Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

15

Bij de zaterdagbeurt op Frankfurt reden de chauffeurs alleen. Ze hadden alle tijd om uit te slapen eer ze maandagochtend vroeg op de groothandelsmarkt moesten lossen.

Voor velen van hen was die zondag een vrijbuitersdag. Onder het oog van moeders vandaan. Ze reden als heren weg in hun zondagse kleren. Lekker eten en drinken en grietjes bij de vleet, al was het maar voor een gezellig praatje.

De Hollanders hadden trouwens toch de naam dat ze nog al voorzichtig waren, vooral de ouderen. Huib reed zaterdags niet verder dan Limburg aan de Lahn waar hij een puik adres had en Ellen, die grote blonde met haar expressieve theatergezicht, altijd even belangstellend was zonder de moeder te willen uithangen. Ze wist wat de jongens toekwam en stuurde meer dan eens een schotel naar de keuken terug. Die zaterdag in Limburg aan de Lahn was altijd toch anders dan andere dagen als je met z'n tweeën reed. Je was anders gekleed en nog meer dan anders zocht je mekaar op.

Aan de grens had Nol de Lange een ‘kruis’ gekregen. De man die in het douanekantoortje het stomme potlood hanteerde voor de verplichte steekproeven kon ook niet weten wie het ongeluk trof. Alle jongens hadden er de pest aan. Het gaf maar oponthoud als je een kwar van een vent trof die je de wagen liet uitladen, want niet altijd lukte het er met een drinkgeld af te komen hoezeer de zaterdag zich daarvoor leende.

Die Duitsers bleven bierdrinkers. Maar Nol, die wel eens te vlug was met zijn mond bleef achter. Zelfs de henger had hij moeten ontladen. Het kostte hem twee uur en zo was het al tegen middernacht toen hij bij Ellen aankwam. De anderen hadden al gegeten en waren aan hun zoveelste cola

[pagina 84]
[p. 84]

met een tic toe. Zaterdags kon je lekker innemen als je niet verder hoefde.

Nol had dubbel de puist in, want hij had hier in het dorp een goed adresje waar hij zijn roes kon uitslapen. De meeste jongens bleven in de cabine slapen voor zover daar wat van kwam, want als om tien uur de dagploeg in de Raststätte werd afgelost en Machteld kwam opdagen, gebeurde het wel dat zij de jongens na twaalven meenam naar de huiskamer om nog wat na te kaarten.

Zolang ze over auto's praatten was Huib vol belangstelling en mengde hij zich onafgebroken in het heen en weer gepraat. Maar als er wat veel gedronken was liep het altijd toch weer uit over vrouwen.

- In Kopenhagen doen ze het anders, zei Frans Vink. Hebben die Denen me zelf verteld. Die vinden het maar gek dat we onze eigen vrouw niet meenemen, die eerste jaren. Geen huishuur en samen lekker sparen. Dubbel op! Hoef je niet aan te pappen met vreemden ook! lachte hij.

Machteld was dol op klaverjassen. Met een schuin oog hield ze het restaurant in het oog, want niet zelden viel er na middernacht nog een groep Amerikaanse soldaten binnen, op weg naar Holland of naar huis.

Zolang het nog zomer was bleven de jongens vaak op tot zonsopgang, maakten dan een wandeling naar het schilderachtige dorp beneden en doken, als het wat warmer werd, in het water waarna ze nog uren sliepen.

Wie naar de stad haakte kraste al weer tijdig op naar Frankfurt, maar wat was daar te beleven? Een dansmaniak als Nol de Lange kon zijn rittengeld kwijt in de Allerheiligenstraat. Maar beter kon je in het Wienerwald een malse kip eten en lekker bier drinken.

Huib had nooit leren dansen. Dat was er thuis niet bij, al kon hij wel zo'n beetje meeschuifelen als hij wat op had.

De ouderen vertelden vaak over de chaos na de oorlog, maar daar was nu weinig of niets meer van te zien.

Huib dwaalde die zondagmiddag toen hij al vroeg zijn wagen bij de markthallen langs de spoorbaan had neergezet wat doelloos door de modern opgebouwde binnenstad. Misschien had hij zijn beurt beter kunnen ruilen met Sjors, die graag een zondagse beurt in Frankfurt had. Echt iets

[pagina 85]
[p. 85]

voor ouwe vrijgezellen. Maar deze keer had het hem zeker niet aangelokt een zondag thuis te zijn. Dat voorvalletje met Ria zat hem nog altijd dwars, want al stal hij wel eens een zoentje onderweg, veel verder ging hij niet. Hij luisterde altijd wel nieuwsgierig naar de opgeschroefde verhalen, maar zelf verlangde hij naar vaste verkering. Een ankerplaats om op terug te vallen na een vermoeiende rit. Hij was alles behalve een vrome jongen al had hij het geloof niet verloren, maar wat hij van huis uit had meegekregen weerhield hem toch in de Allerheiligenstraat zijn overtollige energie te spuien. Waarom deden die andere jongens dat wel? Misschien om een leegte op te vullen. Gewoon maar de dag kapot maken en je rittengeld kwijtraken aan een of andere opdringerige meid.

Zodra hij op het buitenland was gaan rijden had hij een spaarbankboekje genomen. Ergens stak het hem toch dat Kees en Bert er anders voorstonden dan hij. Het sparen liep aardig op als je wat zuinig aan deed onderweg. Hij keek niet op geld als het tijd was voor een warm maal. Maar al dat gezuip en dat dure broodjes eten vond hij niet nodig. Zijn moeder gaf hem altijd het nodige mee en een slok kouwe thee was ook lekker. Alleen aan rokerij gaf hij veel geld uit.

Tegen de avond ging hij naar de Bussmanns. Hij kende de man van de markt. Geen kwaaie vent. Maar zijn wijf was een gehaaide. Ze woonden in een oud pakhuis waarvan op de begane grond een aantal hokjes waren afgeschoten voor Italianen, Spanjaarden en Grieken. Die sliepen daar als dieren op stro. Ze waren er ook in de kost. Boven werd tot laat in de nacht gedobbeld.

Aan Bussmann wilde hij vragen hem morgenochtend zo vroeg mogelijk te helpen met uitladen want de vorige keer was het half twaalf geweest eer hij als laatste Hollander het terrein afreed. Als je veel commissiegoed bij je had hielpen ze steevast eerst de beste klanten.

Als Huib zijn vader in de kassen zag scharrelen dacht hij wel eens: daar weet je niks van, ouwe. Jij tuint maar en tuint maar. Van de zenuwen op de veiling en de dagelijkse spanning op het exportkantoor, het jagen langs de autobahn en het neerzetten op de grote markthallen of op tijd bezorgen

[pagina 86]
[p. 86]

bij de supermarkts had vader geen notie. Die keek alleen maar naar zijn veilingbriefjes. Daar was altijd wel wat over te klagen.

Toen Huib de smalle houten trap opliep tikte hij driemaal op de deur.

Het was Frau Bussmann zelf die met loerende ogen tevoorschijn kwam, de deur maar op een kier geopend. - Ach so...

De kamer stond blauw van de rook. Bussmann begroette hem joviaal. De spelers keken nauwelijks op.

Huib bleef achter hen staan met de bedoeling weer gauw te vertrekken, maar het zien dobbelen kreeg hem te pakken. Hij deed niet mee want van Sjors had hij geleerd nooit met geld de stad in te gaan.

Jonas Krawatsky streek voor de derde maal bijna duizend mark op. Hij had zijn dag. Huib zag de tweestrijd op zijn gegroefd gezicht. De manier waarop hij zijn Schnaps met één teug naar binnen sloeg en met een snelle beweging zijn lippen aflikte wees er op dat hij ging vertrekken eer hem de buit weer zou ontgaan. Toen hij met de deurknop in de hand stond, tartten zijn medespelers hem nog eenmaal terug te komen. Hij deed het aarzelend. Opnieuw rolden de dobbelstenen over het plastic tafelkleed. Nogmaals won hij tweehonderd mark. Het was goddeloos, zo'n veine als die man had. Of er vals gespeeld was kon Huib niet uitmaken. Hij had zich wat achterafgehouden toen hij merkte dat de dobbelaars het terwille van hun gastheer maar nauwelijks duldden dat hij hen over de schouders keek.

De winnaar werd nu snel onder de arm genomen door een vlezige opgemaakte vrouw die in gezelschap was van baar man. Ze vertrokken met een taxi.

Op de terugweg roerde het zo in Huibs ingewanden dat hij een café inschoot. Hij bestelde koffie want de reuk van het verschaalde bier stond hem tegen.

Opgelucht verliet hij de zwijnenstal waar het laatste restje uit het loonzakje werd verzopen. Eigenlijk een rotstad, dacht hij. Maar was het niet overal zo waar de handel een internationaal trefpunt had gevonden? Hij verlangde terug naar Scandinavië. In hoe lange tijd had hij Martchen al niet gezien?

[pagina 87]
[p. 87]

Hij ontsloot de cabine en liet zich op het bed vallen nadat hij zijn jasje over het stuur had gehangen. Hij sliep direct in tot, zoals afgesproken, Bussmann hem om vier uur wekte door het bonzen op de ruit van het portierraam.

Huib was direct klaar wakker en begon aanstonds de zeilen los te maken. Daarna waste hij zich met water uit de aan de wagen hangende tank. In de cantine, waar hij koffie dronk, was het op dit vroege morgenuur al vol. Niet te vergelijken met de cantines in het Westland. Twee oudere kelners liepen af en aan. Damesbediening was er hier niet bij. Een echte mannenbedoening. Hij slenterde wat door de reusachtige hal vol groenten en fruit. Een overdadige ruif om een verwende wereldstad te voorzien van de fijnste gewassen zowel uit Holland, Duitsland als de zuidelijke landen.

Soms moest hij opzijspringen voor de razend snel rijdende wagentjes.

Rustig, met pientere oogjes, liep in dat gewoel een oudere vrouw die haar eigen, lichtverende karretje voor zich uitduwde en stil bleef staan bij een uitstalling van de frisse tomaten en sla ‘aus Holland’. Nog een type van een tante Anna-winkeltje. Die stierven tegenwoordig een vrij snelle dood bij het onstuimig opkomen van de zelfbedieningszaken en supermarkts. De klanten in haar kelderwinkeltje zouden nog wel een praatje aan haar kwijt kunnen. Bij haar geen glanzende, koude vitrines, geen kassa, maar bij het weggaan alles lekker in een krant gerold.

Hoewel Bussmann hem terwille was zat Huib zich tot bij elven te verbijten eer hij leeg kon wegrijden. Dat had hij al verwacht met al dat commissiegoed. Wat besteld was ging natuurlijk weer voor. Hij duwde Bussmann een van zijn laatste Hollandse sigaren in de hand en wees veelbetekenend naar de klok. Maar Bussmann, op zijn beurt, wees hem op de voorbijschuivende Jonas Krawatsky wiens ogen zo goed als dichtgeslagen waren. Zo iets zag je hier meer op de maandagochtend. Al zijn centen weer kwijt! Lekkere boel hier!

Eerst op de autobahn zakte zijn wrevel over het lange wachten en toen hij op kantoor hoorde dat hij de volgende dag weer met Sjors naar Stockholm zou gaan kon hij niet nalaten te zeggen: dat zal tijd worden. Voorlopig had hij genoeg van Frankfurt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken