Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Angst was mijn gast (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van Angst was mijn gast
Afbeelding van Angst was mijn gastToon afbeelding van titelpagina van Angst was mijn gast

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.92 MB)

Scans (229.66 MB)

ebook (3.02 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Angst was mijn gast

(1971)–Mink van Rijsdijk–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

34

Wat Yose gezegd heeft tegen Moniek en Anja, nadat hij mij weer een klein begin van gevoel en interesse had teruggegeven, ben ik nooit te weten gekomen. Maar ze lieten me na zijn bezoek alleen en dat was goed.

Het wassen van mijn gedachten, zoals Yose dat noemde, betekende niet even de spons over een bekrast leitje halen. Dat zou een proces worden, waar veel tijd mee gemoeid was en waar ik heel bewust mee bezig moest zijn, wilde er iets van terecht komen.

Het onrecht dat ik Yose aandeed, ach dat was uit te praten. Zelfs de onuitgesproken bitterheid, waarmee ik hem bejegend had, kon goed gemaakt worden. Tegenover al mijn negativiteiten was de vriendschap van hem oprecht en diep gebleven. In zijn warmte zou een nieuw begin snel groeien, al zou ik me steeds moeten blijven herinneren dat hij met alleen goede intenties Marina had weggestuurd.

Aan Moniek en Anja zou ik echte vriendinnen overhouden, al mijn hatelijkheden ten spijt. De draden die door de levensverhalen van elk van ons liepen - hoever van elkaar ze ook begonnen waren, kwamen evident samen na deze weken; dat was niet meer weg te denken. Het zou niet nodig zijn nogeens naar de noordkust te gaan om met Hem die ik daar zo concreet had ontmoet een nieuw begin te maken.

Hij had me immers Yose gestuurd als duidelijk bewijs dat Hij me niet losliet? Zo bleef alleen Marina. Nog steeds was zij de grote, zwarte gedachte. Het wanhopige

[pagina 206]
[p. 206]

verlangen aan klaarheid tussen haar en mij zou nooit verwezenlijkt worden. Dat ik schuld had aan haar leven, moest ik gewoon aannemen, van haar zelf zou ik het nooit horen. De obsessie dat ze me haatte en ik niet duidelijk wist waarom, zou blijven. De nachten dat ik gillend van angst wakker werd, omdat iemand me dreigde en wilde doden, moest ik leren accepteren. Want hoe kon ik al die onbewuste gedachten ooit wassen? Of moest dat juist helemaal niet? Was dat alles een doorn in mijn vlees, zoals Paulus dat noemde, die bleef - bleef?

Ik verlangde verschrikkelijk naar huis, naar Aldert, zijn stem, zijn ogen, die me zijn liefde seinden. Aan zijn aanwezigheid had ik meer dan ooit behoefte. Want alleen - wat was ik alleen?

Een karko, lege schelp. Maar nu wel anders dan op de eerste dag van mijn ziekte.

Bijna sliep ik in, heel vaag en wazig dacht ik: ja, ik ben nog steeds een lege schelp. Maar iemand die luisteren wil, kan iets opvangen van een ver gerucht, een trilling die een nieuw begin aankondigt. Zelf vermoedde ik er de aanwezigheid wel van, maar het leek zo nietig en gering dat ik me er geen concretisering van kon voorstellen.

Yose had het eerste radertje voorzichtig in beweging gebracht, voor meer had ik hulp en liefde nodig. Alleen was ik niets, zonder mensen die van me hielden zou ik leeg en hol blijven.

 

Uren achter elkaar had ik geslapen. Moniek maakte me wakker en zei dat ik het er bar van genomen had. ‘Je was zelfs niet wakker te porren om iets te eten. Je hebt je voorgeschreven loopoefening ook helemaal niet gemaakt. Kom, luilak, sta nu maar eens op.’

‘Ach Moniek, wat een onzin allemaal. Het is bijna nacht, laat me nu maar een beetje lui zijn. Morgen - ik beloof het je - zal ik heel braaf alles doen wat van

[pagina 207]
[p. 207]

me verwacht wordt.’

Maar ze liet zich niet vermurwen, ze preste me tot opstaan, tot lopen en ze wist me zelfs te bewegen me wat te verfrissen.

‘Zo,’ zei ze tenslotte, ‘nu mag je er weer in, ik ga iets eetbaars halen en ondertussen bereid jij je voor op iets geweldigs. Nee, niet kribberig worden, niet denken wat een gedoe op de late avond - gewoon doen wat ik zeg.’

Ze deed erg opgewekt, maar ze was nerveus. Dat vond ik wel begrijpelijk. Al te dikwijls had ik immers verkeerd gereageerd. Hoe bewonderenswaardig was Moniek in het eindeloze geduld dat ze voor me opbracht, terwijl haar eigen leven toch zo compleet vastgelopen was. Natuurlijk was er de opluchting dat ze niets meer geforceerd tegen haar eigen geweten in hoefde te doen, maar dat dat mogelijk was werd veroorzaakt door de dood van Max, die ze miste en van wie ze gehouden had. Wie hielp haar bij dit immense dilemma, wie haalde haar uit de put als ze de situatie niet meer aan kon? Ik hoopte maar dat ze Anja ook in vertrouwen had genomen en dat die een beetje lief voor haar geweest was. Moniek had niet alleen moed en geduld moeten hebben om mij te kunnen verplegen, maar ze zou toch ook weer perspectief op haar eigen toekomst moeten zien.

Ik begon weer slaperig te worden, het idee dat ik nog eten moest leek me beslist niet aantrekkelijk, met moeite hield ik mijn ogen open. Buiten hoorde ik vaag en ver een auto stoppen en het kleppen van portieren. In huis klonken stemmen, hoorde ik lachen en bedrijvigheid alsof het volop dag was. Waar bleef Moniek nu? Ik was zo moe, begreep ze niet dat ik wilde slapen?

 

Toen ging de deur open en kwam Aldert binnen. Zo kalm, zo gewoon en natuurlijk alsof we elkaar niet weken lang gemist hadden.

[pagina 208]
[p. 208]

Zijn ogen zochten de mijne, zijn armen waren om me heen, we kusten elkaar.

En voor dit volstrekt onverwachte, dit alles wegvagende, had ik niets dan overgave die losbrak in tranen.

Het was absurd en afschuwelijk, ik wilde alleen blij zijn, lachen, uitgelaten mijn geluk uiten in gekke woorden. Ik wilde Alderts haren in de war maken, ik wilde dol doen, uit bed komen en dansen.

Maar ik kon geen enkele van deze gevoelens waar maken, ik kon alleen als een klein vogeltje tegen hem aan liggen en huilen.

‘O Aldert, wat een onverbeterlijke tut ben ik, jij bent bij me en ik kan niet anders doen dan janken. Moet je zien, de nachtjuffrouwen zijn al wit.’

‘Mijn nachtjuffrouw is helemaal niet wit, ze is vlekkerig en heeft rode ogen van teveel traantjes.’

‘Dat je er bent - o dat je er bent. Ik kan niet begrijpen dat het waar is.’

Alsof ik nog niet genoeg gehuild had, begon ik weer. ‘En ik heb je zo ontzettend veel te vertellen, hoe moet dat nou als ik maar blijf simpen? Nachtjuffrouwen zijn bloemen, kijk daar op tafel. Yose heeft ze me gebracht. Ik schreef je toch over hem?’

‘Luister eens, troeltje, zo gaat het niet. We hebben de rest van ons leven nog om te praten. Je hoeft niet alles in één adem duidelijk te maken, compleet met Curaçaose flora en al. Kom eerst maar eens even uit je bed. Frunnik je een beetje op, we gaan naar de porche, daar willen ze ons ook nog wel even samen zien, weet je.’

‘Moet het heus?’

‘Het is een kwestie van mogen en daarom moet het ook.’

Gehoorzaam deed ik alles wat hij vroeg.

Voor we de kamer uitgingen, sloeg ik mijn armen om hem heen.

[pagina 209]
[p. 209]

‘Mag ik alsjeblieft vast één ding zeggen?’

Hij knikte me bemoedigend toe.

‘Ik had deze reis niet moeten maken, ik had nooit weg moeten gaan.’

‘Vergis je je niet een beetje? Als je nou eens niet weggegaan was, dan kon je ook niet thuiskomen. En dat laatste is zonder meer goed en heerlijk, ja toch?’ Hij kuste nieuw opkomende tranen weg.

Hand in hand gingen we naar de porche, waar behalve Moniek, Anja en Pieter, ook Yose en Otto zaten.

Een voor een gaven ze me een zoen, de een was nog meer bewogen dan de ander, wat Moniek deed opmerken: ‘Het lijkt wel oudejaarsavond, al dat gezoen en dat ontroerde gedoe.’

Lang hield ik het in het feestelijk geroezemoes niet vol. Aldert bracht me al gauw weer naar bed.

‘Nu moeten we nuchter zijn, vrouwtje, en verstandig. Als we gaan praten, is dat zonder meer stom. Kom - mondje open, pilletje slikken, kusje geven en gaan slapen.’

Er waren geen gedachten, geen tranen en geen problemen op dat ogenblik meer, ook geen blijdschap of geluk, alleen een donkere kamer met een brommende airco die ik slechts een paar seconden hoorde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk