Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

13

- Ga je rijden, Ria?

Een paar jonge zusjes keken haar na en staken de hoofden bij elkaar. Een nieuwkomertje deed wat ongelovig maar de anderen lachten. De conversatie kabbelde door.

- Ze kent hem nog niet... laat ze maar oppassen.

- Het zal nou toch wel afgelopen zijn.

- Voorlopig natuurlijk wel, maar je kent zijn opvatting: een man is van nature een polygaam wezen...

- Zeg... hebben jullie ‘Kind geen bezwaar’ al gelezen?

- Is het wat?

- Nou ja... geen boek voor je moeder zal ik maar zeggen.

- Geef mij Sanne van Havelte maar. We zien hier al narigheid genoeg, zei het nieuwe zusje voor wie het ‘praten met de patiënten’ de hoogste voldoening was.

De theepauze was weer afgelopen. Ieder haastte zich naar haar afdeling. In de gangen dropen de bezoekers af. Ria liep tegen de stroom op. Ze moest zich haasten. Toch werd ze nog aangehouden door de man van het levenslustige jonge vrouwtje dat er onkundig van was dat zij ten dode was opgeschreven.

- Zeg het haar niet, zuster Van Bree. U zegt het haar toch niet, hè?

- Nee... we zeggen het haar niet. U kunt er gerust op zijn, zei Ria.

Van hun drie kleuters had hij er twee bij zich. Die huppelden al weer.

 

Ria was voor de meeste collega's het rijke meisje uit het Westland. Een eigen wagentje, een kamer in de stad (mede dank zij het feit dat het zusterhuis te klein werd), paardrijden met de co-assistent dokter Penninx... Je kon wel zien

[pagina 72]
[p. 72]

dat zij enig kind was. Toch mochten ze haar wel, want Ria deed nooit dik. Mijn vader werkt harder dan wij hoor, zei ze soms. Dat ze veel aftrek had bij de mannen kon ieder begrijpen. Ze was knap, al kwam dat haar humeur niet altijd ten goede. Soms ging er iets koels en ongenaakbaars van haar uit al kon je haar niet hoogmoedig noemen.

Dat ze regelmatig met de co-assistent Penninx ging paardrijden wist iedereen. Niemand die er aanmerkingen op zou kunnen maken. Wie dat wel zou kunnen hield de mond dicht. Dat waren de meisjes die de assistent beter kenden en hun ervaringen met hem maar liever voor zich hielden.

Maar hoe zou Ria, die toch geregeld met hem uitging op het grote nieuws reageren? Er zat een zekere spanning in de lucht onder de jongere zusjes. Het was maar goed, dat er tegenwoordig ook getrouwde oud-verpleegsters halve dagen kwamen werken. Zij brachten een heel andere sfeer mee, die de jongeren verwarmde en de leeftijdgenoten milder stemden omdat ze veel werk uit de hand namen en meer verantwoordelijkheidsbesef hadden.

 

Bij de ruiterschool De Wildhoef mocht Ria gebruik maken van een kleedkamer, waar haar attributen in een kast hingen. Ze was goed bevriend met de eigenaar Wildschut wiens vrouw ze een keer langdurig had verpleegd. Er was geen beginnen aan bij oud-patiënten op bezoek te gaan. Een hoogst enkele keer ontstond er een spontane vriendschap, maar doorgaans was het: uit het oog uit het hart. Altijd weer nieuwe gezichten, nieuwe drama's. Geduldige mannen met wie je een praatje kon maken en een grapje, sex-kereltjes die je op een afstand moest houden, vrouwen die naar huis verlangden en soms ook wel vrouwen die eens heerlijk kwamen uitrusten. Het ‘praten met de patiënten’ was meer iets voor Bea, die het toch niet had kunnen uithouden achter de Telex en ook naar Arnhem was gekomen, als eerste jaars. Ria was haar drie jaar voor, maar dat deerde Bea niet. Ze sloot gemakkelijk aan.

Voor Ria was het geval met mevrouw Wildschut een uitzondering geworden. De echtgenoot van mevrouw Wildschut noemde ze in gedachten altijd de paardeman. Hij was het die tijdens de bezoekuren Ria's belangstelling had

[pagina 73]
[p. 73]

gewekt voor de ruiterschool, vooral nadat zijn vrouw, die op een eenpersoonskamer lag, iets had vermoed van een depressie bij zuster Van Bree. Het was toch al een wonder dat dit knappe zustertje nog niet aan de man was.

Ria was, na het afscheid van een geheel genezen mevrouw Wildschut, niet aan een bezoek ontkomen. Het kwam net op tijd, want nu haar ter ore was gekomen dat Huib nauwere connecties had aangeknoopt met dat Duitse meisje op de veerpont, was de gedachte dat er een geheel nieuwe wereld voor haar zou opengaan een uitkomst. Na het kopje thee in de huiskamer had Wildschut haar zelf rondgeleid en had zij voor het eerst de bekoring ondergaan van het rijpaard. Als kind had ze vaak genoeg die rijke lui in galop langs het Kijkduinse strand zien draven, maar die hele wereld stond zo ver van haar af dat het niet meer dan een plaatje voor haar was geweest. Een typisch Engels plaatje. Alleen als ze ook kinderen van haar leeftijd zelfbewust de teugel had zien leiden, was er wel eens iets van een tikje jaloezie geweest. De wereld van haar eigen huis en van die deftig uitgedoste amazones en paardrijders lag zo ver uiteen dat het geen probleem was geweest er afstand van te blijven nemen.

Zo vaak ze een groepje van een buitenrit zag terugkomen langs het strand of op de ruiterpaden in de duinen was ze, als iedereen, blijven stilstaan, genietend van een origineel gebeuren, een mooi gezicht in een tijd waarin de auto en de bromfiets de stilte kapot maakten.

Bij het binnenkomen van de renstal met boxen spitsten de merries hun oren. Ze kenden de stem van de meester.

- Die ogen, hè, zei Ria.

Wildschut knikte instemmend. - De arabier zegt niet voor niets van mooie vrouwenogen dat ze als paardeogen zijn. Wildschut was in zijn lange praktijk niet alleen paardenmaar ook vrouwenkenner geworden. Merries en vrouwen hadden vaak dezelfde soort kuren. Hij kon zo'n opmerking wel aan Ria kwijt en had soms het gevoel dat hij het meest glibberige onderwerp onbevangen met haar zou kunnen bespreken. Ria wist van wanten in dat ziekenhuis.

Er was zo ontzettend veel te leren over paarden. Nee... het was geen cursus. Je kwam nooit uitgeleerd en nooit uit-

[pagina 74]
[p. 74]

gekeken op een paard. Hij wees haar de verschillende witte vlekken op de paardehoofden. Een snep, een witneus, een ster, een kol.

- Je stem... denk daar altijd aan. Je moet met de kuiten werken en niet met de sporen. En voorzichtig met het bit. Een paard heeft een gevoelige mond. Het moet je gehoorzamen omdat het voelt dat je de baas bent. Veel paarden worden steegs door ongeduld van de berijder.

- Steegs?

- Steegs betekent stug. Onwilligheid. Soms zie je dat een paard een boos gezicht trekt als je binnenkomt.

Die eerste keer het Wildschut haar ook de manege zien waar een jonge, sierlijk uitgedoste rijder in zijn eentje figuur reed.

- Is het gepermitteerd, dokter Penninx?

- In zulk gezelschap altijd, meneer Wildschut.

Ria had tijdens dat eerste bezoek een fleurige sportieve jurk aan. Geen bloemen. Het was haar lievelingsjurk met moderne metieven in bruin.

Ze had onn ddellijk de co-assistent herkend. Hij zat kaarsrecht, maar had toch moeite zijn paard te laten doen wat hij wilde.

Toen hij haar voor de derde maal passeerde herkende hij Ria. Nog nooit had hij hier een zustertje uit het ziekenhuis ontmoet. Daar had hij andere plekjes voor. Verrast sprong hij met een sierlijke beweging met beide voeten tegelijk op de grond.

- Ik geloof dat we elkaar kennen? Hij nam zijn cap af, trok zijn handschoen uit en begroette Ria als een knappe jonge dame die hij onlangs (glas in de hand) op een cocktailparty had ontmoet in plaats van met een goed gevulde ondersteek.

 

Van dat ogenblik waren ze bevriend geraakt, doch Henry Penninx had er slag van zaken en liefde te scheiden. Dat was Ria naar de zin.

Wel had ze gauw door dat hij alleen maar kwalen zag en geen mensen, behalve als het mooie jonge vrouwen waren. Zoals zuster Ria van Bree. Maar ook voor haar had hij tijdens zijn werk nauwelijks aandacht. Wat een verschil met

[pagina 75]
[p. 75]

Huib, die onder alle denkbare omstandigheden de verliefde jongen was gebleven. Was gebleven, wàs, wàs!

Er was trouwens niets wat Penninx en Huib met elkaar gemeen hadden en dat was maar goed ook.

 

Tijdens de langdurige lessen waarin haar lichaam werd losgetraind was er wel meer dan eens een moment geweest dat zij het hele paardrijden er aan had willen geven. Maar toen ze zelf had leren zadelen en Wildschut er zoveel mogelijk voor zorgde dat ze over Mariëska kon beschikken, een merrie met een ster die prettig in de hand lag, begon ze er steeds meer plezier in te krijgen.

Ze slaagde er in haar knieën onbeweeglijk tegen het zadel te leggen en zowel haar eigen lichaam als dat van Mariëska bijna moeiteloos in bedwang te houden.

Het bezorgde haar een pluim van Wildschut die overigens karig was met zijn lof. Het was Penninx die haar keer op keer aanmoedigde. Zijn enthousiasme werkte aanstekelijk. Toen het zover was dat ze geregeld in clubverband buitenritten mocht maken, merkte ze al gauw dat hij haar gezelschap zocht.

Soraya, zijn bruinschimmel met dat fijne snoekshoofd (waarmee ze wel uit een glas zou kunnen drinken zoals hij pochte), zou haar keus niet zijn. Ze vond het doorgaans een zuur paard dat onwillig was vergeleken bij haar vriendelijke roodvos Mariëska. Het enige bezwaar dat Ria tegen Mariëska had was dat ze graag kleefde en maar moeilijk bij een ander paard vandaan wilde, wat door Penninx met geraffineerde, in vaktermen verhulde spot bijna pesterig werd uitgebuit.

Hij wist het altijd wel zo te regelen dat ze wat achterbleven en ongestoord hun eigen weg konden vinden. Dat kon hij zich permitteren tegenover Wildschut, die een goede klant aan hem had, maar die met lede ogen aanzag dat Ria voor hem begon te bezwijken. Dat had hij niet van haar gedacht, maar verwonderen deed hem eigenlijk niets meer als er sex in het spel kwam.

Het ritje door het Schelmse bos was Henry al gauw gaan vervelen. Toen hij over een lange rit op zondag begon had Ria geaarzeld. Dat betekende niet naar huis en niet naar de

[pagina 76]
[p. 76]

kerk. Het eerste was misschien erger dan het laatste. Ze wilde haar ouders niet graag teleurstellen, maar die zondagen thuis (als ze eens een weekend vrij was) hadden ook vaak iets deprimerends. Ze was niet meer de kleine volgzame Ria die aan vaders hand mee naar de kerk ging. Om niet door alle bekenden te worden aangegaapt haalde ze haar vader soms over haar naar een kerk in de stad te rijden nu ze toch een auto hadden. Dat waren heerlijke uren voor Dirk van Bree, vooral als zijn vrouw thuisbleef.

Op zondag paardrijden en ergens aanleggen was wel een hele breuk met haar opvoeding. Toch kwam het er van. Ze was tenslotte geen dochter van Job Stein die overal zonde in zag en die het op zijn beurt toch ook maar moest aanzien dat zijn kinderen hem ontgroeiden en eigen wegen gingen.

Het liefst trok Penninx naar de Carolinahoeve. Het was drie uur heen en drie uur terug. Maar dan smaakten de pannekoeken dubbel heerlijk. Als het mooi weer was werden Mariëska en Soraya aan de bomen gezet of anders in de stallen.

Ria leerde het genot van de bossen kennen. Er was altijd iets verrassends te beleven, in alle jaargetijden. De soepele gang van Mariëska en haar goede zit vermoeiden haar nauwelijks. Als ze wat minder tijd hadden werd het meestal Hotel Rozendaal, maar ook daar ging nog gauw een uur of vier mee heen, de koffiestop inbegrepen.

Slechts één keer waren ze in de onzalige bossen zo goed als verdwaald. Het was die keer dat Henry zoveel dwaasheid tegen haar had uitgekraamd dat ze geen van beiden op de weg hadden gelet. Ria was die dag alles, alles vergeten. Het ziekenhuis, de patiënten, de nieuwsgierige zusjes, het ouderlijk huis in Waldeck en ook Huib.

Ze had zich na verloop van tijd een tamelijk kostbaar rijkostuum aangeschaft in het Haagse Jagershuis. Ze hield het bij een groen kort jasje, een groene cap en een witte rijbroek.

Onder haar cap kroesde altijd wel wat haar naar buiten.

Henry Penninx had zich bedronken aan haar lange wimpers, haar gave huid en haar natuurlijke conversatie. Ze was in zijn ogen een dochter van het land - iets geheel anders dan de overgecultiveerde meisjes waarmee zijn moeder hem keer op keer in aanraking trachtte te brengen.

[pagina 77]
[p. 77]

Hij was opgegroeid in societykringen waar rijke moeders uitkeken naar een partner voor hun ouder wordende dochters. Vooral nu het er hoe langer hoe meer op aankwam spoedig voor een vaste verbintenis te zorgen, want dat het hek bij de jongelui van de dam was wisten ze maar al te goed. Zelfs die zogenaamde onschuldige schoolfuifjes hadden al heel wat ongelukken opgeleverd.

Haar grootste angst was dat Henry aan een of ander volkskind zou blijven hangen. Het zou hem weinig moeite kosten zich een dure praktijk cadeau te laten doen door zijn moeder, die na de dood van zijn vader een veel te groot buiten in het Gooi aanhield. In zijn kringen kende hij genoeg meisjes met wie hij een keer zou kunnen slapen. Hij had in zijn puberteitsjaren maar weinig blauwtjes gelopen door zijn hartveroverende manieren. Altijd weer verbaasde hij zich erover hoe gemakkelijk hij zijn zin kreeg. Dat alleen was al reden genoeg om het met Ria wat kalmer aan te doen. Tussen de bedrijven door kon hij zich toch wel genoegdoening verschaffen. Ria te veroveren leek hem een sport waarvoor je goed moest trainen.

Niet om met haar te trouwen natuurlijk. Hij moest er niet aan denken wanneer ze hem van thuis vertelde. Dat verrukkelijke hoogmoedige en zelfverzekerde mooie krengetje in een zwak ogenblik, als ze haar beau jour had, er onder te krijgen, daar zat iets in wat hem de moeite waard leek.

Hij moest er toch zo langzamerhand mee opschieten want het stond in de sterren geschreven dat hij zou trouwen met zijn schoolvriendinnetje Hilda van Suchtelen, al was er nooit een trouwbelofte gegeven. Hilda kon wachten, dat wist hij. Een vrouw uit zijn eigen stand, volgzaam en rijk. Dat was zijn toekomst.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken