Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 29]
[p. 29]

5

- Kijk eens op je horloge? Kleed je aan, Huib... je wordt koud.

Haar warme hand gleed over zijn koele rug. Ze voelde dat hij rilde.

- Ik wou dat we zó naar 't secretarie konden...

Het was nu laag water geworden. Ze liepen langs de vloedlijn terug, de armen om elkaar heengeslagen.

- Wanneer zie ik je weer, Ria?

- Ik weet het niet, Huib. Als ik verlof krijg hoor je het wel van Bea. Tanden op mekaar jochie, dat moet ik toch ook doen?

- Moeten? Moet jij dat?

- Laat mij maar werken dat ik 's avonds als een blok in bed val.

Ze keek hem aan. - We kunnen er nu toch weer een poosje tegen?

- Ik heb me vol gedronken en nog heb ik dorst, zei hij.

- Maar er geen drama van, Huibertje. Dat is toch nergens voor nodig?

- Ja maar... ik kan zo hartstikke naar je verlangen... En als je nou straks es verliefd wordt op een patiënt? Misschien wel op een jonge dokter... Tjee, Ria... je wordt hoe langer hoe mooier... ik hou m'n hart vast.

Hij lachte om zich zelf.

- Je hebt geen hart meer.

- Wat bedoel je?

- Dat heb je toch aan mij gegeven? zei ze eenvoudig.

Ze stonden stil. Dichtbij was nu weer het strand van de camping waar het nu lang niet meer zo vol was als vanmiddag. Opnieuw kusten ze elkaar. Er zat al iets in van de smaak van het afscheid. Het was eigenlijk afschuwelijk dat er aan zo'n stralende dag een eind moest komen.

[pagina 30]
[p. 30]

- Eens komt de tijd, Ria.

- Hoe dan ook, zullen we maar denken.

Het klonk nog al nuchter. Soms had ze iets van dat harde van haar vader, dacht hij.

- Ik hoop dat vader niet in de gaten heeft dat ik later thuiskom dan Bea.

- Had je vader maar een zoon.

Die zoon zou jij kunnen zijn als je een echte tuinder was, dacht ze, maar ze zou liever haar lippen stuk bijten dan het tegen hem te zeggen. Ook hij had iets onverzettelijks.

- Dat heb ik meer gehoord... Hij heeft alleen maar een onwillige dochter...

- Een schat van een kind...

 

Nog voor ze in de camping waren teruggekeerd was de zon schuil gegaan achter een dik wolkendek. Het bleef broeiend warm en iedereen zat buiten de tent of caravan. Er werd gezellig aan tafel gegeten. Lampen werden ontstoken en de kleine kinderen dartelden nog buiten. Het was een van die schaarse zomeravonden die na een dag van zonnewarmte nog een verrassing in petto hielden van een zware bui met lauwe regendroppels.

Niemand haastte zich, ook Huib en Ria niet. Vader kon nooit lang boos op haar blijven. Ze was zijn afgodje en ze wist dat ze het was. Het was heerlijk mee terug te drentelen in de trage stroom van late strandbezoekers. Nog was het een komen en gaan. Huib zei dat hij later ook een tent wilde kopen en samen met haar wilde luisteren naar het tikken van de regendroppels.

Ze zei niets, maar klemde haar arm steviger om zijn middel.

Bij een groepje mensen waar een Duitse vrouw een stortvloed van woorden uitstortte over het hoofd van een ietwat kale man die zijn auto had geparkeerd en zorgvuldig bezig was zijn tent uit te rollen, bleven ze staan.

- Hier geen tent neerzetten, bitte. Wij stonden hier vanmorgen al. U beneemt mij het uitzicht...

De kale man die zich het zweet van het voorhoofd wiste gaf geen krimp.

- Het spijt me, mevrouw, maar alles is vol. Dit vak is

[pagina 31]
[p. 31]

mij aangewezen door de kampleider. Wij willen ook graag onder dak voor de nacht.

- U zoekt maar een andere plek. Wij willen niet gestoord worden. Mensen die het laatst komen krijgen altijd de beste plaatsen!

- Pardon mevrouw... wij zijn zakenmensen en konden niet eerder hier zijn.

Uit de auto keken een paar kindersnuitjes nieuwsgierig toe. Er stapte een vrouw uit, die geen acht sloeg op de mopperende Duitse.

Op dat moment zag Huib plotseling Karl naar voren komen. Hij plaatste zich tussen zijn kijvende landgenote en de Hollandse laatkomer.

- Bitte, valt u deze Hollander niet lastig, anders moet ik de kampleiding waarschuwen. Wij, Duitsers, zijn hier gasten, wilt u dat niet vergeten?

- Als mijn man straks komt zal je er meer van horen. Bemoei je met je eigen zaken jongeman. Ik kan zelf mijn boontjes wel doppen!

- Dat lijkt wel zo, zei Karl. Hij vermeed de ruzietoon, maar sprak toch duidelijk genoeg dat alle omstanders hem konden horen. - Mag ik u vragen niet te vergeten wat wij de Hollanders in de oorlog hebben aangedaan? Hier op ditzelfde veld zijn wij zonder geldige redenen uit de lucht komen vallen op 10 mei 1940.

- Jij bent zeker communist, hè? Bevel is bevel, begrijp je dat? Jouw vader is zeker geen soldaat geweest, hè? Maar mijn eerste man is in de oorlog gesneuveld. Oorlog is oorlog, zo was het toen.

- Ja... zo was het toen, zei Karl kalm. - Toen waren wij vijanden. Het zou toch goed zijn als u daar op dit ogenblik aan wilde denken. Nu zijn wij gasten en willen in vriendschap leven met alle nationaliteiten.

Laat mij u helpen, mijnheer. Kom Frida, kom Martchen...

Van alle kanten schoten nu helpende handen toe en het deed Huib goed te bemerken dat het meest jonge Duitsers waren die begrip toonden voor wat hier aan de hand was.

- Laten we gaan..., zei Ria die Huib aan zijn mouw trok.

- Nou... wat zeg je van mijn Duitse vriend? Een kerel hè? Als er ooit woorden over de oorlog vallen is het altijd

[pagina 32]
[p. 32]

onder de ouderen. De jongeren willen er niets meer van horen.

- Die hebben het ook niet meegemaakt, zei Ria. - Jouw vader en mijn vader hebben hun leven lang altijd goede zaken met de Duitsers gedaan, maar als je over de oorlog begint...

- Ik weet het, zei Huib. - Zand er over. Wij leven in een andere tijd.

Dicht bij de uitgang stonden in een grote kring zeker wel meer dan duizend kampeerders. In het midden werd, in het licht van Bengaals vuur, gedanst.

Het bleek een groepje jonge Fransen te zijn uit de buurt van Grenoble.

Ze hadden zich verkleed in de kleurige dracht van hun streek en zongen volksliedjes. Na een paar nummers werd door de microfoon in drie talen een extra nummer aangekondigd. Achtung! Achtung! Wij willen nu iets geheel anders voor u zingen. Het is een liedje, gemaakt door de gevangenen van Buchenwald.

Het stemmengemompel verstilde. Was het een stunt? Huib wist het niet, maar tijdens het zingen van het eentonige liedje met het driemaal weerkerende refrein bleef het opmerkelijk stil.

 
Ver in het oneindige de groot moerassige velden
 
Geen enkele vogel zingt in de dorre holle bomen
 
 
 
O land van droefenis waarin wij zonder ophouden zwoegen, zwoegen!
 
 
 
Geluid van ketenen, geluid van wapenen, schildwachten, dag en nacht.
 
 
 
Kreten, geschrei van tranen en de dood voor hem die vlucht.
 
 
 
O land van droefenis waarin wij zonder ophouden moeten zwoegen, zwoegen!
 
 
 
Maar eenmaal in ons leven zal de lente weer bloeien, dan zal ik o
 
mijn vaderland in vrijheid zeggen: Gij zijt van mij!
[pagina 33]
[p. 33]
 
O land van vreugde waarin wij zonder ophouden kunnen beminnen, beminnen!

Ook na het zingen bleef het nog enige ogenblikken stil. Daarna klaterde een applaus op. Het was een vreemd intermezzo. Ria had alleen maar de laatste regels van het wisselend refrein verstaan. Land van zwoegen. En aan het slot: Land van vreugde waarin wij zonder ophouden kunnen beminnen, beminnen. Aimer. Aimer!

Ze vertelde er iets van aan Huib, die er scherp op had gelet of de Duitsers mee applaudisseerden. Dat hadden ze gedaan. Uit beleefdheid? Hij wist het niet, maar de titel Buchenwald was duidelijk aangekondigd. Ria twijfelde er sterk aan of de Duitsers iets van de inhoud hadden gesnapt.

- Karl heeft me verteld dat een van zijn ooms die predikant was al vóór de oorlog in een concentratiekamp heeft gezeten, zei Huib. - En dat was toch een Duitser.

Het was een vreemd slot van hun samenzijn en het was nu snel donker geworden. Achter de tomatenkas van Job Stein stonden ze nog een poos. Hun lichamen dicht tegen elkaar. Het was voorbij, voorbij. Wat had Ria ook al weer gezegd? Zonder ophouden beminnen, beminnen. Nooit, nooit zal ik haar opgeven, dacht hij.

Toen Ria de huiskamer binnenkwam zag ze de donderwolk al op vaders gezicht. Ze voelde zich schuldig en gelukkig tegelijk. Ja, deze man was haar vader. Als hij haar nu zou slaan zou het een echt drama zijn, zoals je in de krant las. Dat je elkaar kon wonden zonder te slaan was eigenlijk erger. Ze dacht: ik heb het gehad.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken