Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

15

Yose zat al op me te wachten in Zuikertuintje, zijn sigarenblikje lag naast zijn kopje op het formica blad van de balie. Het was er, zoals gewoonlijk vrij vol en net als de vorige keer werd er nieuwsgierig naar me gekeken, toen ik naast mijn zwarte vriend ging zitten. Maar dat interesseerde me niet, ik gunde iedereen de afleiding die Yose en ik kennelijk vormden.

‘Fijn dat je er bent,’ begon ik, ‘nog fijner dat je me helpen wilt.’

Blij deelde hij me mee dat hij een cadeautje voor me in de auto had. ‘Een fles gemberwijn. Mijn vriend gaf hem voor u omdat u zo van gember houdt. Hij nodigt u ook uit zijn hofje te komen bekijken.’

‘Dat doe ik graag,’ antwoordde ik spontaan, ‘dan kan ik je vriend ook zelf bedanken voor alles wat hij me gaf.’

‘Mooi, mooi. Dan kunt u ook kennismaken met zijn zoontje. Ja, dat zou echt prachtig zijn. Weet u, dat zoontje is zo briljant, ik zou zo graag willen - en mijn vriend wil dat ook - dat hij dominee werd. Maar hij zegt dat hij dat niet wil. Misschien kunt u dan eens met hem praten. Hij is werkelijk erg intelligent, hij zou naar Holland moeten voor studie. Er moeten toch Curaçaose dominees komen, dat moet gewoon. Zwarte dominees kennen het eiland en de mensen beter en ook hun zonden. Zij begrijpen op welke manier de Curaçaose christenen bepreekt moeten worden. Ja heus, er is gebrek aan Curaçaose dominees. Wilt u hem dat wel zeggen?’

[pagina 88]
[p. 88]

Ik was bereid dat zoontje alles te zeggen als Yose nu maar tot ons onderwerp wilde komen, maar niets wees erop dat dit het geval was.

‘Mijn vriend en ik maken ons nogal ongerust over dat zoontje. Hij is erg knap, zoals ik al zei, heeft een groot verstand meegekregen, maar hij voegt zich niet naar de wil van zijn vader en dat kan niet goed gaan. Hij zou met zijn verstand en zijn gaven dominee moeten worden, maar hij zegt: “Nee paai, ik geen dominee, ik wil in de politiek.” Iedere zaterdag gaat hij naar het Gomezplein, waar politieke sprekers komen, die de jeugd onrustig maken en opstandig tegen hun vaders. Dat is niet goed. Zonen moeten hun vader gehoorzaam zijn, zoals dat altijd geweest is. Het zoontje verkoopt Vitò. Weet u wat Vitò is? Dat is de krant van de nieuwe richting hier. Er zitten Vitò-mensen in de gevangenis en dat is maar het beste, dan kunnen ze daar eens nadenken. Het zoontje moet zijn best doen op school, op het Gomezplein hoort hij niet, daar komen alleen herrieschoppers.’

Zijn bezorgdheid om het kind van zijn vriend was oprecht, zijn ogen bewogen onrustig heen en weer, zijn vingers trommelden op het sigarenblikje.

Ik had al het een en ander gehoord van de bijeenkomsten op het plein. Yose had ongelijk als hij beweerde dat er alleen herrieschoppers kwamen. Zoals bij iedere openbare meeting kwamen daar ook de bijlopers, de rel-om-de-rel-figuren, jongelui en ook wel oudere mannen, die voor de gein de stad introkken en verder geen wezenlijke belangstelling hadden voor de achtergronden.

Maar de hartstochtelijke toespraken van de jongeren die een radicaal andere koers wilden dan die van zoals-het-was-zo-moet-het-blijven, waren niet bestemd voor bijlopers en lawaaitrappers, maar voor politiek belangstellenden. Het waren fanatieke kerels, vechters voor Curaçao, zoals Otto ze noemde, die de eilandbewoners

[pagina 89]
[p. 89]

wilden interesseren voor betere sociale situaties, nieuwe mogelijkheden. Zij protesteerden openlijk tegen de armoe en de schreeuwende ellende van huisvesting die in hele wijken mensonterend is. Niet alleen voor de mensen die in de van benzineblikken gemaakte krotten moeten wonen, maar even mensonterend voor iedereen die van het bestaan van deze wijken weet en er niets voor doet. Over deze zaken sprak men op het plein en wat meer was, ze wezen er schuldigen voor aan. En waar ter wereld zal iemand ooit schuld willen voelen, zodra er politiek op het spel staat? Wie wil er ooit schuld belijden als het gaat ten koste van macht?

Nee - de werkelijk gegrepenen, die zich te pletter liepen voor de Curaçaose zaak kon je onmogelijk allemaal onder de noemer van herrieschoppers vangen. Men zou - en Yose zeker - tenminste na moeten denken over wat er gezegd werd.

Maar - en dat verbaasde me geweldig - deze vrije, rustige en gelovige man, die kalm zijn eigen baan ging, werd onrustig en bang als het over politiek ging. Zo bang was hij dat hij tot in het oneindige geduldig zou blijven en zeker nooit opstandig. Ik bewonderde hem om zijn warme hart, om zijn diepe geloof, maar aan de andere kant begreep ik er helemaal niets van dat hij als christen eigenlijk niet zelf een van de sprekers op het Gomezplein was, dat hij zich niet met heilig vuur geladen inzette voor het wel en het ontstellend diepe wee van zijn eiland.

Die tweeslachtigheid werd nog duidelijker toen hij maar door bleef jeremiëren over dat zoontje dat toch beslist niet in de politiek moest.

‘Hoe oud is dat zoontje eigenlijk?’ vroeg ik.

‘Hij is pas achttien, hij moet naar zijn vader luisteren, hij is nog te jong om te weten wat goed voor hem is.’ Achttien, dacht ik, iets jonger dan Otto. Maar dan is een mens toch bijna volwassen, dan kun je toch niet

[pagina 90]
[p. 90]

meer slaafs de orders van je vader op volgen. Ondertussen zaten we al meer dan drie kwartier te praten, ik werd er nerveus van. Niemand bleef hier zo lang hangen, we begonnen nu op te vallen op een manier, die me toch niet helemaal beviel.

Bovendien ging het een kant op, die ik beslist niet ambieerde.

Wie er voor mijn voeten loopt, die krijgt een schop, had ik tegen Otto gezegd. Moest ik nu echt de zaak zo arrangeren dat deze jongen me voor de voeten kwam? Lag dat op mijn weg? Het was op zijn zachtst gezegd vreemd en onlogisch dat ik iemand de theologische toer op moest jagen, terwijl de jongen zelf een kant op wilde die ik zo goed begreep.

Als hij zich werkelijk gegrepen voelde voor de zaak, als hij zich betrokken wist bij een nieuwe manier van denken, moest ik hem dan afremmen?

Max had gelijk, ik kon de politieke situatie beslist niet overzien. Ik kon hoogstens jaren lang in stand gehouden onrecht signaleren, maar positief kritisch iets inbrengen kon ik zeker niet. Zelfs het gelijk of ongelijk van de Gomezpleinsprekers kon ik tenslotte niet peilen, al voelde ik veel voor hun ideeën. Moest het alternatief dan zijn dat ik mee hielp een jongen omver te praten om toch vooral dominee te worden? Het zat er dik in dat zijn argumenten beter waren dan de mijne en dat ik hem eerlijkheidshalve gelijk moest geven.

Wat zou daar het onvermijdelijke gevolg van zijn? Dat ik in de ogen van Yose's vriend een onbetrouwbare macamba werd, even onbetrouwbaar als hij alle macamba's altijd al gevonden had. Dat zou dan ook het einde van de vriendschap tussen Yose en mij betekenen. Ik zat er afschuwelijk tussen. De gemberwijn en de vruchten uit het hofje waren heel bijzonder, maar verplichtten ze me nu werkelijk naar de gever van dit alles toe te gaan? Moest ik tegen mijn zin, maar vooral tegen mijn geweten in me hier mee bemoeien? Yose

[pagina 91]
[p. 91]

keek me bijna smekend aan. Ik kon hem niet teleurstellen. Bovendien - en dat maakte de situatie nog moeilijker - ik had Yose nodig. Meer dan ooit was het me duidelijk dat ik Marina zonder zijn hulp nooit zou vinden.

De ene dienst is de andere waard, deze afschuwelijke gemeenplaats, dit in wezen zo miserabele cliché, zette me zonder meer klem.

Goed, ik zou gaan. Yose leefde helemaal op na mijn belofte. Om bij voorbaat mijn nederlaag al wat te dekken, voegde ik er nog aan toe dat ik natuurlijk geen enkele garantie kon geven dat het allemaal zo zou aflopen als hij en zijn vriend wensten.

Ondertussen maakte ik me nogal ongerust over de mensen die overal langs de weg tevergeefs op hun busje wachtten. Toen ik hierover begon, lachte Yose al mijn bezwaren weg. Hij bestelde nog meer koffie en begon met het gesprek waar ik uiteindelijk voor gekomen was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk