Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens (1932)

Informatie terzijde

Titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens
Afbeelding van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongensToon afbeelding van titelpagina van Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.72 MB)

Scans (21.64 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Illustrator

W. Klijn



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Paul's avontuur in Limburg. Een spannend verhaal voor jongens

(1932)–Hans de la Rive Box–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 135]
[p. 135]

Hoofstuk XX
Nachtmerrie....

Toen Paul ontwaakte, was het eerste wat hij zag een schel, wit licht. Hij hoorde een stem praten, een stem die hij meende te herkennen. En plotseling voelde hij weer het zachte, streelende gevoel langs zijn wang.

‘Jimmy......,’ fluisterde hij.

De stem in de verte zweeg plotseling en een andere stem zei met een klank van dankbaarheid: ‘Goddank, ik heb mij niet vergist...... hij komt bij!’

‘Mijnheer Laval...... bent u het? Waar ben ik?’, vroeg Paul en hij opende zijn oogen heelemaal.

‘Laval?’ vroeg de laatste stem, die erg vriendelijk klonk: ‘Laval? Hier is geen Laval. Paul...... kijk me eens aan. Zeg, wat is er met jou gebeurd?’

Paul voelde twee handen, die hem in den rug steunden en niet zonder moeite ging hij zitten. Achter zich voelde hij den killen muur. En opeens herinnerde hij zich alles weer. Vaag zag hij zich midden in den nacht voor het geplakte en kleine venster staan in de rotswoning van Laval. Heel flauw wist hij zich te herinneren, dat hij geloopen had door donkere gangen. Daarna was er een tijd lang niets geweest, niets dan duisternis en angst en toen was het harige wezentje gekomen...... Jimmy...... en vlak er achter het rossige licht van een toorts...... Laval!

Maar wat vreemd...... Laval had een geheel andere stem, veel zwaarder. Deze stem was welluidend en vriendelijk.

‘Paul? Toe, kijk me eens aan, heb je dorst?’

‘Ja...... dorst......’, mompelde hij en keek op. En toen golfde het bloed hem naar de wangen. Die man...... dat vriendelijke gezicht met die prettige oogen...... dat was de inspecteur! De inspecteur......

[pagina 136]
[p. 136]

Hij stootte dat woord uit en was klaar wakker. De inspecteur greep zijn schouders en lachte opgewekt.

‘Ja, mijn jongen, ik ben het hoor. Schrik je daar zoo van?’

Het werd Paul bijna te machtig, er schoot een brok in zijn keel en met moeite slikte hij een paar tranen in.

‘Zijn Kool en Valk...... ook gered?’

‘Gered? Dat is een gek woordje, Paul, maar Kool en Valk zijn hier hoor. Kijk, daar zitten ze.’

‘Ken je me nog?’, klonk een sarcastische stem, die Paul onmiddellijk herkende. De stem van Kool en Valk deed niets anders dan flauwtjes lachen.

Zij zaten tegen den muur geleund, naast hem en het licht, dat scherpe, witte licht viel op hun gezichten. Het tooverde een scherpe schaduw op Kool's rechterwang, door zijn haviksneus.

Langzaam werd Paul kalmer.

‘En waar is mijnheer Laval?’, vroeg hij eindelijk, om zich heen kijkend.

‘Wat bedoel je toch met Laval?’, zei de inspecteur.

‘Laval? Nou, mijnheer Laval natuurlijk en Jimmy. Waar is Jimmy, het aapje!’

‘Jimmy...... het aapje......? Maar mijn jongen...... ik weet van geen aapje af. Droom je een beetje?’

‘U bent toch gered door Laval? Hebt u hem dan niet gezien?’, hield Paul vol, een hulpeloozen blik om zich heen werpend. ‘Ik ben vijf dagen door Laval en zijn vrouw verpleegd en ik geloof, dat ik vannacht uit zijn woning ben gevlucht...... om u te zoeken. Ik was zoo vreeselijk angstig, dat er iets met u gebeurd was. Toen zag ik het licht van zijn flambouw! Jimmy kwam toch bij me?’

De inspecteur keek hem onderzoekend aan.

‘Luister eens, Paul. Ik denk, dat je niet goed bent op het oogenblik. Heb je hoofdpijn?’

‘Alleen maar dorst...... en het suist zoo in mijn ooren’.

[pagina 137]
[p. 137]

‘Dat dacht ik al. Maar denk nu eens goed na! Herinner je je niet, dat ik je hier achter liet? Hier...... naast het luik! Kijk, dit luik’.

‘Het luik, inspecteur? Ja, dat weet ik nog. U ging er door om Kool en Valk te gaan halen...... van dat oogenblik af heb ik u niet meer gezien, hè?’

‘Juist, mijn jongen, ik zie met genoegen, dat je weer wat helder uit je oogen begint te kijken’.

‘En daarna, inspecteur, moet ik een tijd bewusteloos zijn geweest. Laval zei, dat ik bijna vijf dagen bewusteloos in hun woning heb gelegen’.

‘Nu dwaal je weer af, Paul. Al weer Laval. Is dat een kennis van je? Luister nu nog eens goed. Ik verliet je en ging door den kelder en langs de trap met de honderd treden naar de koepelruimte. Kool en Valk waren zoo verstandig om onmiddellijk mee te gaan en...... daar zijn we weer’.

Paul opende ontzet zijn mond.

‘Daar zijn we weer......’, herhaalde hij heesch. ‘Bedoelt u...... dat u geen zes dagen opgesloten bent geweest, zonder eten en drinken?’

‘Zes...... dagen...... opgesloten?’, vroeg de man der wet glimlachend. Het goedige gezicht van Valk boog zich over Paul heen. ‘Ik geloof, dat hij aardig aan 't ijlen is, inspecteur’, sprak hij, hoofdschuddend.

‘Paul ijlt niet!’, antwoordde de ander kort. ‘Kom, jongen’, vervolgde hij vriendelijk. ‘Probeer eens op te staan, wij moeten zien, dat we uit deze grot komen. We hebben allemaal dorst!’

Paul deed een poging om te gaan staan en tot zijn onuitsprekelijke dankbaarheid slaagde hij daar zonder veel moeite in. Hij voelde zich, op het onaangename suizen in de ooren na, heel goed. Alleen waren zijn lippen zoo droog als leer.

‘Fijn!’, knikte de inspecteur hem goedkeurend toe. ‘Ik

[pagina 138]
[p. 138]

zie, dat je weer de oude sterke Paul bent. Wacht, even mijn trouw carbidlantaarntje opnemen’.

Hij greep de lamp en liet het lichtschijnsel door de gang glijden. Naast zich zag Paul het stuk-getrapte luik...... Zijn oogen zochten Jimmy, het slimme aapje en Laval met zijn rood gezicht. Het kon bijna niet waar zijn, dat de inspecteur en de twee anderen geen vijf dagen opgesloten waren geweest. Hij had er zelf toch de bewijzen van? Waarom zou Laval er om gelogen hebben? Duidelijk had hij gezegd, dat Paul bijna vijf dagen in de rotswoning had gelegen.

‘Inspecteur......?’, vroeg hij zenuwachtig. ‘Ik ben nu wakker...... ik kan weer helder denken. Ik ben heusch heelemaal weer in orde. Wilt u mij iets zeggen?’

‘Natuurlijk, jongen!’

‘Heeft u geen man gezien met een rood hoofd en net zulke breede schouders als Valk?’

‘Neen, Paul’.

‘Heeft u ook geen aapje gezien? Een aapje, dat zelfs mijn wang aanraakte?’

‘Neen, Paul’.

‘Maar hoe lang bent u dan weg geweest, inspecteur? Ik bedoel vanaf het oogenblik, dat u mij hier achterliet tot u weer terugkwam?’

‘Op zijn langst tien minuten, mijn jongen!’

‘En was ik toen alleen?’

‘Heelemaal alleen’.

‘Was het hier donker?’

‘Ja, het batterijtje van je lantaarn was opgebruikt’.

‘Sliep ik dan soms?’

‘En of. We hebben moeite gehad om je wakker te krijgen. Het leek wel of je bewusteloos was’.

Paul haalde diep adem.

‘Maar...... heeft u dan niet het lawaai van de instorting gehoord?’

[pagina 139]
[p. 139]

‘Instorting?’, schrok de politie-beambte op. ‘Is er een instorting geweest?’

‘Ja, inspecteur...... daar...... kijk...... neen...... waar is het nu? Ik zag het toch duidelijk...... Hé...... wat vreemd......’

‘Er is niets van een instorting te bekennen’, gromde Kool. ‘Die jongen heeft gedroomd!’

‘Kool heeft gelijk, zie je wel, Paul, er is niets ingestort. We hadden het dan trouwens wel gehoord, denk ik’.

‘Inderdaad, ik geloof dat je rare dingen gedroomd hebt, mijn jongen’, stemde de ander glimlachend toe.

‘Maar dat kan bijna niet’, antwoordde onze jonge vriend. ‘Er zijn zóóveel dingen gebeurd. Ik kan het nog niet gelooven, inspecteur. Ik heb Laval toch duidelijk gezien...... hij vond mij eerst, toen u mij hier had achtergelaten en den tweeden keer vond Jimmy mij, het aapje. Net voor de instorting riep Laval mijn naam en zei hij dat hij naar mij gezocht had...... op het stationnetje...... en dat hij toen langs de Geul was geloopen naar Valkenburg, maar Jimmy was hem achterna gegaan...... losgebroken uit de papagaaienkooi...... en nadat Jimmy eerst bijna in een kooi was gezet door een schooljongen, werd hij haast door een herdershond gepakt...... toen haalde hij zijn baas in en bracht hem hier......’

Een bulderend gelach daverde door de gang. Het was Valk, die met open mond naar het wonderlijke relaas had zitten luisteren. En Kool met zijn scherpe neus en zijn slimme vossenoogen zei:

‘Hij is stapel krankzinnig’.

‘Zwijgen jullie!’, sprak de inspecteur streng. ‘Begrijpen jullie niet, dat de jongen een angstigen droom heeft gehad? Weet je wat ik geloof, Paul? Dat je bang bent geworden, doordat je lantaarn uitging. Je bent een beetje zenuwachtig geworden en in je droom heb je fantastische dingen meegemaakt. Zei je niet, dat een aapje je wang

[pagina 140]
[p. 140]

had aangeraakt? Dat is ongetwijfeld mijn mouw geweest en het geluid van die instorting, dat je in je droomen meende te hooren, werd vermoedelijk veroorzaakt door het lawaai dat Valk maakte, toen hij zich door de nauwe opening van het luik, naast je, werkte’.

‘Alle menschen......’, stamelde Paul verward. ‘Dus ik heb al die dingen gedroomd in tien minuten?’

‘Niet eens in tien minuten. Weet je wel, dat je in één enkele minuut van een heel leven kan droomen? De beelden flitsen dan als filmbeelden, die in een razend tempo afgedraaid worden, door je hoofd. En jouw droom werd veroorzaakt door het uitgaan van je lantaarn. Toen dat gebeurde heb je ongetwijfeld aan een mogelijkheid gedacht, dat er iets onaangenaams zou kunnen gebeuren... Van schrik heb je het bewustzijn verloren en misschien ook van moeheid, dat weet ik niet’.

‘Eén ding is heerlijk, dat u drieën leeft. Ik was al zoo angstig, dat er iets verschrikkelijks met u gebeurd zou zijn!’, zei Paul mat.

‘Ja, we leven......’, herhaalde de ander. ‘En nu moeten we zien, dat we een uitgang vinden’.

Kool en Valk stonden op en Kool rekte zich behagelijk uit. Doch noch de inspecteur, noch Paul zag de plagende uitdrukking in zijn vossenoogen.

Want beiden waren te veel vervuld van den eenigen wensch, dien zij koesterden: buiten te zijn!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken