Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Hoofdstuk X
Levend begraven

Een oogenblik was het zoo stil, dat alleen de gejaagde ademhaling van het drietal hoorbaar was. Toen zette Kool zijn pak op den grond en stak rustig beidé armen in de hoogte.

‘Dát is tenminste verstandig,’ zei de vreemdeling. ‘Vooruit, Valk, doe geen domme dingen.’

De reus wierp een snellen blik naar zijn metgezel. Toen greep hij het zware pak met beide handen vast, hief het boven zijn macht en voordat Paul begreep, wat hij van plan was, suisde het pak reeds door de ruimte, recht op den vreemdeling af.

Een geluid, alsof de geheele grot instortte, dreunde op en de echo golfde trillend weg. Het pak was naast het tafeltje op den grond terecht gekomen en open gebarsten. Doch het doel dat Valk had willen bereiken werd helaas niet verwezenlijkt. De vreemdeling was met een katachtigen sprong terzijde gedoken en voordat Valk het wist, had hij een hevigen slag met de kolf van den revolver tegen zijn slaap gekregen. De geweldige kerel zwaaide als een beschonken man heen en weer en viel toen op den grond.

‘Zoo......,’ zei de vreemdeling, op zijn tergend kalme manier. ‘Die is voorloopig rustig. Het zal mij benieuwen hoelang hij buiten bewustzijn zal blijven.’

Zijn doordringende grijze oogen vestigden zich op Paul, die instinctief de armen omhoog had gestoken.

‘Wie ben jij en hoe kom je hier?’

Paul haalde diep adem en keek hem nieuwsgierig aan.

‘Ik was op zoek naar een baantje, mijnheer’, legde hij aarzelend uit. ‘In den trein maakte ik kennis met de heeren en ze namen mij aan als gids, omdat ik hun verteld had,

[pagina 74]
[p. 74]

dat ik de grotten hier op mijn duimpje kende.’

‘Hoe kon je zoo dom zijn om zoo maar met twee wildvreemde mannen mee te gaan? Hebben je ouders je nooit verteld, dat het gevaarlijk kan zijn. Je ziet nu, in welke afschuwelijke omstandigheden je terecht bent gekomen.’

‘Ik...... ik begrijp u niet goed, mijnheer’, stamelde onze vriend verbleekend. ‘Ik dacht...... de heeren vertelden me...... dat ze geheime rechercheurs waren, detectives. Ze vroegen mij of ik hun naar de “zaal” wilde brengen, waar ze een portefeuille met brieven......’

Hij zweeg opeens. Kool, die nog steeds de armen in de hoogte hield, wierp hem een verschrikkelijken blik toe.

‘Nou?’ vroeg de vreemdeling ongeduldig.

‘Ik...... ik heb hem beloofd, niets te zullen verklappen, mijnheer,’ antwoordde Paul.

De vreemdeling bekeek zijn revolver en glimlachte mat.

‘Voor mij behoef je geen geheimen te hebben, mijn jongen,’ sprak hij vriendelijk. ‘Mijnheer Kool zal je geen haar breed in den weg staan, daar sta ik je borg voor. Maar het is nu geen tijd om verhalen te vertellen. Laat ik je echter zeggen, dat Kool en Valk heelemaal geen detectives zijn. Het zijn twee beruchte smokkelaars, die voorzoover mij bekend is, ook nog iets anders op hun geweten hebben. Ik heb het tweetal vanaf Utrecht in den trein gevolgd en zoodoende weet ik ook een en ander van jou af. Je bent, voor zoover ik beoordeelen kan, heelemaal te goeder trouw, hoewel je je in een leelijk avontuur hebt gestoken.’

‘Het...... het spijt mij erg, mijnheer,’ stotterde Paul, die zich heel klein voelde tegenover dien ernstigen, bedaarden man, die zonder veel moeite den geweldigen Valk neergeveld had en voor wien de slimme, sluwe Kool roerloos en overrompeld stond te wachten.

Opnieuw lachte de vreemdeling. ‘Van spijt behoeft geen sprake te zijn, Paul. Ik neem aan, dat je zult doen, wat

[pagina 75]
[p. 75]

ik je zal zeggen. Wanneer je mijn aanwijzingen opvolgt, ben je weer spoedig thuis. Van nu af aan heb je dus niets meer met Valk en Kool te maken. Je ziet er nog al flink uit, hoe oud ben je eigenlijk?’

‘Vijftien jaar, mijnheer.’

‘Zoo, ik had je wel zestien jaar gegeven. In ieder geval heb je getoond niet zoo kinderachtig bang te zijn, als Otto Valk. Je mag mij helpen de heeren naar buiten te transporteeren.

Paul knikte dankbaar. Eensklaps ging hem een licht op.

‘In de breede gang zagen we plotseling een lichtje. Was u dat soms?’

‘Goed geraden. Hoewel ik van deze grotten een uitvoerige studie maakte, ben ik toch in mijn haast jullie vóór te komen, aan het dwalen geraakt. Jullie hebben mij vermoedelijk éérder in de gaten gekregen, dan ik jullie en toen ik na even zoeken de S-gang vond, wist ik, dat jullie achter het uitstekend gedeelte zaten. Ik speculeerde echter op Kool's hartstochtelijk verlangen in de “zaal” te komen en gelukkig luisterde Kool niet naar de angstige stem van Valk, die mij, zooals ik hoorde, voor een spook aanzag. Ik kon een dankbaar gebruik maken van de minuten die jullie verprutsten in je schuilhoek en bevestigde een koord aan de ijzeren deur. Wat ik gehoopt had, gebeurde inderdaad. De deur, die door een sterke veer aan den wand bevestigd was, sloeg achter jullie dicht en nu wist ik, dat jullie gevangen zaten. De rest weet je.’

Kool stootte een ongearticuleerd gegrom uit.

‘Het zal je berouwen, bemoeial!’ zei hij dreigend.

‘Geen dreigementen, Kool’, waarschuwde de ander. ‘En bemoeial is mijn naam niet. Je kunt mij, als je iets te zeggen hebt, inspecteur noemen. Begrepen?’

Kool zweeg. Zijn bruine oogen fonkelden. Scherper dan ooit was zijn haviksneus. En plotseling keek hij naar het logge lichaam aan zijn voeten.

[pagina 76]
[p. 76]

Valk kreunde zachtjes en scheen reeds bij kennis te komen. De inspecteur haalde een dubbel stel handboeien te voorschijn en zonder Kool uit het oog te verliezen, trok hij Valk's handen bij elkaar en sloot de boeien om zijn polsen.

‘Steek je handen ook maar uit, Kool’, verzocht hij.

Kool's zoekende oogen gleden voor het laatst snel door de kleine, ronde ruimte. Toen drong het tot hem door, dat ontsnappen uitgesloten was en hij stak den inspecteur zijn handen toe. Een minuut later waren ook zijn polsen aan elkaar geklonken.

‘Luister nu eens, beste jongen’, wendde de politieman zich tot Paul, ‘de uitgang beneden is door de ijzeren deur versperd. Volgens mijn teekeningen moet zich achter deze ruimte een andere uitgang bevinden, die boven op den heuvelrug uitkomt in het kleine uitkijktorentje, dat je je misschien wel herinnert. De afsluiting wordt alleen gevormd door een zwaar houten luik, dat we echter wel omhoog zullen krijgen.’

‘Ik herinner het mij, inspecteur, maar ik heb nooit geweten, dat in dat uitkijktorentje een toegangsluik was naar deze gangen. Ik geloof zelfs, dat er een smal paadje van dat torentje af naar het dal leidt. Het is ongeveer een uur loopen naar beneden.’

‘Dat kan aardig uitkomen, Paul’, zei de inspecteur. ‘Mijn teekening geeft een afstand van bijna vijf kilometer aan. Wil je eens met je lantaarn naar de opening gaan zoeken. Misschien een holte of een trapje? Ik heb nog geen tijd gehad.’

Paul knikte. Binnen de minuut had hij een nis gevonden, waar een smal gangetje begon.

‘Mooi!’ zei de inspecteur, draaide zich om en liep met onzen vriend naar de bedoelde plaats.

‘Ben je niet bang? Zie je, ik laat de “heeren” liever niet alleen achter. Misschien wil je het gangetje eens in gaan

[pagina 77]
[p. 77]

en kijken, of je den uitgang kunt vinden. Hij moet beslist dichtbij zijn.’

Paul knipte zijn lantaarn aan en liep het gangetje in. Ongeveer vijf minuten later kwam hij met een doodsbleek gezicht terug.

‘Wat scheelt er aan?’ vroeg de inspecteur nieuwsgierig.

‘We zijn opgesloten, mijnheer...... De uitgang is versperd door een berg zand en steenen. Ik geloof niet, dat we ons daar door heen kunnen werken.’

‘Waarom niet?’ klonk het ongeruste antwoord.

Paul wees naar zijn polshorloge. ‘Omdat het al half negen in den ochtend is, inspecteur en er is geen enkel lichtstraaltje te bekennen. Ik had gehoopt, dat er misschien iets van het daglicht te zien zou zijn. Als de instorting niet zoo'n vaart zou loopen, kwam er vast wel door een of ander kiertje wat licht.’

‘Ik zal zelf eens gaan kijken, maar je behoeft niet hier te blijven. Ga maar mee, Paul!’

Achter elkaar verdwenen zij in het gangetje. Een meter of tien verder was de geheele doorgang, zooals Paul reeds verteld had, versperd. Een kort onderzoek vertelde den inspecteur, dat ook deze uitgang voor hen gesloten was. Het was zelfs de vraag of zij, als zij schoppen tot hun beschikking hadden gehad, daar iets mee zouden hebben bereikt.

‘Wat denkt u er van?’ vroeg Paul eindelijk.

De inspecteur fronste de wenkbrauwen.

‘Het ziet er verdraaid slecht voor ons uit,’ antwoordde hij dof. ‘Alleen met springstof zou men hier een gat kunnen maken. Er zit niets anders op dan dat we trachten de ijzeren deur open te trekken. Hier kunnen wij wel vertrekken.’

Ze liepen door het gangetje terug en de inspecteur gaf een lichte kreet van verbazing.

[pagina 78]
[p. 78]

De koepelruimte was volkomen...... donker. Het was bovendien doodstil.

‘Wat beteekent dat?’ vroeg Paul verschrikt.

De politiebeambte nam de zaklantaarn uit zijn hand en liet vlug het lichtschijnsel door het ronde vertrek glijden.

‘Dat beteekent, dat mijnheer Kool en mijnheer Valk groote ezels zijn’, antwoordde hij, hoofdschuddend. ‘Ze hebben met hun geboeide handen kans gezien de carbidlantaarn, die ik op het tafeltje had gezet, te pakken te krijgen en zijn via de trap met de honderd treden gevlucht.’

Paul kon niet nalaten even te glimlachen. ‘Waarom zijn ze dan ezels?’

‘Omdat noch Kool, noch Valk den weg kent in de grot. Kool schijnt alleen een teekening van de “zaal” in zijn bezit te hebben gehad. Daar zal hij nu weinig aan hebben. Ik denk, dat ze spoedig met hangende pootjes zullen terugkeeren, want de ijzeren deur is voor hen en voor ons een hinderpaal.’

‘En de zakken hebben ze maar achter gelaten,’ merkte Paul op.

‘Omdat ze die natuurlijk niet konden meesleepen, beste jongen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken