Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

Hoofdstuk XII
Dorst

We zullen nog eens naar de deur beneden in de gang gaan kijken, Paul’, zei hij. ‘We nemen de carbidlamp mee. De heeren blijven in het donker wel op ons wachten.’

‘Valt u maar niet van de trap, inspecteur!’ riep Kool lachend.

Achter de politiebeambte daalde Paul, bij het licht van de carbidlamp, de hooge en stijle trap af. Toen ze beneden waren aangekomen wachtte de inspecteur onzen vriend op.

‘Luister eens, mijn jongen’, zei hij vriendelijk, ‘denk vooral niet, dat Kool een derde uitgang kent. Het is niets anders dan snoeverij. Hij zou geen drie minuten alleen door deze kronkelende gangen durven dwalen, uit angst den weg kwijt te raken. Je begrijpt wel, dat ze nooit een gids hadden genomen, als ze zelf hun weg hadden kunnen vinden.’

‘Maar Kool heeft een teekening bij zich, die heb ik zelf gezien,’ antwoordde Paul.

‘Een teekening, waar hij nu niets aan heeft en ik zal je uitleggen hoe dat komt,’ vervolgde de ander. ‘Van deze grot werden twee teekeningen gemaakt, die aan elkaar pasten. De man, die dit uiterst nauwkeurige werk volbracht is dezelfde, die de flesschen Eau de Cologne en de gestolen sieraden in ontvangst komt nemen. Hij kent de grot even goed als jij en had geen plattegrond noodig, maar toen hij zijn plannen met Kool besprak, beloofde hij Kool zijn eigen teekeningen te overhandigen. Op den afgesproken dag ontving Kool inderdaad de rol, doch tot zijn verwondering bleek er slechts één teekening in te zitten en wel het bovenste gedeelte, dat bij de zoogenaam-

[pagina 87]
[p. 87]

de zaal begint. Er was geen tijd meer om ook de andere plattegrond in zijn bezit te krijgen en daarom moest hij iemand vinden, die hem tot aan de zaal zou brengen.’

‘Raakte de onderste teekening weg?’

‘Neen, Paul en dat is juist het tragische voor de drie beeren. Misschien heb je wel eens gehoord dat misdadigers bijna steeds een fout maken, waardoor zij gearresteerd worden? Soms is het een heel klein foutje, maar ditmaal was het een groote, domme fout. Want de afzender vergat eenvoudig de tweede teekening in het rolletje te schuiven en toen hij zijn fout ontdekte, was het net te laat.’

‘Te laat?’

‘Ja, want toen knipte een collega van mij in Aken hem de handboeien aan. De teekening werd gevonden en zoo kwamen wij op het eerste spoor. Ik werd met het verdere onderzoek belast en dat liep vlot van stapel, zooals je ziet’.

‘Dus u denkt, inspecteur, dat Kool werkelijk geen derde uitgang kent?’

‘Daar ben ik van overtuigd, mijn jongen. Het is grootsprekerij. Ik ken hem. Hij is zoo sluw als een vos en staat voor niets’.

Paul staarde voor zich heen en zweeg. Hij had den indruk gekregen, dat het magere mannetje wel degelijk dien geheimen uitgang kende.

‘Kom’, zei de politie-beambte en door Paul gevolgd begaf hij zich door de gang naar de ijzeren deur. Hier bleef hij staan en zette de carbid op den grond.

‘Als we deze deur open krijgen, zijn we binnen een uur buiten, mijn jongen!’

‘Was ze maar van hout,’ zuchtte Paul. ‘Ik begin erg naar buiten te verlangen en ik krijg dorst.’

‘Dorst? Misschien is daar in te voorzien. Dat vijvertje

[pagina 88]
[p. 88]

midden in de “zaal”, zou dat geen drinkbaar water bevatten?’

‘Was het maar waar, inspecteur.’

‘Heb je al onderzocht?’

‘Ik ben er zoo even langs geloopen. Het water is dik en bijna zwart en het stinkt als rioolwater.’

Zij keken elkaar aan en het viel den ouderen man op, dat Paul een verhit gezicht had. Zijn groote, eerlijke jongensoogen glansden vermoeid.

‘Ik geloof, dat je doodop bent van den slaap, Paul,’ merkte de inspecteur op. ‘Wees verstandig en ga eens een paar minuten zitten, dan zal ik eens zien of er een middel bestaat om die lamme deur open te krijgen. Je hebt zeker niet lang geslapen in het hotel?’

Paul glimlachte. Voor het eerst voelde hij, hoe vermoeid hij was. Zijn beenen trilden en leken van lood te zijn. In zijn hoofd gonsde en klopte het en reeds eenigen tijd was het alsof het suisde in zijn ooren. Daar kwam nog bij, dat de dorst hem hoe langer hoe meer begon te kwellen. Het vreemde was, dat zijn eetlust langzaam verdween. Hij knikte en ging met zijn rug tegen den muur zitten. De inspecteur knielde naast de zware deur en mat de breedte van de kier tusschen den bodem van de gang en het ijzer. Hij kon er nauwelijks zijn zakpotlood tusschen krijgen, zoo nauw was de opening.

‘De deur zelf is absoluut niet open te krijgen,’ zei hij na een paar minuten van nauwkeurig onderzoek. ‘Er blijft ons één kans over. Als we de kier zoo wijd kunnen maken, dat we met onze handen onder de deur door kunnen, dan kunnen we haar misschien open trekken. Ze is niet in een slot gevallen, om de eenvoudige reden, dat er geen slot is. Van de andere zijde kan zij echter met een grendel gesloten worden.’

‘Dus een veer drukt haar zoo stevig vast?’

‘Juist, Paul, een sterke, onbreekbare veer, bruin van de

[pagina 89]
[p. 89]

roest. Maar die veer drukt niet, maar trekt, want ze bevindt zich aan dan anderen kant. We moeten dus sterker trekken dan die veer en dat kunnen we alleen, als we de kracht kunnen ontwikkelen. Daarvoor hebben we een flinke ruimte onder de deur noodig. Heb je een zakmes bij je?’

‘Het is verleden week doorgebroken, het ligt thuis,’ schrok Paul op, teleurgesteld.

‘Dan zal ik het mijne op dezen harden grand eens beproeven,’ zei de politieman en hij trachtte met zijn mes een gat in het graniet te maken, doch er kwamen nauwelijks krassen te voorschijn.

‘Dat is onbegonnen werk, mijn jongen,’ zuchtte hij.

Paul richtte zich op en keek nadenkend naar de kier onder de deur, waar alles van afhing. Toen trachtte hij met zijn vingers de deur naar zich toe te trekken, doch in het zware gevaarte kwam geen millimeter beweging. Ook de inspecteur gaf den moed nog niet op. Hij trachtte nu zijn mes in de kier te duwen om te trachten op deze manier de deur open te wrikken.

Eensklaps schoot zijn hand uit. Het mes vloog met een boog over zijn schouder en viel twee meter verder tegen den zijwand van de gang. De aanraking gaf een luiden slag, die met een heldere echo wegtrilde.

‘Duivels......,’ liet de politieman zich ontvallen. Hij krabbelde op en greep Paul bij den schouder. Toen liep hij naar zijn mes en begon verwoed tegen den muur te tikken. Het gaf een helder, eenigszins hol geluid......

Zonder een woord te zeggen deed hij een stap verder en tikte daar opnieuw. Nu gaf het een geheel ander geluid. Het was doffer en zwakker.

Paul keek met nieuwsgierige oogen toe. Zijn wangen gloeiden. Het drong tot hem door, dat er iets zeer bijzonders op handen was.

‘Luister eens goed!’, riep de inspecteur en begon weer

[pagina 90]
[p. 90]

op de plaats te kloppen, waar het mes tegen den muur was geslagen.

‘Daar klinkt het veel holler!’, schreeuwde Paul bijna. ‘Het lijkt wel of de muur daar dunner is!’

De inspecteur verloor zijn kalmte. Plotseling was hij veranderd in een opgewonden man. Hij wierp zijn hoed op den grond, rukte zijn overjas uit en gaf een hevigen trap tegen den muur.

Een geluid van brekend hout klonk luid op.

‘Nog eens...... nog eens, inspecteur!’, riep Paul, van opwinding in de handen klappend. En weer kwam de hak van den zwaren mannenschoen krachtig tegen den zijwand, daar waar het mes terecht was gekomen. Een daverend gekraak klonk door de holle ruimte. Houtsplinters vlogen Paul om de ooren. Hij sloot even de oogen en was totaal beduusd door het lawaai.

Toen het stil was geworden durfde hij op te kijken. En hij zag het nu weer geheel bedaarde gezicht van den inspecteur, die echter hijgde van inspanning. Hij stond met beide handen tegen den muur gedrukt, het hoofd naar Paul omgewend. En terwijl hij in de richting van zijn linkerbeen knikte, zei hij doodkalm:

‘Pak mijn been eens stevig vast, mijn jongen, dan zullen we samen probeeren het terug te trekken.’

[pagina 91]
[p. 91]


illustratie
......en gaf een stevigen trap tegen den muur.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken