Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 80]
[p. 80]

14

Toen Otto kwam, legde hij een plat pakje voor me op tafel. Ik wist niet goed wat ik er mee moest, want op Curaçao is het onbeleefd een cadeautje uit te pakken in aanwezigheid van de gever. Moest ik de jongen nu als Curaçaoënaar behandelen en pas kijken wat hij me wilde geven als hij weg was, of toch niet? Hij was een van de vele figuren van wie je niet wist of hij nou Antilliaan of Europeaan wilde zijn. Om misverstand te voorkomen vroeg ik het hem maar. Toen maakte hij zelf het papier van het pakje los en gaf me een prachtige zeewaaier van flinterdun koraal.

Nadat ik hem bedankt had, vertelde hij trots: ‘Ik heb hem zelf opgedoken, bij Westpoint.’

‘Zelf gedoken? Heb je zelf dan zo'n duikpak met alles erop en eraan?’

‘Ik zei u toch dat ik hopie plakka verdiende?’

‘'t Is niet mis. Waar spaar je nu voor?’

Openhartig en met hartstochtelijke ernst vertelde hij, dat hij als hij slaagde voor zijn eindexamen weg wilde van het eiland en naar Holland hoopte te gaan. ‘Ik spaar voor de reis en om wat geld achter de hand te hebben als ik niet direct een baantje vind. U had wel gelijk - het stinkt hier, nog erger dan u vermoedt. Maar niemand weet nog van mijn plannen. Alleen u dan nu.’

‘En je ouders?’

Hij haalde onverschillig zijn schouders op. ‘Die zien me liever niet dan wel.’

Otto's levensverhaal loopt parallel met al die verhalen

[pagina 81]
[p. 81]

waarbij kinderen de rekening moeten betalen. Zijn vader was indertijd als technicus naar Suriname gegaan, hij was zijn kikkerland zat, de tropen lokten met avontuur, met geld en een niet te zwaar leven en met mooie vrouwen. Het geld was niet zo meegevallen, vooral in het begin niet. Hij moest harder werken dan hij gehoopt had, maar een vrouw was geen probleem geweest. Al vrij snel was hij zo gehecht aan de Surinaamse die zijn huis schoon hield en voor hem kookte, dat hij niet meer aan anderen dacht. Ze was gewillig en lief en toen er een zoon geboren werd, vormden ze gedrieën een gelukkig gezinnetje. Dat duurde niet zo erg lang, want op een dag kondigde de vrouw aan dat zij en het kind weggingen. Haar eigen man was uit de gevangenis ontslagen - en zodoende.

Otto was geen bezwaar, dat waren kinderen nooit, wie de natuurlijke vader dan ook zijn mocht.

‘Toen kreeg mijn ouweheer één van de zeer weinige edelmoedige impulsen van zijn leven. Hij zei adios tegen mijn moeder, maar hield mij bij zich. En een spijt dat hij daar later van kreeg...’

Toen zijn termijn in Suriname om was, ging hij terug naar Nederland om daar jaren later te trouwen met een meisje uit Den Haag. Ze was niet meer zo jong, vond een technicus eigenlijk beneden haar stand, maar omdat ze vreesde dat het wel haar laatste kans op een huwelijk zou zijn, zei ze toch maar ja. De kleine Otto was in die tijd bij de nonnen, van zijn bestaan werd ze pas op de hoogte gebracht na de officiële verloving.

‘Ze had natuurlijk geen zin in me,’ stelde Otto nuchter vast, ‘een buitenechtelijk kind is toch al niet zo'n geslaagd huwelijksgeschenk, maar als dat kind dan duidelijk negroïde trekjes heeft, is dat voor een nette, blanke burgerjuffrouw helemaal geen aantrekkelijke toestand. Ze zal wel alles geprobeerd hebben om me kwijt te raken, maar dat is haar tot op heden nog niet

[pagina 82]
[p. 82]

gelukt. Er werd netjes getrouwd en nu wonen we zolang ik het me herinneren kan al hier. Maar ik baal van dat mens, dat altijd maar weer laat merken dat ze beneden haar stand is getrouwd, mijn vader achtervolgt met gezeur en gemier over geld. O dat rotgeld, waarvan ze nooit genoeg schijnt te hebben. Dat eindeloze geklier over promotie maken, over clubs waar ze lid van wil worden. Toen we hier pas woonden, moest ik altijd mijn haar met vet insmeren, het mocht niet kroezen, snapt u? Is het niet walgelijk? Maar van mijn vader baal ik even hard. Hij is zo zacht als boter, inplaats van eens een grote bek open te trekken, zwijgt hij, laat haar maar dazen, zonder verweer. Dat hij zichzelf niet verdedigt - bon -, maar dat hij nooit voor mij opkomt, dat ie mij maar laat stikken, dat is toch sullig? Hij denkt toch niet dat ie klaar was met het vaderschap toen hij mij bij mijn zwarte moeder weghaalde?’

Hij wond zich steeds meer op. Ik had erg met hem te doen en zag ook geen oplossing. Hoeveel aardige, intelligente jongens als Otto worden thuis niet even slecht opgevangen? Hoeveel pubers lopen niet stuk op een tirannieke moeder en een slappe vader? Zijn problemen werden bovendien nog vergroot door zijn afkomst en de niet weg te moffelen uiterlijke gevolgen daarvan. Hij had blanke ouders, maar was het zelf niet. Zijn haar zou blijven kroezen, de lijnen aan de binnenkant van zijn handen zouden donker blijven. Zijn ogen behielden de droefgeestige opslag die de vele slaven uit zijn voorgeslacht al hadden. Hij zou altijd blijven voelen -.

‘Zeg,’ sprak ik mijn gedachte uit, ‘voel jij je eigenlijk Antilliaan of Hollander?’

‘Ik voel niks. Geen moer. Zelfs voelen moet je leren, ook daarbij moet je begeleid worden. Ik heb geen eigen identiteit, geen eigen gezicht, geen eigen kleur. Maar dat is weer een ander chapiter, want daarin sta ik

[pagina 83]
[p. 83]

niet alleen. Wat dat betreft lopen er hier bosjes rond als ik.’

Ik begreep wat hij bedoelde. Er zijn maar weinig Curaçaoënaars zich bewust van hun identiteit, hoe hun huidskleur ook is. Een paar honderd jaar verplicht volgens het westerse patroon leven, veroorzaakt dat persoonlijkheidsverlies.

‘Is dat je grootste probleem - dat leven zonder eigen gezicht, zoals jij dat noemt?’

‘O nee. Ik heb nog net genoeg vertrouwen in de Curaçaose zaak. Er zijn nog een paar idealisten en een paar vechters die doorzetten. Ik zou graag met hen mee willen doen, rotzooi opruimen, mensen helpen wakker maken. Om het maar eens even mooi te zeggen als u op school deed: mensen te redden van het vuur. Het vuur van de misbruikte macht, van corruptie en politieke misleiding. Maar ik kan het niet. Ik wil wel, maar ik ben er doodgewoon niet toe in staat.’

‘Waarom niet?’ vroeg ik zacht.

‘Omdat ik van binnen vergiftigd, ben door haat voor mijn moeder en door minachting voor mijn vader. Van een puinhoop uit kun je niet vechten. Dat is mijn grootste probleem. Daarom ga ik weg, zodra dat kan. Weg onder het dak waar ik geduld word en een hap eten krijg en verder niets. Ik walg van de hele troep.’ ‘Van een puinhoop uit kun je niet vechten,’ herhaalde ik zijn woorden. ‘Geldt dat ook niet voor je vader? Barst zijn leven, dat nauwelijks meer perspectief heeft, niet nog erger van het puin? Jij kunt weg, jij hebt nog toekomst. Hij niet. Weet jij hoe hij gevochten heeft, maar nu gewoon niet meer kan? Weet je, ik geloof dat jij erg veel op je vader lijkt. Jullie zijn allebei even grote stommelingen, die op elkaar wachten om de situatie wat dragelijker te maken.’

‘O nee,’ mompelde hij, ‘dat kan toch niet waar zijn.’ Hij wilde nog iets zeggen, maar werd tot zwijgen gebracht door het plotselinge verschijnen van Max op

[pagina 84]
[p. 84]

de porche, die geagiteerd vroeg of ik hem wat sigaretten kon lenen. Hij liep me achterna de zaal in en toen ik hem twee pakjes gaf, zei hij: ‘Wij hebben veel boeiender bezoek dan jij. Kun je die jongen niet afvoeren en gezellig met mij mee gaan?’

Ik negeerde zijn vraag, informeerde snibbig of hij nog iets nodig had. ‘Echt niet?’ hield ik aan, ‘lucifers, suiker, drank - alles verder in huis? Prima - dan voer ik nu jou af. Dag Max, groetjes aan Moniek.’

Als ik maar geloven kon dat hij werkelijk om sigaretten kwam, had ik me niet zo opgewonden, maar ik kon me niet losmaken van de gedachte dat het een smoes was. Een smoes om te zien wie er bij me was. Hij scheen het nog steeds niet te kunnen verdragen dat ik contacten had, dingen ondernam, buiten hem om. Dat hij daarbij de grenzen van het redelijke volledig overschreed, scheen niet tot hem door te dringen.

Otto ging, na mijn terugkeer op de porche, verder: ‘Misschien hebt u gelijk. Misschien. Maar dan nog, hij is toch mijn vader?’

‘Nou en?’

‘Een vader moet toch...’

Ik viel hem snel in de rede: ‘Wat moet een vader toch? Jij bent al even inkonsekwent als zoveel andere jongens. Een vader mag zich niet meer laten gelden, gezag pruimen jullie niet meer, want gezag is passé en autoriteit is een onzedelijk woord geworden. Jullie willen een open relatie, met inspraak en vooral zonder gehannes van ge- en verboden. Okee, dat is een standpunt, dat ik soms wel apprecieer. Maar in dat kader past dan geen zielig gedoe, geen gekerm als het fout gegaan is in de sfeer van “hij is toch mijn vader”. Van een gelijke mag je niet verwachten dat hij ineens toch een soort opperwezen is. Jij vindt toch dat je oud en wijs genoeg bent om je eigen zaakjes te runnen? Geld, baan, sex. Je bent toch zo volwassen? Ga dan ook eens een keer als volwassen vent naar je vader

[pagina 85]
[p. 85]

toe. Laat hem merken dat de kleine Otto uit Suriname inmiddels een kerel is die iets begrijpt van de puinhoop waar jullie allebei op zitten. Doe jij het dan eens goed als hij het altijd fout doet.’

Hij bleef ondoorgrondelijk kijken, wat me niet het gevoel gaf dat mijn gepraat iets bij hem losmaakte. Ik realiseerde me wel dat het niet nieuw, niet briljant was wat ik tegen hem zei, maar meehuilen en alleen ach en wee roepen bracht hem helemaal geen stap verder.

Toen zei hij - en er kwam weer wat leven in zijn ogen -: ‘U bent wel een mooi mens zeg, verdorie. Word ik hierheen gelokt om een spannend verhaal te horen over een of andere foto, maar wat gebeurt er? Ik krijg op mijn duvel. Waarom windt u zich toch zo over mij op? Eerst op school, nu weer. Waarom toch?’ ‘Wij hadden vroeger als kinderen een spelletje waarbij we zongen: “wie er voor mijn voeten loopt, die krijgt een schop”. Wel - jij liep gewoon voor mijn voeten en ik schopte. Snap je?’

Met dit antwoord was ik wel tevreden, het klonk nogal oppervlakkig, maar het ging hem verder ook niet aan hoe serieus ik het bedoelde. Hij hoefde niet te weten dat ik me een beetje verantwoordelijk voelde voor hem en hem aardig genoeg vond me met hem bezig te houden.

Ik nam me voor contact met hem te blijven houden; als zijn plannen om naar Nederland te gaan doorgingen, kon hij best een poos bij ons logeren. Maar daar praatte ik niet over, ik zei: ‘Maar één ding moet je me beloven voor ik je nu van de foto ga vertellen. Je denkt nog wel eens na over mijn geschop hè? Doe je dat?’ Hij knikte, mompelde iets onverstaanbaars.

Toen voor de tweede keer, binnen een paar dagen, vertelde ik over Marina.

‘Wat een vuiligheid,’ was zijn commentaar. Snel daarna nam hij afscheid, wilde, zoals hij zei, het verhaal

[pagina 86]
[p. 86]

eerst laten bezinken voor hij er verder over praatte. Tersluiks had hij ondertussen op zijn horloge gekeken. Het was al bijna twaalf uur en het zou me niet verbazen als hij op tijd thuis wilde zijn. Misschien had mijn geschop toch iets geholpen?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk