Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 169]
[p. 169]

29

Huib wisselde wat klein geld voor de telefooncel buiten.

Die was bezet door een vrouw van onbestemde leeftijd, die niet van plan bleek zich te haasten. Huib was al eens een paar keer voorbij gelopen, doch ze gaf nauwelijks acht op hem. Met de nodige gebaren mat ze haar verhaal nog eens breed uit.

- Dag schat... ga je met me mee?

Het was hier een beroerd punt om te telefoneren. Twee voorbij drentelende binken keken ook al naar hem. Hij schudde zijn hoofd tegen hen, wijzend op de vrouw in de cel. Er kon geen lachje op overschieten. Aan hun waardigheid en oplettendheid viel niets af te doen. Binken zijn binken, overal ter wereld, dacht hij. Hier op de Reeperbahn waren het potige kerels, dat was ook wel nodig. Trouwens, de politiepost St. Pauli was dicht bij.

De stadslichten waren nu ontstoken. Van sommige café's waren de gordijnen gesloten, maar uit de open deuren waar een gordijn voor hing, jammerden jukeboxen en klonk opgewonden stemmenrumoer. Drank en vrouwen en morgen de onvermijdelijke kater. Wat een rotleven hier, dacht Huib. Waar leven deze mensen voor.

Nee, een kater had hij niet gehad toen ze die laatste morgen in Kopenhagen aan het ontbijt zaten. En Martchen ook niet. Ze had de vinger op de lippen gelegd, maar haar ogen hadden haar verraden. Wat had ze ook al weer gezegd? Liebe ist so einfach nicht. Liefde is zo eenvoudig niet. Nou... daar had ze gelijk in gehad.

Eindelijk kwam de cel vrij. Er stonden reeds meer gegadigden te wachten. Huib was voor de deur gaan staan. Hij negeerde de vernietigende blik van de vrouw die een geur van goedkope parfum in de cel achterliet. Met één voet tussen de deur liet hij wat frisse lucht binnenkomen.

[pagina 170]
[p. 170]

Zijn hart bonsde toen hij het bekende nummer draaide.

In gesprek. Wachten. Opnieuw draaien.

- Mit Kaufmann... Hij herkende de stem van Karl. Was die thuis? Hij begon te praten, maar de stem aan de andere kant van de lijn herhaalde geduldig: Mit Kaufmann... Mit Kaufmann...

De muur was ondoordringbaar en een gevoel van machteloosheid en woede overviel hem. Opnieuw bekeek hij de aanwijzingen. Had hij iets verkeerd gedaan?

De man die achter hem had gestaan liep al door.

Er werd op de ruit getikt. - Ga je mee als je klaar bent? Mag ik er inkomen? Roodgeverfde lippen, zwart omrande ogen, het bekende vleiende lege lachje dat maar een paar seconden nodig had om te veranderen in een verongelijkte grijns. Hij wuifde het hooggehakte uitdagende wezentje ongeduldig weg.

Het was een klein krengetje want ze deed de deur nog even op een kier open.

Krampachtig hield hij de knop vast. Zijn gezicht stond nu op onweer.

Het meisje lachte hem sarrend uit, ondertussen met welgevallen kijkend naar zijn goed postum en zwarte haardos. Het duurde nog lang eer het drie um was. Haar eerste worp was doorgaans mis.

Driftig draaide Huib het informatienummer. - Bitte Fräulein... ik sta hier al een kwartier. Eenmaal hoorde ik de stem van mijn familie... zij hoorden mij niet... wat is er aan de hand... het is dringend, Fräulein... zeer dringend...

- Ach so... Is er iemand ziek? vroeg een kalme stem.

- Mijn vrouw... een baby..., hakkelde hij.

- Een zenuwachtige vader, nicht? Ruhe bitte... ruhe...! Kalm blijven.

- Ik ben helemaal niet zenuwachtig. Maar er wachten hier nog meer mensen bij deze cel. Is er storing? Ik moet mijn familie spreken. Luistert u naar mij?

- Jawohl... Hebt u klein geld genoeg?

- Jawohl Fräulein.

- Volgt u dan precies de aanwijzingen. Bitte... kalm, kalm... alle jonge vaders hebben nerven. Eerst de hoorn van de haak nemen. Wachten op de zoemertoon. Rustig wachten,

[pagina 171]
[p. 171]

bitte... Dan voldoende geld deponeren en het nummer draaien.

- Danke schön, Fräulein...

- Also... guten Abend und viel Glück!

Hij haalde diep adem en herhaalde mompelend de aanwijzingen. Juist toen hij het kleingeld in de gleuf had laten glijden werd er opnieuw uitnodigend op het glas getikt.

- Duvel op!

Ook dit Freudenmädchen had er plezier in de deur halverwege te openen.

- Was meinen Sie?

- Smeer 'em! schreeuwde Huib.

- Verstehe nicht... Ich warte ein Augenblick. Schönen Abend mit mir, ja? Nicht teuer und viel Spasz! Niet duur en veel plezier!

- Mit Kaufmann...

- Ja... hier Huib... Hoe is het met Martchen?

- Ach... bist du das, Haib?

- Ja... ik had moeite met de verbinding.

Het was Kaufmann zelf. Kalm als altijd en met een stem alsof hij het leed van de hele wereld moest meedragen.

- Dass Kind ist ja geboren...

......

- Um acht Uhr gesternabend...

- Zeg mij, schoonvader, is Martchen in levensgevaar? Heeft ze koorts?

- Ja... schade... veel bloedverlies... de dokter sprak over trombose. En de nieren zijn ook niet goed.

- Nee... nee... nee toch... Verstaat u mij nog? De telefoon is weer gestoord...

- Kom je gauw naar hier, Huib?

Zo gauw mogelijk... Morgen vroeg zal ik nog een keer telefoneren. Hartelijke groeten in 't bijzonder voor Martchen.

- Morgen vroeg... goed... Huib, ben je daar nog?

Het stemgeluid verflauwde.

- Ja... ich bin hier...

- Es ist ein Sohn, Haib...

- Ach so, een zóón! Vielen dank!

 

Als een slaapwandelaar liep hij over de Reeperbahn en

[pagina 172]
[p. 172]

reageerde niet meer op de vrolijke vrouwtjes die nu in groter getale de baan op gingen. Een groepje jonge Amerikaanse militairen bleef bij elkaar, hier en daar nieuwsgierig in een café glurend.

Wat doe ik, dacht Huib. Waar ga ik heen... Ik moet naar de wagen. Ik moet slapen.

Toen hij het viaduct zag wist hij het weer. Van ver zag hij het vertrouwde silhouet van de wagen die het licht ving van een lantaarnpaal.

Het was nog belachelijk vroeg. Zijn horloge wees tien uur.

Hij schoof een krant voor de plek waar het felle licht van de lantaarn naar binnen scheen, gooide zijn jasje over het stuur en kroop in het bovenste bed, waar hij met de armen onder het hoofd zijn gedachten de vrije loop liet, in de hoop dat hij zoals altijd gauw zou inslapen.

Liefde was zo eenvoudig niet. Martchen moest nog maar een poos in Wildeshausen blijven. De altijd weinig opwekkende stem van Kaufmann had een domper gezet op het vooruitzicht van een blijde moeder met een zoon. Een zoon. Hij had een zoon verwekt. Zou het een moffenbubi zijn of een fijn ventje zoals zijn moeder een fijn gebouwd vrouwtje was? Het kon ook een westlandse boy zijn. Je moest maar afwachten.

Waarom moest hij nu opeens weer zo sterk aan thuis denken?

Hij hoorde de stem van zijn vader zoals die na het eten de Schrift las op een ietwat verhoogde toon, maar vol ontzagwekkende eerbied. Hij kon de bekende psalmen wel dromen, de honderdderde op de verjaardagen, psalm negentig op oude jaar en niet te vergeten de honderdnegenendertigste over Gods alomtegenwoordigheid.

Want gij bezit mijn nieren. Gij hebt mij in mijn moeders buik bedekt. Ik loof u omdat ik op een heel vreselijke wijze wonderbaarlijk gemaakt ben. Mijn gebeente was voor u niet verholen als ik in het verborgene gemaakt ben en als een borduursel gewrocht ben... Uw ogen hebben mijn ongevormde klomp gezien en al deze dingen waren in uw boek geschreven...

En dan dat gebed aan het slot! Als kind had hij wel eens tussen zijn oogharen gegluurd naar vader als hij bad. Bij de

[pagina 173]
[p. 173]

Schrift was hij opgevoed en wie kwam ooit helemaal los van zijn jeugd?

Hij wilde dat ook niet. Nee, dat wilde hij zeker niet al was hij dan andere wegen gegaan dan zijn vader.

Doorgrond mij, o God en ken mijn gedachten. En zie of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op de eeuwige weg.

Nou ja... een schadelijke weg was hij zeker wel gegaan, dat wel. Maar het kon toch nog goed komen?

Hij wist al een naam voor zijn zoon. Martie. Hij kon slechts hopen dat het kind alle goede eigenschappen van zijn moeder zou meebrengen. Op hem hoefde het niet te lijken, alsjeblieft niet. Op zijn beide opa's ook niet. Misschien zou Martie het verder brengen dan zijn vader die er op school met de pet naar had gegooid. Het was vreemd dat je over je eigen leven ging denken als je een kind kreeg. Misschien zou Martchen nu wel beter wennen in Delft en als hij zuinig aan deed konden ze misschien nog wel eens een benedenhuis krijgen.

De flat was nou al een stuk in prijs gestegen, maar ja, wat je nieuw kocht was ook weer zoveel duurder.

Zijn verwarde gedachten dwaalden opnieuw af naar Waldeck.

Bert wist wel wat hij deed. Hij had nooit veel band gevoeld met Bert, die alles zo goed wist en volgens een vast plan leefde.

Kees was anders. Die had hart voor je als broer. Dat was wel gebleken. En Alie was ook een fijne meid. Die had Martchen altijd opgebeurd. Wat hij van Bea denken moest wist hij niet meer. Ze waren wat uit elkaar gegroeid toen ze Ria achterna was gegaan. Verpleegsters... ook al zulke zelfverzekerde onmisbare vrouwen... Toch had hij veel aan Bea te danken in de jaren dat ze aan zijn kant stond. De jaren met Ria.

Ergens stak het nog altijd dat het Van Bree was gelukt hem van haar af te houden. Dat het was misgelopen. Maar dan ook helemaal mis. En na zoveel jaren van echte liefde, want dat was het toch geweest. Een eerste liefde die jaren lang had stand gehouden tegen de verdachtmaking en onwil van Van Bree.

Na Martchen waren de gedachten aan Ria weggezakt. Hij

[pagina 174]
[p. 174]

had alle schepen achter zich verbrand toen hij met Martchen naar Kopenhagen ging. Martchen en Ria waren ook niet te vergelijken. Ria koppig in haar liefde en ook koppig van aard. Een moeilijk meisje werd ze genoemd. Martchen... een en al toewijding en toch pittig zonder die akelige Duitse onderdanigheid. Daar zat muziek in dat meisje, dat wist hij al voordat ze hem had meegetroond naar die concertzaal in Tivoli. Spirit, en juist dat tikje avontuur in haar bloed dat hem dol gelukkig had gemaakt, na al dat geduvel thuis. Want zo was het de laatste jaren met Ria toch geweest. Af, aan, af, aan. Om van te kotsen. Je wist het eigenlijk zelf niet meer op het laatst. Het was geweest of ze elkaar niet los konden laten. Waarom was hem een raadsel.

De nacht was al bijna om toen hij uit een lichte sluimer werd gewekt door een bons op de ruit van de cabine. Hij wipte zijn bed uit en hees Sjors naar binnen.

Sjors had altijd een vrolijke dronk. Maar vandaag? - Käthe sehr billig und sehr willig... jammer, maar trouwen wil ze niet... Scheisz d'rüber!

Even later snorkte hij.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken