Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 163]
[p. 163]

26

Nog twee dagen, dacht ik, zittend op het piertje, nog twee dagen naar vissen en vogels kijken, naar klein Bonaire staren en dagdromen op de porche.

Het was een onvergetelijke tijd geweest, ik had me tegen mijn verwachtingen in erg geamuseerd en was helemaal ontspannen. Als ik aan het gesprek met Marina dacht, voelde ik me rustig. Het zou goed zijn, ik verlangde er zelfs naar. Ik maakte me geen illusies over een al te romantische afloop, een nieuwe vriendschap tussen ons verwachtte ik zeker niet.

Maar als we elkaar tenslotte de hand konden geven, nadat ze me inzicht had gegeven in dat stuk van haar leven dat voor ons allebei zo veelbetekenend was geworden, dan zou ik naar Holland terug gaan met een nieuwe be vrij ding in mijn hart.

Steeds vaker betrapte ik me er op dat ik me zelfs begon te verheugen op onze ontmoeting. Ik nam mij voor straks in Holland met niemand behalve met Aldert te praten over ons gesprek. Als zij en ik de dingen hadden uitgepraat, had niemand daar verder iets mee te maken. Maar ik veranderde toch weer van plan en besloot in ieder geval wel naar haar ouders te gaan. Misschien zou het hun na al het verdriet dat ze beleefden toch een beetje vreugde geven als ze wisten dat de zaak Marina voor mij tenslotte afgesloten was.

Ik zocht een paar stukken wit koraal en slenterde terug naar de bungalow. Die middag zou ik met Henry en zijn broertje gaan varen. Voor de volgende dag stond een tocht op het programma naar het unieke strand aan

[pagina 164]
[p. 164]

de oostkust, waar huizenhoge stapels karko's lagen. Bergen, door de zon wit gebleekte, puntige schelpen, waaruit het weekdier allang verwijderd was door de vissers. ‘We gaan ze ook eten,’ had Henry beloofd. Het kwam allemaal prachtig uit, voor iedere dag nog een tocht en dan die avond terug naar Willemstad.

 

Maar het liep volledig anders. Op Henry's boot heb ik nooit gevaren en bergen karko's bleef ik alleen van de plaatjes kennen.

Want toen ik op de porche kwam, trof ik daar tot mijn stomme verbazing Moniek aan.

‘Kind, wat is er met jou aan de hand?’ bracht ik geschrokken uit, zonder haar normaal te begroeten.

Ze zag er inderdaad verschrikkelijk slecht uit. Erbarmelijk is eigenlijk het enige goede woord dat bij haar verschijning paste.

Sluik en dof piekte haar rode haar om het gezicht, dat grauw was en onopgemaakt. Zo kende ik haar niet, ze had er juist altijd zo'n slag van zich charmant te verzorgen, grappig en vrouwelijk tegelijk.

Haar ogen, de droeve en geestige clownsogen keken schichtig en onrustig, zonder veel uitdrukking. Ze leek ziek en in ieder geval ernstig van streek. Dat ze alleen naar Bonaire was gekomen, zonder Max, maakte me ongerust. Hij liet haar in Willemstad al bijna nooit ergens alleen op af gaan; dat ze het gewaagd had zonder hem op reis te gaan, leek me dubieus. Misschien had ze eindelijk gerebelleerd tegen de overheersende rol van haar man? Dat was stellig op een conflict uitgedraaid.

Ze zei nog steeds niets, keek me alleen onafgebroken triest aan.

‘Kom,’ probeerde ik opgewekt. ‘We gaan eerst iets drinken. Wil je koffie of iets koels?’

‘Koffie,’ antwoordde ze hees.

Ik scharrelde binnen wat langer rond dan nodig was,

[pagina 165]
[p. 165]

haar de gelegenheid gevend zich wat te herstellen. Maar toen ik met de koffie terug kwam, leek ze zich niet verroerd te hebben. Klein en kwetsbaar, met de handen in de schoot zat ze daar, heel kinderlijk en machteloos.

Ze dronk haar kopje leeg, maar bleef zwijgen.

Ik dacht nog steeds aan ruzie tussen Max en haar en vond het nogal pijnlijk dat ze er uitgerekend mee naar mij vluchtte. Max was toch al niet zo dol op me, als hij wist dat ik het was die ze in haar narigheid had opgezocht, zou dat onze relatie niet direct verbeteren.

Ik overwoog vele vragen, maar stelde er geen en wachtte tot ze de moed had me te vertellen waarom ze gekomen was.

Eindelijk zei ze zacht: ‘Ik heb je heel veel te vertellen, Hanna. Als je alles wist, dan zou je eh...’

Ze kon niet verder, het praten greep haar te veel aan. Bijna onhoorbaar ging ze toch verder: ‘Max is dood.’ ‘Moniek - lieverd.’ Met een arm om haar heen, probeerde ik iets van troost over te brengen, maar ze weerde me ruw af.

‘Nee - raak me niet aan. Als je alles wist...’

Het plotselinge sterven van Max had haar kennelijk totaal van streek gemaakt en geen wonder. Wat was dit vrouwtje - hoe oud was ze helemaal, dertig? - zonder de man die alles voor haar regelde en stuurde? Ze was zo onvolwassen, zo hulpeloos, wat moest ze alleen?

‘Ja - hij is dood. Die verstuikte voet - weet je nog wel? - dat was larie. Hij had regelmatig last van zijn hart, al jaren. Maar hij wilde er niet mee naar een dokter. Soms dacht ik weleens dat hij het leven niet meer aan kon, dat hij hoopte dat hij niet zo lang meer hoefde te leven.’

Max levensmoe, tobberig? Ik kon het me niet voorstellen.

‘Als hij was blijven leven, zat ik nu niet hier. Ik heb

[pagina 166]
[p. 166]

vaak gedacht dat ik gek werd als ik je niet alles vertellen zou, maar ik had zoveel aan Max te danken, dat ik toch steeds mijn mond hield. Gek werd ik ook niet, dat ben ik nu pas aan het worden, nu hij er niet meer is.’

Ze sprak zo zacht en monotoon dat ik moeite had haar te verstaan, maar zo dat dan al lukte, ik begreep geen woord van wat ze probeerde duidelijk te maken.

‘Moniek, luister eens. Je hoeft mij helemaal niets te vertellen als je dat liever niet doet. Ik begrijp best dat je helemaal kapot bent van alles. Zal ik de airco aanzetten? Dan kun je wat gaan rusten in de koelte.’ Ze schudde het hoofd.

‘Nee, ik kan pas slapen als je alles weet, maar dan niet hier, hier kan ik niet blijven slapen. Eerst was ik van plan je te schrijven, maar ik ben al zo vaak in mijn leven laf geweest, dat ik ook wel eens een beetje flink wilde zijn. Te laat, veel te laat, dat wel. Het is zo ingewikkeld, ik weet niet zo goed waar ik moet beginnen en natuurlijk durf ik ook niet zo best. Zeg eens eerlijk, je had een hekel aan Max en mij hè?’

Waar wilde ze toch heen? Hoe moest ik haar helpen uit deze impasse te komen? Wat kon ik haar nu het beste antwoorden op een vraag, die naar mijn gevoel nergens mee te maken had?

‘Zeg het maar eerlijk, toe, het is belangrijk voor me.’ Goed, dacht ik, goed, eerlijk. Zonder veel woorden legde ik haar uit dat de beschermengelmentaliteit van Max me nogal geïrriteerd had, maar echt onsympathiek vond ik hem niet. ‘Ik voelde me niet op mijn gemak bij hem, dat was het vooral. En jou vond ik gewoon lief en aardig, hoewel ik weleens vond dat je je erg liet overheersen.’

Even gleed er iets wat met een glimlach te maken had langs haar mond, maar haar ogen hadden er geen deel aan.

Toen zei ze bitter: ‘Liet overheersen - jazeker. Ik had

[pagina 167]
[p. 167]

geen keus. Nu wel. Nu ben ik eigen baas en kan ik zelf iets beslissen. Daarom ben ik hier. Eigen baas - vergeet het maar, ik kan het niet waar maken, ik zit maar te stuntelen.’

‘Ach toe, doe nou niet zo ingewikkeld. Je bent van streek, dat zou toch iedereen zijn. Je hebt op je eigen houtje de sprong hierheen gewaagd, dat vind ik al heel wat.’

Toen zei ze plompverloren: ‘Max en ik wisten waarom je naar Curaçao kwam. Wij kenden Marina al heel lang. We wisten ook waar ze zich schuil hield.’

‘Moniek, je bent gek. Dit bestaat niet.’

‘Het is de waarheid,’ zei ze en begon toen schokkend te huilen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk