Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De glazen stad (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De glazen stad
Afbeelding van De glazen stadToon afbeelding van titelpagina van De glazen stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (45.22 MB)

XML (0.38 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De glazen stad

(1966)–P.J. Risseeuw–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 196]
[p. 196]

33

Huib had Bert te kennen gegeven dat hij op diens huwelijksdag liever zou ontbreken en maar gewoon dienst doen. Aan bekijks had hij geen behoefte. Bovendien had hij van Karl en Frida bericht gekregen dat zij met een jeugdgroep nog een week op Ockenburgh zouden komen, zodat hij het komende weekend vrij zou moeten hebben. Ook daar zag hij wel tegenop, maar hij voelde dat hij er niet onderuit kon. Die verhouding tot Martchens familie was voorlopig nog een tere zaak.

Reeds de eerste zaterdagmiddag haalde hij Frida achter op zijn brommer van Ockenburgh naar Delft, want zij popelde om Martie te zien.

Ze was in extase over het kind en kon er maar moeilijk toe komen 's avonds weer door Huib teruggebracht te worden. Maar Huib had Karl beloofd dat ze tijdig terug zouden zijn voor het kampvuur.

Karl, in zijn element als hij iets kon organiseren voor de rijpere jeugd, had de taken goed verdeeld. Nu het al vroeger donker werd vlamde al vroeg in de avond het houtvuur op. De jongens en meisjes zaten in een kring en Karl gaf de nummers van de liedjes op uit ‘Die Mundorgel’. Huib probeerde mee te neuriën en zich in te denken wat er in al die jongens en meisjes omging. Waarschijnlijk niet meer dan lekker uit te zijn en samen te zingen over de vriendschap rond het laaiend kampvuur. Maar één regeltje bleef toch haken bij Huib. ‘Keiner kann für sich allein in der Welt bestehen, jeder musz durch Lust und Pein mit den Andern gehen.’ Zo was het: Niemand kan in de wereld alleen op zichzelf bestaan. Je moest met vreugde en pijn met een ander gaan. Maar het was nog wat anders daar een beetje sentimenteel bij een knetterend kampvuur over te zingen dan het te beleven, vooral als je ouder werd. Ze zongen maar, het ene

[pagina 197]
[p. 197]

liedje na het andere. Dat zingen zat die Duitsers in het bloed! ‘Bleib nicht sitzen in dem Nest: Reisen ist das Allerbest’. Blijf niet zitten in het nest: reizen is het allerbest. Dat had hij op hun leeftijd ook gedacht en hij deed het nòg - en graag.

Huib bleef er niet slapen nu hij de kans kreeg in zijn eigen bed te duiken, maar de volgende ochtend was hij al weer present bij de morgenwijding die door Karl in de open lucht werd geleid. De twee hoornblazers die ook de Hollandse diensten begeleidden bliezen even voor de aanvang een paar koralen. Toen kwamen op het geluid nog meer bezoekers aanlopen. Het terrein was zo groot dat men vaak moeite had de plaats van samenkomst te vinden.

De versjes die Karl opgaf waren wel wat erg lief vergeleken bij de stoere Hollandse psalmen. Huib kwam door zijn vrij geregelde zondagsdienst zelden meer in de kerk. Ook het bidden voor het eten was er al gauw bij ingeschoten. Dat was iets van vroeger, toen de zondag maar al te vaak een vervelende dag was geweest. Alleen als hij er in een geheim uurtje even met Ria op uit had kunnen trekken of wat kunnen kletsen in een kas, had die dag wat kleur gekregen.

Ook dat was lang geleden. Het werd er eigenlijk niet leuker op als je ouder werd. Een enkele maal overviel hem het gevoel dat de Allerhoogste hem maar lelijk dwars zat. Karl sprak over de tekst van het musje dat niet zonder de vader van het dak viel. Hij had als kind altijd geleerd ‘niet zonder de wil van de Vader’, maar dat stond nergens in het evangelie. Het was helemaal niet Gods wil als er ongelukken gebeurden. Maar wel stond er dat de Vader er altijd was om je op te vangen.

Huib kon er niet goed mee weg. Was het dan niet Gods wil geweest dat Martchen zo jong was gestorven? Steeds dwaalden zijn gedachten af. Hij zag Martie tussen de spijltjes van zijn bedje naar hem lachen als hij onder het eten tegelijk kiekeboe met hem speelde. Hij hoorde hem kirren in zijn badje... En wat te denken van die vriend van Bea? Die dokter Schuurman?

- Denk maar niet dat je zus nog lang bij je blijft, zei Sjors. - Ze helpt je door de eerste moeilijke tijd heen en daar mag je al blij mee zijn.

[pagina 198]
[p. 198]

Karls stem zwierf soms weg op de wind. Er waren machtig grote wolken.

Toch maar een vreemde geschiedenis. Karls vader was hier op de eerste oorlogsdag zo maar uit de lucht komen vallen. Zijn eigen vader had misschien wel op hem geschoten. En hun kinderen zitten een goeie twintig jaar later op dezelfde plek kerkje te spelen.

Hij wist dat het Karl ernst was zowel met de godsdienst als met zijn ideaal van een nieuw, verenigd Europa.

Hij zweeg over de politiek maar kon toch niet nalaten in zijn dankgebed nog even over het leed van de oorlog te spreken. Ja, Karl meende het goed. En deze jongens werden hier niet met militairistische leuzen volgestopt. Zo zou het wel moeten, dacht Huib, die evengoed als Karl wel wist dat de oudere generatie het met die ‘broederschap’ maar moeilijk had. Duitsers blijven Duitsers, zei vader altijd.

De korte dienst werd beëindigd met het Vater Unser. Ze stonden op.

Hier op Ockenburgh had hij Martchen voor het eerst ontmoet, het was maar in het voorbijgaan geweest. Later, op de pont, hadden ze elkaar herkend. En hoe!

Voor Frida betekende deze kampweek in de nazomer dat ze Martie vaak zou zien. Ze kon haar jaloezie nauwelijks verbergen als ze toekeek hoe Bea het kind verzorgde, die verstandige Hollandse verpleegster met haar grijze, vorsende ogen.

Vorsicht! Ze moest voorkomen de schijn te wekken dat ze zich wilde opdringen, hoewel ze er nog altijd heilig van overtuigd was als eigen zuster van Martchen meer recht te hebben het kind te verzorgen dan Bea.

 

Frida zou met Kerstmis weerkomen, maar daar kwam niets van. Ze lag met een stevige griep te bed. De kerstcadeautjes kwam Huib ophalen, toen hij moeizaam voortglibberend over beijzelde wegen terug kwam van Denemarken.

Maar die Kerstdagen werden voor Bea het grote keerpunt. Het was zonder een schok tussen Ed en haar tot een verklaring gekomen.

Trouw nooit met een psychiater. Trouw nooit met een verpleegster. Trouw nooit met een dominee. Trouw nooit

[pagina 199]
[p. 199]

met een zeeman. Trouw nooit met een chauffeur... Trouw nooit, trouw nooit...

Het was belachelijk. Natuurlijk wilde ze trouwen, maar alleen met de man die ze liefhad. Dat was de enige voorwaarde, al had ze de gedachte aan een man die bij wijze van spreken de hele dag dwars door je heenkeek niet bepaald aanlokkelijk gevonden.

Maar Ed wist zijn beroep te beperken tot de inrichting. Hij was tenslotte ook maar een gewone man, zoals zij een gewone vrouw.

Toen ze in het Arnhemse ziekenhuis was gekomen was ze, door gebrek aan personeel, al gedurende haar vooropleiding meer dan eens de mannenzaal opgestuurd. Tanden op elkaar en geen spier van je gezicht vertrekken, al schrok je je soms een aap. Een ziekenhuis was een bedrijf met een heleboel vuile karweitjes.

Ze was al gauw, net als Ria, gehard omdat het aan de lopende band ging. En de dankbaarheid van de patiënten was doorgaans de grootste beloning.

Ze kon met Ed over de glibberigste onderwerpen discussiëren zonder gechoqueerd te worden. Maar als ze in zijn armen lag was dat heel wat anders. Dan liet ze zich veroveren zoals het in de damesbladen gebeurde.

Het trouwen moest maar niet te lang worden uitgesteld want doordat Huib vaak weg was waren ze dikwijls alleen thuis. Ze hadden de leeftijd.

 

Het werd Pasen eer Frida naar Delft kon komen.

Huib had Bea de tweede paasdag vrijaf gegeven om met Ed naar zijn ouders in Amsterdam te gaan. Hij was die dag met Frida alleen thuis. Het kind fungeerde als bliksemafleider. Martie. Martie. Frida dronk gulzig alle lachjes van het kind in. Ze koesterde het en voelde de warmte van het kinderlijfje.

Martchens moeder had twee aangebraden kippen meegegeven en een grote appeltaart. Ze zit me maar te voeren, dacht Huib.

Als Kees en Alie nu nog maar kwamen! Hij voelde zich onzeker zo vaak Frida dicht langs hem heenschoof en een enkele keer aan zijn haar trok. Dan brak het zweet hem uit.

[pagina 200]
[p. 200]

Nee, geen Kopenhagen, dat niet, dacht hij aldoor, onder het zoeken naar steeds nieuwe grammofoonplaten. Dat met Martchen was anders. Ik ben er toen niet ingelopen. We wilden het samen.

Van de schoorsteen keek Martchen op hen neer. Frida dacht dat zij het wel goed zou vinden als Huib haar tot zijn vrouw maakte, maar Huib gaf aan die gedachte niet toe, al was hij lichamelijk rijp voor de daad. Het was een kwelling. Frida zou zijn laatste kans niet zijn. Als hij ooit weer trouwde had hij toch liefst een vrouw uit zijn eigen volk. Hij had geen haatgevoelens tegen wie ook, maar hij kende nu de complicaties. Als hij nu voor Frida bezweek zou het terughalen van Martie vergeefs zijn geweest.

Telkens keek hij op de klok want Bea had eigener beweging beloofd voor middernacht terug te zijn. De avond kroop traag om. Hij zag de teleurstelling wel op Frida's gezicht, maar veinsde opgewektheid. Je zult me toch niet hebben met je flemende ogen, goeie dikke schommel, dacht hij cynisch. Ik zal er eens ronduit met Bea over praten, hoe het straks verder moet.

Hij verademde toen hij de sleutel in het slot hoorde steken. - Hé, is het al zo laat?

Frida keek hem nog even aan. Had ze haar verlies genomen? - Gelukkig maar, want ik heb slaap, zei ze. Ze voelde dat het haar laatste kans was geweest en dat ze met lege handen thuis zou komen. Ze lag er nog lang van wakker, teleurgesteld in haar verwachting, teleurgesteld ook in de heimelijke liefde voor haar zwager, een genegenheid waarvan ze zich al vaag bewust was geweest zelfs toen Martchen nog leefde.

Het is zeker de straf op mijn zonde, dacht ze en bette haar ogen met een van Martchens kleine zakdoekjes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken