Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

Hoofdstuk XI
Onderhandelingen

De ijzeren deur, die toegang tot de trap met de honderd treden gaf, stond nog steeds op een kier.

‘Ze kunnen onmogelijk ver weg zijn’, zei Paul. ‘Misschien zijn ze nog niet eens de trap af, maar staan ze achter de deur.’

De inspecteur keek hem peinzend aan. Toen kwam er opeens een harde glans in zijn oogen, die Paul er nog niet in gezien had. De politieman greep hem bij zijn schouder en duwde hem haastig tegen den muur.

‘Kool...... zei hij op zijn rustige manier van spreken. Kom maar gerust voor den dag, hoor. Die carbidlamp heeft jullie verraden.’ Hij lachte zacht en wees naar zijn neus, terwijl hij Paul aankeek.

Paul snoof de lucht eens op en werkelijk, nu rook hij de scherpe en onaangename lucht van carbid ook. De inspecteur liep naar de overzijde van de koepelruimte en uit een ruime, donkere nis klonk het woedende gegrom van Valk.

Gustave Kool, met de lippen op elkaar geklemd en de handen aan elkaar geklonken, kwam uit den schuilhoek te voorschijn, door Valk gevolgd, die den inspecteur een blik vol haat toewierp.

‘Je dacht zeker, wie niet sterk is, moet slim zijn, hè Kool?’ vroeg de laatste. ‘Maar je vergat dat carbidlampen een tijd nastinken, als men ze dooft. Bovendien zouden jullie weinig succes hebben gehad, want er is geen kans, dat je door den uitgang hiernaast kunt ontsnappen. De boel is daar ingestort.’

‘En de ijzeren deur beneden is zonder gereedschap ook

[pagina 80]
[p. 80]

niet open te krijgen, hè?’ grinnikte Kool valsch en zijn vossenoogen fonkelden wraakzuchtig.

‘Inderdaad en gereedschap hebben we niet,’ antwoordde de man der wet.

‘Dus zullen we kalm moeten afwachten, totdat we uit dit hol verlost worden?’ bulderde Valk woedend en vreesachtig.

‘Maak je niet zoo dik, kerel, dun is de mode,’ antwoordde Kool, die zelfs nu, als gevangen man, zijn metgezel niet kon nalaten te commandeeren. ‘Je snapt toch zeker best, dat ze op de politiebureaux weten, dat die vent ons hier is gevolgd?’

‘Die vent’, de inspecteur, schudde ernstig het hoofd. ‘Toch niet, Kool, dat is het beroerde juist. Ze weten wel, dat ik jullie op het spoor was, maar niemand kan op het oogenblik vermoeden, dat ik in Limburg ben.’

‘Maar ze zullen je toch missen?’, riep Kool, verbleekend.

‘Houd je kalm en niet beleedigend worden’, was het antwoord. ‘En wat je vraag aangaat, mijnheer Kool, je weet best, dat ons beroep een vreemd beroep is. Als ik bijvoorbeeld de heele week niet te voorschijn kom, dan zullen ze me nog niet direct missen, hoewel ze dan natuurlijk wel een teeken van leven verwachten. Laten we zeggen, dat ze over een dag of vijf ongerust beginnen te worden, dan zullen ze nog niet meteen hier zijn, maar eerst moeten nagaan, waar ik naar toe ben gegaan. Als dat een dag duurt behoeven we dus heusch niet binnen de week op hulp te rekenen.’

Otto Valk was de eerste, die na deze woorden de drukkende pauze verbrak.

‘Groote hemel...... dan zijn wij verloren!’, hijgde hij en in een plotselingen aanval van woede en angst trachtte hij zijn boeien te verbreken. De inspecteur keek hem onderzoekend aan.

[pagina 81]
[p. 81]

‘De hoofdzaak is, dat we ons allemaal kalm houden, Valk!’, zei hij dringend. ‘Alleen dan is er een mogelijkheid, dat we levend uit deze gangen komen. Als jullie dus op buitenlucht gesteld zijn, verzoek ik jullie voor het laatst, geen stomme dingen te doen, maar mijn bevelen op te volgen. Het kan alleen in je eigen belang zijn. Denk er aan, we spreken als mannen tegen mannen, begrepen?’

‘Maak mijn handen los en ik zal net zoo lang graven, tot die versperring weggeruimd is!’, riep Valk onstuimig.

De politieman schudde het hoofd.

‘In die richting behoeven we geen moeite te doen. Maar doe me een plezier en volg Kool's voorbeeld op’.

Kool had zich met een gezicht, alsof de zaak hem heelemaal niet meer interesseerde, eenvoudig op den grond neergezet. Valk volgde zijn voorbeeld mopperend op.

‘We zullen eerst eens kijken of er wat levensmiddelen voorradig zijn’, hervatte de inspecteur. ‘Ik begin trek te krijgen’.

‘En ik!’, voegde Paul er bij, die nu opeens een geweldigen eetlust voelde opkomen. De inspecteur liep naar de drie zakken en knipte zijn zakmes open. Uit de richting van Gustave Kool klonk een sarcastisch lachje.

‘Doe maar geen moeite, inspecteur’, zei hij grinnekend.

‘Eetwaren zitten er niet in. De paar boterhammen met spek, die Valk en ik mee brachten, bevinden zich in de vierde zak, die nog bij den ingang staat’.

De inspecteur richtte zich op, alsof een adder hem gebeten had.

‘Geen levensmiddelen? Lieg me niet voor, Kool!’

Kool schudde lachend het hoofd, alsof hij den ernst van den toestand niet besefte.

‘Ik lieg niet, inspecteur’, sprak hij sarrend. ‘Geen eetwaren en ook geen droppel drinken. Maar als ik u misschien dienen kan met een slokje echte, onvervalschte Eau de Cologne......?’

[pagina 82]
[p. 82]

‘Begrijp je eigenlijk wel, wat je daar zegt?’, vroeg de inspecteur. Hij was iets bleeker geworden en nu zette hij even zijn slappe deukhoed af en veegde langs zijn voorhoofd, waar kleine druppeltjes parelden.

‘Ik weet best, wat ik zeg’, antwoordde het magere mannetje weer en zijn slimme bruine oogjes sloten zich half. ‘Het is nu zóó met ons vieren gesteld, dat we een weekje honger en dorst moeten lijden. Misschien nog wat langer, dat hangt van de scherpzinnigheid van de politie af en aangezien ik nooit veel vertrouwen in jullie scherpzinnigheid heb gehad......’

‘Zwijg, kerel!’, stoof de inspecteur grimmig op. ‘Je zou misschien eens spijt van die woorden kunnen krijgen!’

‘Ik niet hoor’, grinnikte Kool en hij sloeg zijn korte beenen rustig over elkaar. ‘Wat mij betreft......’ En hij sloot zijn oogen en deed alsof hij een tukje wilde doen.

De inspecteur boog zich over de zakken en spoedig stapelden Paul en hij den inhoud tegen den muur op. Er kwamen meest doozen uit, ieder met een dozijn groote flesschen Eau de Cologne. De inhoud van de derde zak, die welke Valk steeds gedragen had, deed Paul een kreet van verbazing slaken. Het licht van zijn zaklantaarn bestraalde een groote massa gouden en zilveren voorwerpen, die zoo goed mogelijk beschermd waren door houtwol.

‘Aha......’, deed de inspecteur. ‘Ik zei al, dat de heeren nog iets anders op hun kerfstok hadden, dan alleen smokkelarij. Dit zal ongeveer de geheele buit zijn van den étalage-difestal bij den juwelier Dirksen in Utrecht, hè! Ik kan mij voorstellen, hoe dat in zijn werk is gegaan. Kool op den uitkijk en Valk, die zijn slag sloeg.’

‘Natuurlijk heb ik het weer gedaan!’, mompelde de reus nijdig, terwijl hij zonder veel belangstelling naar de fonkelende sieraden keek.

[pagina 83]
[p. 83]

De inspecteur sloot de laatste zak weer en ontstak vervolgens zijn carbidlantaarn.

‘Jullie hebben geen gereedschappen bij jullie, om die ijzeren deur open te krijgen?’, vroeg hij, Kool scherp aanziende. Het magere mannetje opende vermoeid zijn oogen.

‘We hebben niets anders bij ons dan een zakmes’.

‘Dan ziet het er leelijk voor ons uit. Ik heb ook geen gereedschap’.

‘Misschien is er heelemaal geen gereedschap noodig...’, vervolgde Kool na een korte pauze.

‘Hoe bedoel je dat?’, vroeg de inspecteur langzaam.

‘O, zoo maar......’, grinnikte Kool.

‘Weet je een manier om uit deze grot te komen, zonder die deur te forceeren?’

‘Dat is tenminste een behoorlijk gestelde vraag’, zei het mannetje vroolijk. ‘Daar zal ik een behoorlijk antwoord op geven. Ja...... ik weet een andere manier!’

Er was een lange, drukkende stilte. Zwaar ging de ademhaling van Valk, die zijn kameraad in spanning aanstaarde.

‘Welke is die manier?’ klonk eindelijk de stem van den politieman.

‘Een derde uitgang,’ was Kool's verrassend antwoord.

‘Jij kent een derden uitgang?’

Kool verroerde zich niet. Hij leunde lui uitgestrekt tegen tegen den muur, de beenen gemakkelijk over elkaar geslagen.

‘Zeker,’ bevestigde hij bedaard.

‘Dan ben je zedelijk verplicht ons dien derden uitgang aan te wijzen,’ sprak de inspecteur.

‘Dáár begin ik niet aan,’ lachte Kool, afschuwelijk treiterend. ‘Ik stel een voorwaarde, en op die voorwaarde zal ik u naar dien derden uitgang brengen,’

‘En welke is die voorwaarde?’

[pagina 84]
[p. 84]

‘Dat zult u wel begrijpen. Ik stel de voorwaarde, dat u mijn vriend en mij, als we eenmaal weer buiten zijn, met rust laat en niet zal trachten ons opnieuw te arresteeren.’

‘Gustave!’ zei Valk met een zware stem, ‘dát is netjes van je, dat je mij niet in den steek laat!’

‘Jij zou hetzelfde in mijn plaats hebben gedaan, Otto’, antwoordde Kool droogjes en toen keek hij den inspecteur aan.

‘Het is een verleidelijk aanbod, Kool’, zei deze bedaard, ‘maar je zult begrijpen, dat ik dit tegenover mijn land niet mag doen. Jullie denken altijd, dat wij persoonlijk er op uit zijn, om jullie in het ongeluk te storten, maar dat is een verkeerd begrip. Jullie hebben gezondigd tegen de bestaande wetten en diezelfde wetten zullen jullie straffen. Niet ik en daarom beschouw ik jouw aanbod als omkooperij. Ik denk er dus niet aan. Het is mijn plicht jullie terug te brengen in de maatschappij, waar de rechter over jullie lot zal beslissen.’

‘Breng ons dan maar naar dien rechter!’ lachte Kool, niet in het minst uit het veld geslagen.

‘Mijnheer de inspecteur zal straks wel anders zingen,’ merkte Valk op, die weer wat vertrouwen kreeg. ‘Hij zal wel zoo verstandig zijn die lamme armbanden van onze polsen te halen, door dat kleine sleuteltje in de sloten om te draaien......’

‘Dat is niet noodig, Otto,’ anwoordde Kool. ‘Hij schijnt ons niet erg te vertrouwen. Als hij echter zijn eerewoord geeft, ga ik daar mee accoord. Die boeien kunnen wij wel voor hem dragen, maar bij den uitgang krijgt hij ze van ons terug. Hè......’ liet hij er geeuwend op volgen. ‘Ik begin trek te krijgen in een lekkere dikke boterham met spek.’

Al dien tijd had Paul van den een naar den ander gekeken. Nu werd hij aan zijn honger herinnerd en een gevoel van minachting laaide in hem op voor den treite-

[pagina 85]
[p. 85]

renden kleinen smokkelaar met zijn sluwe vossenoogen. Hij wilde iets zeggen, doch een blik van den inspecteur deed hem zwijgen.

‘Meng je niet in hun gesprek, Paul’, zei hij bedaard. ‘Ik weet wel mijn jongen, dat je óók trek krijgt in een boterham en een glas melk, maar vergeet niet, dat wij alle vier moeten eten om te leven. Mijnheer Kool en mijnheer Valk zullen binnenkort ook wel uit een ander vaatje gaan tappen.’

‘Dacht je werkelijk?’ vroeg Kool grof. ‘Vraag dan maar eens aan Valk, welk beroep ik vroeger uitoefende.’

Valk kon niet nalaten even te glimlachen, al ging het dan ook niet van harte.

‘Hij is dikwijls opgetreden als “hongerkunstenaar”, zei hij na een oogenblik. “Eén keer bleef hij zestien dagen en nachten zonder eten......”

“Dan maakt mijnheer Kool de beste kans van ons vieren,” antwoordde de inspecteur droogjes en toen trok hij niet zonder moeite de ijzeren deur open, waar achter de trap met de honderd treden naar beneden leidde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken