Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 175]
[p. 175]

30

Huib was toch nog ingeslapen na de komst van Sjors. Met schrik schrok hij wakker van een voorbijdenderende goederentrein. Het was zes uur.

De zon scheen uitdagend. Nu eerst Sjors wakker maken en dan, voor ze gingen laden, nog even een telefooncel opzoeken.

Sjors zei niets toen hij de wagen uitklom. Om beurten wasten ze zich met het koele water uit de aan de wagen hangende tank. Sjors kon heel wat hebben. Zijn ogen stonden al weer helder. Zonder er over te beraadslagen nam hij plaats achter het stuur na een slok koude thee.

Hamburg was al lang ontwaakt. Ze waren aan de late kant doch kwamen nog op tijd bij het pakhuis van Weismann. Daar was ook telefoon.

Terwijl Sjors de zaak opnam met de magazijnchef draaide Huib Wildeshausen.

Weer, zoals gisteren de vermoeide stem van vader Kaufmann. Nee... het ging niet goed met Martchen. Opnieuw veel bloed verloren.

Huib hoorde snikken.

- Kommen Sie bald, Haib. Vielleicht können Sie noch mit Martchen sprechen...

- Ik kom zo gauw mogelijk, vader Kaufmann.

Met een brok in de keel legde hij de haak neer.

Sjors, helemaal ontnuchterd, keek naar het grauwe gezicht van zijn maat.

- Is het niet goed, jongen?

Huib kon geen woord uitbrengen. Schudde alleen het hoofd.

Verbeten hielp hij met het laden van de fornuizen. Maar ze waren, na een haastige kop koffie met een broodje, Hamburg nog niet uit of de hemel werd donker. Het werd

[pagina 176]
[p. 176]

een wolkbreuk zodat Sjors vaart moest minderen. Het noodweer dwong hen tenslotte de wagen aan de kant te zetten. Oponthoud van een uur.

Sjors was, alleen al door zijn zwijgen, een vader voor hem. Soms wisselden ze een enkel woord. Ik moet hem toch wat afleiden, dacht Sjors. Nou maar niet aldoor over Martchen praten, dacht hij. Dat zou nog wel loslopen.

- Die Käthe, hè... Als ze gewild had... Nee, voor mij geen jonge vrouw meer alsjeblieft... ik denk dat ze acht, negen en veertig is. Maar ze gaat mijn neus voorbij, Huibertje.

- Die vrouw zou in Holland niet meer wennen, zei Huib alleen maar.

- Ik zit an Holland niet vast. Hier kan ik ook nog wel aan de slag komen. Vrijheid blijheid, zei ze. Jawel. Ik ken dat. Vrijheid heb ik ook. Maar hoe!... Niet dat ik een hekel aan mijn werk heb, dat weet je wel. Maar als je ouwer wordt, nou ja...

Ze wil niet gebonden wezen, hè... Daar zit 't em in. Die vrouw heeft zich uit de modder opgewerkt. Ze voelt zich zelfstandig en dat is ze ook. Een oud mopje... Zo'n vrouw als Käthe ontmoet je niet zo vaak.

- Wat heb je der an als ze niet wil..., zei Huib.

- Niks natuurlijk. Dat zal ik ook wel weer overkomme. Evengoed wou ik je zeggen dat het een vrouw uit duizend is, net zoals jouw Martchen.

Het was een andere Sjors die tegen hem sprak. Een heel andere Sjors, die hij eigenlijk niet kende. Sjors had hem doorgaans zo'n beetje zitten treiteren met Martchen, vooral in 't begin. Toen had hij meer dan eens gedacht dat hij jaloers was. Geen afgunst, maar gewoon jaloers omdat hij zijn draai niet kon vinden met de vrouwen. Dat bleek nu wel waar te zijn.

Maar dat hij er nu zo openlijk over sprak begreep Huib niet. Was het omdat hij zelf in de piepzak zat over Martchen?

In de Wilhelmstrasse waren de rolluiken neergelaten voor de zon. Huib haatte het gezicht van al die dode stadjes en dorpjes met geblindeerde ramen. Hij hield van de Hollandse manier van leven. Gordijnen open en bloemen in de vensterbank. Martchen had zich er dadelijk in geschikt toen ze

[pagina 177]
[p. 177]

zag dat de buren ook zo leefden. Al die gesloten ramen snoerden hem vandaag helemaal de keel dicht.

Toen de Scania Vabis voorreed werd de deur al geopend door Frida. Haar gezicht was gezwollen en behuild.

Het eerste geluid dat Huib hoorde was zacht kindergeschrei. O ja... er was ook nog het kind.

Het was of zijn hart toegeknepen werd, want hij voorvoelde dat hij, voor het eerst van zijn leven, voor een verschrikkelijk feit stond. Hij had gedaan wat hij wou - en nu werd hem de rekening gepresenteerd. Door wie?

De overgang van de cabine met Sjors naar de slaapkamer waar hij behoedzaam binnentrad was te groot. Hij zag Martchen liggen, verschrikkelijk bleek en met dat lieve donkere haar rond haar gezicht. Hij raakte haar hand aan en moest een heftige snik bedwingen.

- Martchen..., zei hij.

Ze herkende zijn stem, sloeg de ogen op en zag hem even aan, al half op weg naar een andere wereld.

O God, dacht Huib. Wat heb ik gedaan. Gaat zij dood? Dat kan toch niet. Dat mag toch niet?

Uit de hoeken van de kamer kwamen nu plotseling mensen naar voren. Kaufmann, Martchens moeder, Frida en de dominee.

De enige voor wie Huib week was Frau Kaufmann.

- Wij zijn hier, lieve Martchen..., snikte haar moeder.

Zij kon al niet meer spreken. Haar ogen keken ver weg, maar zij keek nog, tot driemaal toe, eer zij met een diepe zucht nauwelijks merkbaar de laatste adem had uitgeblazen.

 

Huib had de hele dag thuis gezeten, rouwend met de rouwenden, hoewel er opeens heel veel te doen was. Sjors was met de wagen naar huis gereden en 's middags zat Huib met een leeg hoofd adressen te schrijven op de in haast gebrachte enveloppen.

Er volgde een doorwaakte nacht, waarin hij vaak naar de belendende kamer sloop en keek en keek naar het overschot van een jonge moeder, zijn vrouw.

De volgende dag kon hij het in huis niet uithouden.

Alleen zijn, helemaal alleen. Denken en niet-denken. Naar

[pagina 178]
[p. 178]

het postkantoor gaan. Telefoneren met Kees. Niet bij Martchen thuis, maar alleen, in een koele cel. Een opgewekte meisjesstem: Goeden morgen, u spreekt met Eurotuin Holland, Delft.

- Mag ik de heer Stein?

- Wie kan ik zeggen?

- Met zijn broer Huib.

- Ik verbind u door.

Ik verbind u door. Ik verbind u door. Ik verbind u door. Het duurde lang want het was veilingtijd.

Eindelijk de vertrouwde stem van Kees.

- Ja, hoe staan de zaken, Huib?

- Weet je het al...

- Ja, ik heb Sjors gesproken.

- Weet Bea het al?

- Ja.

.........

- Zeg Huib, ben je daar nog?

- Ja...

- Jôh... we moeten het allemaal even verwerken en jij zéker. Maar luister nou es goed naar me, wil je?

- Ik luister, Kees.

- Is het kind goed?

- Ja...

- Het is een jongen, hè?

- Ja, het is een jongen...

- Huib, je zit in moeilijkheden, jongen... Luister je nog naar me?

- Ja Kees...

- Wanneer is de begrafenis?

- Vrijdag...

- Luister dan goed naar wat ik zeg, Huib. Jij hoeft niks te zeggen. Ik praat wel. Kan ik vrij praten of bel je van huis?

- Ik ben op het postkantoor...

- Goed... zoveel te beter... Ik denk Huib, dat de familie van Martchen het kind daar zal willen houden. Is dat niet zo?

- Ja, dat is zo...

- Dat mot je niet doen, jôh. Het is jouw zoon. Donder-

[pagina 179]
[p. 179]

dagavond kom ik met Bea naar Wildeshausen. We slapen in een hotel. Ik bel je wel op als we aangekomen zijn. Luister je nog?

- Ja Kees, ik luister.

- Je stem is nou veel duidelijker. Vind je het goed dat we komen?

- Ja, heel goed, heel goed...

- Hou je taai kerel... Na de begrafenis ga je met ons mee. Mèt het kind. Ik neem de grote wagen en breng het reiswiegje mee... Alie heeft het al klaar gezet.

- Bedankt, Kees...

- Jôh... hou je goed en zet de tanden op mekaar, Huib. Je kunt tegen de familie zeggen dat Bea de zorg voor het kind op zich neemt.

- Bea?

- Ja... Bea..., Huib. Ze zou niet anders willen. Er wordt voor je gezorgd... Je kan op ons rekenen, dat weet je toch?...

- Ja... ik begrijp het... ik weet het...

- Nou, goed dan... tot donderdagavond. Stèrkte!

 

Er wordt voor je gezorgd. Hij zorgt voor u. (Doe wat je wilt, gekletst wordt er toch...!) Er wordt voor je gezorgd. Je kan op ons rekenen.

Hij kon nog niet rechtstreeks naar huis terugkeren en dwaalde de hei op.

Wat hij gevoeld had tijdens dat telefoongesprek met Kees wist hij niet. Een sterke band, zoals hij die nog nooit zo had ervaren. Bea zou haar opleiding moeten onderbreken. Ze was nog niet eens gediplomeerd. Het was een offer voor haar. Hij voelde zich bezwaard. Maar het kind in Wildeshausen laten? Dan was hij het kwijt. Als het een meisje was geweest had hij zich er misschien in geschikt, al was het dan maar voorlopig. Maar een zoon..., een jongen..., een zoon van Martchen.

Frau Kaufmann had er geen gras over laten groeien en was gisteravond al begonnen over Frida's bereidwilligheid. Ach... die goeie dikke Frida... Het kind zou in Martchens ouderlijk huis zeker alles krijgen wat het moest hebben.

Huib zag er tegenop hen teleur te stellen. Het waren

[pagina 180]
[p. 180]

goede mensen, maar zijn zoon zou Duits worden opgevoed. Hij zou met duizend banden aan Wildeshausen worden gebonden. Hij zou een echte Duitse Bubi worden. Hij zou hem kwijt raken.

Kees en Bea moesten dat hebben doorzien. Toch ging hij met loden schoenen terug naar de Wilhelmstrasse.

 

Hij keek als toeschouwer naar het huilen van Frau Kaufmann en Frida.

Huib besefte er iets van dat ze hem wel voor een ongevoelige bonk moesten houden dat hij zo weinig reageerde op hun verdriet.

Frau Kaufmann zag Martchen als baby, als schoolkind met de tas op de rug, in haar vrije uurtjes altijd maar achter de piano, om dan, na een paar moeilijke puberteitsjaren, opeens het ouderlijk huis uit te vliegen in een niet te stuiten drang naar iets anders.

Wat had haar bewogen zich hals over kop aan die jonge wilde Hollander te verbinden? Ze had er nachten van wakker gelegen en het had Heinrich nog meer grijze haren bezorgd dan hij al had. Beiden hadden ze zich een andere huwelijkspartner voor Martchen gewenst, maar die Hollander was toch een goede kerel gebleken.

Voor Heinrich Kaufmann bleef de oorlog een onverteerbare zaak. Hij had zich moeten schikken in de militaire dienst, maar zijn afkeer van die Hitlerjongens, was hem niet in dank afgenomen. Hij had een standaarddroom: het laatste gesprek met David Cohn, zijn joodse buurman, die hij niet van de dood had kunnen redden.

Naarmate er meer bekend was geworden over de concentratiekampen en gaskamers was dat gesprek een obsessie geworden. Toen hij op die rampzalige tiende mei 1940 in Paderborn in het transportvliegtuig was gestapt met onbekende bestemming, en de machine op het strand van Kijkduin was neergestreken, had hij weer dat misselijk makende gevoel gehad een gedrevene te zijn, een speelbal in handen van een duistere macht.

De strijd tegen Holland stond hem tegen. Altijd weer Holland! In de hongerjaren van de eerste wereldoorlog een lange vakantie als knaapje gevoed en gekleed in Naaldwijk,

[pagina 181]
[p. 181]

in mei 1940 bij de bezettingstroepen (wat hem zijn rechterbeen had gekost), en meer dan twintig jaar later zijn liefste dochter Martchen de bruid van een Hollander uit de streek die hem maar al te goed bekend was en waar hij nooit weer een voet zou willen zetten. Het oud zeer zat diep bij Heinrich Kaufmann, en hij kon er met niemand over praten dan met zijn zoon Karl.

Het had hem nauwelijks verwonderd dat Huib het kind wilde meenemen. Wat zijn vrouw en Frida in het hoofd hadden klopte niet met wat voorbij was. Want wat voorbij was, was niet voorbij. Er zou een geslacht overheen gaan eer er van ‘voorbij’ zou kunnen worden gesproken. Dat de kranten dagelijks, na meer dan twintig jaar, nog vol stonden over processen tegen jodenverdelgers was een teken aan de wand.

Men kon elkaar respecteren. Meer was er voorlopig niet te verwachten. Het verleden was niet dood. Martchen was dood, maar ook zij zou elke dag bij hem zijn, hij wist dat nu al.

 

Het werden nog een paar moeilijke dagen voor Huib na dat telefoongesprek met Kees. De aanloop was angstwekkend. Hij moest er doorheen. Kaufmann zelf ging al weer naar zijn bureau. Als het even kon glipte Huib de deur uit voor een wandeling.

Frida ging handig met het kind om. Haar handen leken geschapen om een zuigeling te hanteren. Wat zij allemaal prevelde onder het wassen, baden en verschonen, zou hem geroerd hebben als zij niet zinspeelde op het komende afscheid. Hij mocht Frida wel, maar zij was zo heel anders dan Martchen. Zo pittig als Martchen uit de hoek kon komen, zo flemend was Frida, die naar haar moeder aardde.

 

Het was een opluchting toen Kees donderdags om vier uur al belde dat hij met Bea was aangekomen.

Hij ging onmiddellijk naar het hotel. Hun eerste ontmoeting moest niet onder de ogen van Frau Kaufmann en Frida plaatsvinden.

Wat Bea nog nooit had gedaan, deed zij nu. Ze omhelsde haar broer met wie ze was opgegroeid, van wie ze altijd alles had geweten, meer dan enig ander familielid. Het

[pagina 182]
[p. 182]

eerste wat Bea daarna deed, was haar uiterste best te doen Martchens moeder en zuster geduldig aan te horen. Frau Kaufmann liet niet na een laatste poging te wagen Huib en zijn familie te bewegen het kind bij haar te laten. Frida zat terzijde, met behuilde ogen.

Toen Frau Kaufmann het op de man af aan Huib vroeg of hij bij zijn besluit bleef, zei hij alleen maar: - Het is beter, moeder.

Hij was de vader die zich nu, in deze hachelijke beslissende men, gesteund door zijn broer en zus, voor het eerst na de verdovende slag nieuwe kracht voelde toevloeien.

Kaufmann zei: - Gods wil geschiede. Onze Martchen is thuis gekomen.

 

Huib hoorde nauwelijks wat de predikant zei toen ze op het kerkhof stonden. Alleen de woorden van het Apostolicum en het Vater Unser drongen tot hem door.

Kees sprak namens zijn broer die star in de grafkuil keek, in correct Duits een woord van dank. Karl namens zijn eigen familie.

Toen, na de koffie met broodjes, gebeurde wat moest gebeuren.

Bea haalde het reiswiegje uit de wagen van Kees. In een door Kees meegebrachte koffer had Frida het complete, door Martchen met zoveel zorg klaargemaakte uitzetje ingepakt.

Frida hield zich goed. Zij had Bea's overwicht aanvaard, maar de moeder van Martchen schudde onafgebroken het hoofd. Ze hadden haar toch tenminste het kind kunnen laten!

Eerst toen de auto de grens was gepasseerd, brak er een onbeheerste snik in Huib los.

- Het zijn goede mensen... die familie van Martchen, zei Kees. - Maar je zou toch in moeilijkheden gekomen zijn later, want aan zo'n kind ga je je hechten. Dat weet ik maar al te goed.

Toen de torens van Delft in zicht kwamen keek Huib Bea aan.

Zij zag zijn gezicht opklaren, al moest hij op de lippen bijten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken