Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 66]
[p. 66]

Hoofdstuk VIIII
De trap met honderd treden

De smalle, lage gang, waar ze nu doorliepen steeg eenigszins en was kaarsrecht. Er kwamen rechts noch links zijgangen in uit. Toen Kool ongeveer zestig meter was doorgeloopen zag hij eensklaps een trapje voor zich, dat met vijf treden naar beneden leidde. Paul en Valk haalden het magere mannetje in.

‘Die groote ruimte voor ons is de “zaal”’, fluisterde Paul. Kool liet het lichtschijnsel van zijn lamp recht naar voren glijden en flauw zagen zij een geweldige holle ruimte voor zich.

‘De zaal......’, herhaalde Kool met bevende stem.

‘Pas alsjeblieft op, Gustave’, mompelde Valk angstig. ‘Ik heb een afschuwelijk voorgevoel. Laten we liever teruggaan’.

Kool antwoordde niet. Hij liep de enkele treden af en ging zonder aarzeling de ‘zaal’ binnen. Paul voelde plotseling een geweldige bewondering voor het nietige mannetje, dat bijna gebukt liep onder zijn vracht. Hij keek naar Valk en aarzelde.

‘Ik zet geen stap verder’, fluisterde de reus.

Er gingen enkele minuten voorbij. Steeds verder liep Kool de holle ruimte in. Toen draaide hij zich om en wenkte met zijn lantaarn.

‘Laten we doorloopen......’, zei Paul zacht.

Valk en hij voegden zich voorzichtig bij het magere mannetje.

‘Waar blijven jullie toch? Er is geen gevaar te duchten. Laten we nu de kaart nog eens bestudeeren, Otto!’

Hij legde zijn pak op den harden bodem en trok een rol perkament uit zijn overjas. Na deze uitgerold te hebben,

[pagina 67]
[p. 67]


illustratie
.....zagen zij een geweldige holle ruimte voor zich.


[pagina 68]
[p. 68]

zag Paul een ruw geschetste plattegrond van de ‘zaal’. Hij herkende de teekening onmiddellijk. Zelfs de put met water in het midden was niet vergeten.

Kool legde zijn wijsvinger op een stippellijn en zei fluisterend: ‘Kijk, Otto, hier staan we ongeveer. Draai je eens iets om, zoo, goed zoo. Als je nu elf gewone stappen recht naar voren doet, moet je bij een opening in den wand komen en achter in die nis moet zich het steenen deksel in den grond bevinden.’

Valk knikte, doch bleef roerloos staan. ‘Wij kunnen beter bij elkaar blijven, Gustave,’ zei hij ernstig. ‘Ik zeg je, dat er gevaar dreigt en ik vertik het eenvoudig om alleen naar die nis te loopen.’

Kool stak de rol weer bij zich en lachte minachtend. ‘Vooruit, Paul!’, sprak hij sarcastisch. ‘Toon dat je moediger bent dan mijnheer Valk. Ze hadden hem beter musch of kraai kunnen doopen.’

‘Houd je grapjes maar voor je,’ antwoordde de reus nijdig. Kool draaide zich om en liep elf passen naar voren. Toen stond hij met zijn neus tegen den wand van de ‘zaal’. In den muur bevonden zich ontelbare holten en nissen, doch Kool behoefde niet te zoeken Hij bukte zich in de nis, waar hij voor stond en begon haastig met een zakmes over den bodem te krabben.

Plotseling stiet hij een kreet van vreugde uit, alle gevaar tartend.

‘Ik voel de naden, Otto! Kom eens helpen, het deksel schijnt losjes op het gat te liggen. De zaak is voor elkaar, hoor.’

Nu pas deelde zich ook de opwinding aan Valk mede. Hij knielde naast zijn metgezel en tot zijn verbazing zag Paul even later een vierkant deksel, dat uit een dikke betonplaat bestond, omhoog gaan. Voor het eerst zag hij iets in de grot, waarvan hij nooit iets geweten had. Kool richtte het lichtschijnsel van zijn lamp in het gat en toen

[pagina 69]
[p. 69]

zag Paul een soort van kelder. In minder dan geen tijd liet Kool zich naar beneden zakken. Toen hij op den bodem stond kwam alleen zijn hoofd boven het gat uit.

‘Geef nu de drie zakken aan, Otto!’, commandeerde hij. Zijn stem sloeg bijna over van opwinding. Zijn bruine oogen gloeiden en ook Valk begon zijn kinderachtige vrees te vergeten. Met zijn sterke armen liet hij de drie zware zakken door het gat vieren en Kool nam ze een voor een van hem over.

‘Nu jullie en dan gaan we de trap met de honderd treden zoeken!’, riep hij opgewekt.

Valk en Paul voegden zich bij hem. In den kelder keek onze vriend eens om zich heen. Het was een kleine, vierkante ruimte. Het begin van een trap viel onmiddellijk in de gaten. Links bevonden zich nog twee verroeste scharnieren. Vermoedelijk had eens een deur den ingang van de trap afgesloten!

Weer was het Kool, die als eerste de uitgesleten steenen treden besteeg. Voordat hij uit het gezicht verdween, wendde hij zich om.

‘Volgens de teekening loopt de trap recht naar boven, Otto, maar zij is te smal om twee personen naast elkaar te laten loopen. Kom jij vlak achter mij en laat Paul achter jou en wees voorzichtig met je vrachtje, want er zijn veel scherpe uitsteeksels.’

Valk bromde wat en zette zijn zak weer op den schouder. Hoewel Paul moe begon te worden, besloot hij daar niets van te laten merken. Hij greep zijn vrachtje en volgde Valk op zijn beurt. En toen begonnen zij langzaam de trap met de honderd treden, zooals Kool haar genoemd had, te bestijgen.

Halverwege rustten zij enkele minuten uit. Kool onderzocht met zijn lantaarn nauwkeurig de treden die hen nog restten. De triomfantelijke uitdrukking trok langzaam weg van zijn gezicht en zijn oogen knepen zich half dicht.

[pagina 70]
[p. 70]

‘Gaat het niet naar je zin?’, fluisterde Valk.

‘Bekijk die treden eens, deze boven mijn hoofd!’, zei Kool ernstig.

Valk kroop naast hem en keek.

‘Ik zie er niets bijzonders aan,’ merkte hij zacht op. ‘Ze zijn net zoo uitgesleten en stoffig als die we reeds achter ons hebben.’

‘Toch niet,’ sprak Kool wantrouwend. ‘Juist dat laagje stof bracht mij op een idee. Kijk eens goed, Valk...... zie je geen indrukken van voetstappen?’

‘Nu je het zegt, zie ik het,’ gaf Valk toe. ‘Maar dat is niets bijzonders. Onze kameraden......’

Kool legde eensklaps zijn hand op den mond van den reus, zoodat deze den zin niet kon voltooien.

‘Klets niet. Ik wil alleen maar zeggen, dat er hier iemand geloopen moet hebben. Op iedere trede is echter maar één voetstap te zien. Kijk, Otto, hier zie je den indruk van een linkerschoen, op de volgende trede van een rechter en zoo verder. Als je dus je hersenen een beetje gebruikt, zal je met mij eens zijn, dat de eigenaar van die schoenen slechts éénmaal van deze trap gebruik heeft gemaakt. Hij liep de trap op, dus hier leid ik uit af, dat hij òf nog boven moet zijn, òf door een anderen uitgang, die zich dan boven moet bevinden, de grot heeft kunnen verlaten. In het eerste geval......’

‘......moeten we dubbel op onze hoede zijn!’, schrok Valk op.

‘En in het andere geval,’ vervolgde Kool.

‘......hebben we niets met de ijzeren deur te maken en zullen we dien uitgang boven ook wel vinden!’, voltooide Valk weer.

‘Goed gesproken,’ zei Kool met een goedkeurend knikje. ‘Dat zijn de eerste wijze woorden, die ik sinds gisteren uit je mond gehoord heb. En ik voor mij ben overtuigd, dat de eigenaar van de schoenen, die, zooals je

[pagina 71]
[p. 71]

kunt zien, een man moet zijn, de grot reeds lang verlaten heeft. Te oordeelen naar de onduidelijke afdrukken, zou ik zeggen, dat ze al een tijd geleden gemaakt zijn. Mijns inziens hebben we boven dus niets te vreezen en daarom zullen we doorloopen.’

Hij voegde de daad bij het woord en stond op. Valk en Paul deden insgelijks en de drie lichtbundels gingen hen weer over de stoffige treden vooruit.

Eindelijk keerde Kool zich hijgend om. Hij stond op de bovenste trede. Voor hem werd een deur zichtbaar. Een zelfde verroeste deur, zooals beneden in de S-gang achter hen was dichtgevallen.

Kool duwde er voorzichtig tegen en de deur week terug, doch niet ver.

‘Help eens een handje, Otto!’, zei hij fluisterend. ‘Die deur schijnt te veeren, maar laten we zorgen, dat we niet opnieuw worden opgesloten. Tenslotte bestaat er een mogelijkheid, dat er hier geen uitgang is.’

Ook Paul zette zich schrap tegen de deur. Met onnoemlijk veel inspanning gelukte het hun eindelijk de deur zoo ver weg te duwen, dat zij achter elkaar door de ontstane opening konden. Kool, onmiddellijk door Valk gevolgd, deed dit en Paul volgde na een oogenblik. Toen hij bij de mannen stond, liet Valk de zware deur langzaam dichtglijden, zoodat er nog een kier overbleef.

‘Nu zijn we waar we wezen moeten, Otto!’, riep Kool en hij ademde verlicht op. ‘Dit is de bergplaats. Neen, zet het pak nog niet neer, dan zullen we ze meteen op de aangegeven plaats leggen. Maar laten we eerst eens om ons heen kijken!’

In de stilte die op zijn woorden volgde, gebeurde iets onverwachts. Een vreemde, zware stem zei langzaam en nadrukkelijk:

‘Dat is werkelijk de moeite waard, beste jongens. Maar

[pagina 72]
[p. 72]

jullie lantaarns behoeven niet te blijven branden. Ik zorg wel voor een lichtje.’

Kool keerde zich om, alsof hij door den bliksem getroffen was.

‘Houd op met dat kinderachtige gedoe, Otto!’, zei hij heesch van angst. ‘Je bezorgt mij kippenvel met je stemverandering.’

‘Lieve deugd......,’ riep Valk kwaad. ‘Jij zei toch die woorden?’

‘Ik?’, hijgde Kool. ‘Je bent gek.’

‘Er is niemand gek!’, kwam de vreemde, zware stem rustig. ‘En steek dat kinderpistooltje maar kalm in je zak, waarde heer!’

‘Verraad......!’, brulde Kool, opspringend.

Toen bliksemde opeens een fel, wit licht op. Paul zag, dat zij zich in een soort van rond koepelgewelf bevonden. Het licht scheen hem vlak in het gelaat. Kool en Valk sprongen achteruit.

Er klonk een sarcastisch lachje.

En toen zagen Paul en de beide mannen een man van middelbaren leeftijd, gekleed in een korte jekker. In de rechterhand hield hij losjes een donkerblauwe revolver, terwijl zijn linkerhand op een wankel tafeltje steunde, dat zich midden in den koepel bevond. Op dat tafeltje stond het voorwerp, dat het verblindend witte licht uitstraalde.

‘Gustave Kool en Otto Valk......,’ zei de vreemdeling ernstig. ‘In naam der wet arresteer ik jullie. Zet de pakken op den grond en steek beide armen recht omhoog!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken