed op het raam van de droom had gehad, de kern, het wezen was onveranderd. O God, moest ik dan blijven leven met die dreigende doodsangst van een vijand die Marina op mijn spoor had gezet?

In een impuls reed ik weer naar de kust, waar ik in de auto bleef zitten. Alles was ruw en indrukwekkend als daarvoor, maar niet meer verrassend nieuw. Ik kwam er als iemand die het allemaal al kende. De fregatvogels hingen weer als zweefvliegtuigjes in de lucht, om daarna gracieus te duiken. Ze waren als oude bekenden voor me. Het brute geweld van de passaat kwam me bijna vertrouwd voor. Tot nog toe was ik door het klimaat en het landschap, ondanks het eigenlijke doel van mijn reis, toch ook toerist geweest. Een reizigster die zich graag liet boeien door onbekende en ongeziene dingen. Dat viel ineens van me af bij de herkenning van het stuk kust. Ik was niet langer toerist.

Ik startte de auto weer en reed een eind verder, tot vlak bij een grote stortplaats van vuilnis. Tussen het

[pagina 35]
[p. 35]

afval scharrelden kinderen rond, speurend naar dingen waar ze nog iets aan hadden.

Op mijn roepen kwamen ze naar me toe, kleine schoffies op zoek naar avontuur. Zonder aarzeling liet ik hun de foto van Marina zien, zei dat ze een vriendin van me was met wie ik hier afgesproken had.

‘Maar ze is er niet. Hebben jullie haar misschien gezien?’

‘Atta,’ zei een van de jongens, ‘ze was er gisteren.’

‘Gisteren?’ echode ik.

‘Si - ze kwam toen u zo nat werd.’

‘Misschien,’ vulde een ander verlegen aan, ‘misschien herkende ze mevrouw niet. Mevrouw was zo nat.’

‘Ging ze toen weg?’

‘Si - en de meneer ook.’

Dit was niet mogelijk. Dit kon eenvoudig niet waar zijn. Zo goed mogelijk concentreerde ik me om mijn verwarring te verbannen. Alsof het om een grapje ging zei ik speels: ‘Mij kunnen jullie niet voor de gek houden hoor. Ik geloof er geen klap van.’

De jongens haalden hun schouders op, onverschillig en tegelijkertijd ook verlegen.

‘Hoe zag die meneer er dan uit?’ vroeg ik uitdagend. Dat wisten ze niet. Het was gewoon een meneer. ‘En wat voor auto had de mevrouw dan?’

Die vraag kwam beter over, want Curaçaose jongetjes hebben net als alle andere jongetjes op de wereld diepe belangstelling voor automobielen. Er was geen enkele onzekerheid.

‘Een witte Renault.’

Ik gaf de jongens wat geld en spuide de twee woorden Papiaments die ik kende: ‘Adios amigos.’ Beteuterd keken ze me na.

Als ze de waarheid gesproken hadden - en waarom zouden ze niet? - had ik het eerste draadje in handen. Een witte Renault. En een meneer.

Hoe krankzinnig de situatie had kunnen zijn, drong

[pagina 36]
[p. 36]

nauwelijks tot me door. We hadden elkaar kunnen ontmoeten, Marina en ik. Ik wilde er niet aan denken, distantieerde me met geweld van de vraag wat ze daar aan de kust gedaan had. Want, niet waar - wie zocht er nu eigenlijk wie? Even kwam die vraag wel boven, maar de behoefte vorderingen te maken met mijn plannen was zo groot, dat ik me bewust afsloot voor complicaties, waarvan ik de portee in geen enkel opzicht kon overzien.

Een witte Renault. Een meneer. Voorlopig wilde ik het daar mee doen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk