Helse vertelsels. Deel 2. De nijvere nachten van Teobaldo en andere onstichtelijke historiën uit vrijmoediger eeuwen
(1963)–Paul Rodenko–
[pagina 91]
| |
De nijvere nachten van Teobaldo
| |
[pagina 92]
| |
een arend hier binnenkomen? Nee, iets vrouwelijks, iets... wacht, en die kleinere rondingen erboven? Het zijn geen appels. Druiventrossen? Hm... Of twee welpen, tweelingen van een ree? Wacht eens, zei Salomo dat niet in zijn Hooglied? Maar dan... dan kunnen al die prettige contouren alleen maar...’ En plotseling - zoals men na lang turen ineens een figuur uit een zoekplaatje naar voren ziet treden - begreep hij: ‘Dit is gewoon een verdraaid knap meisje!’ En niet zonder verbazing vroeg hij zich af hoe het kwam dat hij dit charmante kind niet eerder had opgemerkt: jong en onbedorven als zij was, vers van het platteland, maar met een natuurlijke bevalligheid die menige edelvrouw haar kon benijden, vormde Mariuccia een doelwit dat de meest verwende schutter zijn snorren moest doen opstrijken en ijlings naar zijn boog grijpen. Teobaldo intussen ging niet overijld tewerk; hij achtte de tijd nog niet rijp om Lucrezia, op wie hij nog altijd niet was uitgekeken, openlijk te bedriegen en besefte anderzijds dat hij een onschuldig meisje als Mariuccia niet met de conventionele wapenen van de amoureuze strategie te lijf kon gaan: want deze veronderstellen ook bij de wederpartij een zekere mate van ervaring, of althans kennis van de spelregels. Om ieder vleugje argwaan van de kant van Lucrezia weg te nemen, begon Teobaldo daarom met zich bij elke gelegenheid zo geringschattend mogelijk over Mariuccia uit te laten; hij had het, wanneer Mariuccia ter sprake kwam, nooit anders dan over ‘dat wicht’, ‘dat hippie van jou’ of ‘dat luie nest’, maakte op alles wat Mariuccia deed aanmerkingen en snauwde haar bij de geringste aanleiding zo bars af dat het arme kind van louter zenuwachtigheid het kopje dat ze in haar hand hield liet | |
[pagina 93]
| |
vallen of een haarspeld in Lucrezia's oor stak - hetgeen dan een gerede aanleiding vormde voor nieuwe, nog barsere reprimandes. ‘Waarom doe je toch zo onaardig tegen Mariuccia’, vroeg Mona Lucrezia wel eens. ‘Ik vind het een heel lief kind.’ ‘Lief!’, zei Teobaldo dan schamper. ‘O ja, als je niet al te nauw kijkt is het niet direct een mormel, maar voor de rest weet ze van voren nauwelijks dat ze van achteren leeft.’ ‘Och, ze is alleen nog wat jong’, zei Lucrezia, ‘maar ze leert vlug.’ ‘Ja, dat nest en vlug!’, hoonde Teobaldo. ‘Ze is zo lui als ze groot is.’ ‘Het is mij nooit opgevallen dat ze zo bijzonder lui is’, zei Lucrezia. ‘En zo heel veel dommer dan de doorsnee is ze geloof ik ook niet. Ze is nog wat naïef misschien, maar wat wil je, mannie, zo komt zo van het land, alles hier is nog nieuw voor haar. En als je haar oplettender zou bekijken, zou je zien dat ze voor een dorpskind toch een heel fijn gezichtje heeft, en ook verder...’ ‘Kom nou, m'n paradijsvogeltje, ik heb toch zeker wel wat beters om naar te kijken!’, lachte Teobaldo, terwijl hij een tedere kus op Lucrezia's neus drukte. ‘Nou ja, ik bedoel maar...’, glimlachte Lucrezia gevlijd. ‘Nee, liefste, daar gaat het niet om’, zei Teobaldo. ‘Het gaat erom dat het wicht zich niet moet verbeelden dat ze hier maar wat rond kan hangen en het dametje spelen. In mijn tijd... ik bedoel bij ons thuis wisten ze wel hoe je die meisjes van het platteland moest opvoeden! Een fiks pak rammel van tijd tot tijd doet wonderen. Het verstand komt met de roede, placht mijn moeder altijd te zeggen.’ ‘Sst, praat niet zo hard’, fluisterde Lucrezia die plotseling | |
[pagina 94]
| |
Mariuccia in de andere kamer, waarvan de deur openstond, bezig zag met bloemen schikken. ‘Ik zal in mijn eigen huis net zo hard praten als ik wil’, zei Teobaldo met stemverheffing. ‘En als mijn moeder zegt dat het verstand met de roede komt, dan kómt het verstand met de roede. Als je wijzer was, zou je zien wat voor resultaten je met dat slome kind zou bereiken. Mariuccia is...’ In de andere kamer viel op dit ogenblik een porceleinen vaas aan scherven. ‘Mooi zo, het is weer zover!’, zei Teobaldo sarcastisch. ‘Die lieve vluggerd van je geeft weer eens een demonstratie van handigheid!’ ‘Ach, je hebt het arme schaap natuurlijk aan het schrikken gemaakt’, zei Mona Lucrezia. ‘O, heb ik het gedaan?’, vroeg Teobaldo beledigd. ‘Ach, nee, natuurlijk niet, lieverd’, zei Lucrezia haastig. ‘Ik bedoel... ze is wat nerveus.’ ‘Welja, nerveus!’, zei Teobaldo. ‘Nervositeit is goed voor verwende dametjes, maar niet voor de werkende stand. Nee, m'n engel, personeel moet gedrild worden, anders neemt het maar een loopje met je. Pak dat katje gerust wat steviger aan, je zult zien dat het uitstekende resultaten geeft.’ ‘Als jij het zegt zal het wel zo zijn, lieve man’, zuchtte Lucrezia, die een heilig vertrouwen had in de wijsheid van haar Teobaldo. ‘Ik zal het proberen, maar...’ Maar de jonge Mariuccia, die doodsbang was voor de strenge rechter en zodra zij hem aan hoorde komen over al haar leden begon te beven, wekte zozeer het medelijden van Lucrezia dat zij er niet toe kon komen haar volgens de drilmethode van haar man te behandelen. Trouwens, het viel ook niet gemakkelijk een aanleiding | |
[pagina 95]
| |
voor hardhandig optreden te vinden, want in feite had zij weinig op Mariuccia aan te merken. Natuurlijk, als je spijkers op laag water ging zoeken... Hoewel, misschien was zij ook zelf wel te laks, misschien eiste ze te weinig van haar personeel: Teobaldo zou toch wel op een of andere manier gelijk hebben. En om als goede huisvrouw niet in gebreke te blijven deed zij zo nu en dan, wanneer Mariuccia per ongeluk een speld liet vallen of de fles met badzout niet meteen kon vinden, een poging haar een ernstige schrobbering te geven; maar de verwonderde ogen van Mariuccia maakten haar dan zo verlegen dat zij er meteen weer mee ophield. ‘Wel, hoe staat het ermee?’, vroeg Teobaldo op zekere dag. ‘Heeft de strenge methode succes? Ik merk er nog niet veel van...’ Lucrezia boog beschaamd het hoofd. ‘Ik heb... ik kon het niet’, zei ze zachtjes. ‘Ik kon het niet over mijn hart krijgen om dat arme kind...’ ‘Zo, kon je het niet over je hart krijgen?’, voer Teobaldo uit. ‘Je dacht natuurlijk: laat maar kletsen, ik doe het toch op mijn manier! Zozo, een mooie echtgenote ben jij! We zijn nog geen zes weken getrouwd of je denkt al dat je alles beter weet. Ik geloof dat ik tegen jou ook eens wat strenger moet gaan optreden!’ ‘Ach, Teobaldo’, zei Lucrezia terwijl de tranen haar in de ogen sprongen, ‘je weet wel dat het niet zo is. Natuurlijk weet jij alles beter, maar... ik kàn het gewon niet. Mijn hart is te week...’ ‘Je hart! Een pak rammel geef je niet met je hart, maar met je handen’, zei Teobaldo. ‘Mijn handen staan er niet naar’, zei Lucrezia. ‘Ik ben niet gewend aan ruw werk... Maar misschien kunnen we er een werkster voor huren?’, vervolgde zij hoopvol. | |
[pagina 96]
| |
‘Welja, het geld groeit me op m'n rug!’, zei Teobaldo. ‘En dan zeker een tweede werkster om de eerste, die natuurlijk net zo lui is, aan het werk te zetten! En vervolgens een derde...’ ‘Ach nee, lieveling, maak je toch niet zo boos’, zei Lucrezia. ‘Ik zal het nog eens proberen, maar... maar het is zo moeilijk om een geschikte aanleiding te vinden.’ ‘O ja?’, zei Teobaldo spottend. ‘Goed, dan zal ik je een aanleiding geven. Weet je wat het morgen voor dag is?’ ‘Palmpasen’, zei Lucrezia. ‘Juist, palmpasen’, zei Teobaldo. ‘En morgenochtend is het dus lazziboni.’Ga naar eindnoot1. ‘Lazziboni?’, zei Lucrezia. ‘Ik wist niet dat we aan die platte volksgebruiken meededen. Bovendien ben ik geen man; ik dacht dat het een voorrecht van mannen was om luie vrouwen, die ze in bed verrassen, de lazziboni te geven... enfin, ik weet het ook niet precies. Ik ben niet zo thuis in dat folkloristische gedoe.’ ‘Je hebt gelijk’, zei Teobaldo, ‘lazziboni is een mannelijk voorrecht; daar dacht ik niet zo gauw aan. En aangezien een volkskind als Mariuccia natuurlijk op haar duimpje weet wat in de folklore comme-il-faut is, zal ze zich misschien gekwetst voelen als jij het doet.’ ‘Je maakt je anders doorgaans weinig zorgen of ze zich gekwetst voelt of niet’, merkte Lucrezia op. ‘Waarom zou ik?’, zei Teobaldo. ‘Zo'n plattelandskind is niet van suikergoed. Maar de oude gebruiken zijn bij het volk altijd een bijzonder teer punt, en waarom zouden we haar onnodig pijn doen? Nee, het lijkt me bij nader inzien inderdaad beter dat ik haar de lazziboni geef. Jij zou trouwens toch veel te zacht slaan.’ ‘Hoezo te zacht?’, zei Lucrezia. ‘Het is toch alleen voor de grap?’ | |
[pagina 97]
| |
‘Zeg dat maar niet te hard’, zei Teobaldo. ‘Het volk neemt die dingen hoogst serieus en voelt zich diep gegriefd wanneer er met eeuwenoude tradities gebeunhaasd wordt. En je zegt zelf dat je handen er niet naar staan. Nee, laat mij dat werkje dan maar opknappen: het is een ongezochte gelegenheid om eens wat plichtsbesef in dat luie creatuur te rammelen; je zult zien hoe ze ervan opknapt. En ik beloof je dat ik haar niet zal sparen!’ ‘Goed, doe jij het dan’, zei Lucrezia, opgelucht dat het ruwe werk niet op haar schouders neerkwam. ‘Maar toe, mannie, wees nu niet al te hardhandig, het is nog zo'n jong ding, ik heb echt met haar te doen... en denk eraan dat we morgenavond naar dat feestje bij de Grimaldi's moeten.’ ‘Wat heeft dat ermee te maken?’, vroeg Teobaldo. ‘Als ze er iets van krijgt’, zei Lucrezia, ‘wie moet dan morgenavond mijn kapsel doen? Trouwens, je zult wel heel vroeg op moeten staan als je haar in bed wilt verrassen, want je kunt nu wel zeggen dat ze lui is...’ ‘Reken maar dat ik op tijd op ben’, zei Teobaldo. ‘En maak je voor de rest geen zorgen: ik mag dan op tucht en discipline staan, ik ben ten slotte geen beul.’ Niettemin schrok Mona Lucrezia wel even van de stevige roede van buigzame wilgetakken, waarmee haar man die avond thuiskwam; vooral toen hij de roede ten overvloede nog in de pekel zette. ‘Lieve hemel, schat, wat ben je van plan?’, vroeg zij ontzet. ‘Waar is de pekel voor?’ ‘Heb je nooit van pekelharing gehoord?’, zei Teobaldo. ‘Jawel’, zei Mona Lucrezia. ‘Nou dan: waarom legt men haring in de pekel?’ ‘Dan blijft hij langer goed’, zei Lucrezia. ‘Precies’, zei Teobaldo. ‘Je denkt toch zeker niet dat ik | |
[pagina 98]
| |
dit voor mijn mijn plezier doe, hè? Als ik Mariuccia een tuchtiging geef, dan doe ik het om opvoedkundige redenen; ik wil haar graag een lesje geven, maar dan moet het lesje er ook geheid en gepekeld in zitten, anders heeft het geen nut.’ Het hart van Mona Lucrezia kromp bij deze woorden ineen van medelijden met haar arme kamenier, en toen Teobaldo die nacht voor dag en dauw opstond, de roede uit de pekel haalde en zich vastbesloten naar het zolderkamertje van Mariuccia begaf, was zij haar tranen nauwelijks meester; en toen zij een poosje later de eerste kreten van Mariuccia vernam, moest zij zich aan de spijlen van het bed vastklemmen om niet op te staan en tussenbeide te komen. Teobaldo intussen had het kameniertje inderdaad slapende verrast; hetgeen niet te verwonderen was, want niemand had ooit van haar verlangd dat zij op dit uur al op zou staan. Hij deed zachtjes de deur achter zich dicht, ontstak een kaars en bleef een ogenblik gecharmeerd naar het knappe gezichtje boven het beddek kijken. Toen sloeg hij met één ruk de dekens terug. Mariuccia schoot overeind en staarde Teobaldo met verschrikte ogen aan. ‘Wa-wat is er?’, stamelde zij. ‘Is er brand?’ ‘Lazziboni’, zei Teobaldo kort. ‘Lazzi...? O, maar... maar het is nog pikkedonker! Er is nog nergens iemand op...’ ‘Ik ben op’, zei Teobaldo. ‘De meester is al op, maar het personeel ligt nog lui en godzalig te maffen! Wat zijn dat voor toestanden?’ ‘Maar... maar...’ ‘Het wordt tijd dat ik je eens wat plichtsbesef bijbreng, m'n kind’, vervolgde hij. ‘Ik beloof je dat deze lazziboni | |
[pagina 99]
| |
je lang zullen heugen!’ Mariuccia's lippen begonnen te trillen. ‘Waarom bent u altijd zo onvriendelijk tegen me?’, vroeg zij. ‘Ik... ik doe toch werkelijk mijn best.’ ‘Maar niet genoeg’, zei Teobaldo. ‘Vooruit, langslaapster, ken je het gebruik van palmpasen niet? Weet je niet wat lazziboni betekent?’ Mariuccia keek hem wat onzeker aan: zijn toon klonk bars, maar tegelijk meende zij in zijn ogen iets van een glimlach te bespeuren... of iets anders, in ieder geval iets dat met zijn barse toon in tegenspraak was. Zou de edelachtbare heer Spina misschien werkelijk niets anders in de zin hebben dan zich een volkse scherts te veroorloven en haar ter gelegenheid van palmpasen een beetje te plagen? ‘Jawel, meneer’, zei zij. ‘Goed’, zei Teobaldo, terwijl hij plotseling de roede te voorschijn haalde die hij tot nu toe achter zijn rug verborgen had gehouden. ‘Draai je om, luilak.’ Mariuccia deinsde terug. ‘Maar... u wilt me toch niet werkelijk... ik bedoel, met dat... dat...’ ‘Ja, ik wil je werkelijk met daddat’, zei Teobaldo streng. ‘En nu geen praatjes meer!’, bulderde hij. ‘Draai je om!’ Dodelijk verschrikt draaide Mariuccia zich om en drukte haar gloeiende hoofd diep in het kussen, toen rechter Spina met geoefende hand haar nachthemd tot over haar lendenen opstroopte. Teobaldo liet zijn begerige ogen over het fraaie panorama, dat zich hem aanbood, dwalen en gaf de twee blanke toppen die het landschap domineerden een paar experimentele zwiepjes: meer om de kwaliteit en de veerkracht ervan te testen dan als prelude tot een serieuze tuchtiging. Want de tijd drong: hij kon niet al te lang wegblijven zonder Lucrezia's argwaan te | |
[pagina 100]
| |
wekken en aangezien hij met Mariuccia andere plannen had, kon hij zich geen uitgebreide voorspelletjes, hoe plezierig op zichzelf ook, veroorloven. Hij legde derhalve de roede naast zich neer, keerde Mariuccia op haar rug, nam een andere roede ter hand en begon zich zonder verdere omhaal een weg te banen naar wat kenners der klassieke oudheid als de Tempel van Venus plegen aan te duiden. ‘O, o, wat doet u nou?’, riep Mariuccia, terwijl ze wanhopige pogingen deed hem van zich af te duwen. ‘Nee, dat niet... dat niet! Menéér!! Oooh, au, dat... dat màg toch niet! Meneer! Hoe durft u? Ik... ooo-aaah! U vermoordt me! Help! Ik wil niet, ik wil... oe-oeh!’ Maar reeds was Teobaldo, zij het niet zonder bloedvergieten, de goedbewaakte tempel binnengedrongen, waar hij weldra de laatste tegenstand brak en zijn overwinning vierde door een plengoffer op het altaar van de godin. Tussen deze bedrijven door had hij, terwijl hij met zijn ene hand Mariuccia in bedwang hield, met de andere de roede van wilgetwijgen gegrepen om er al doende met kracht mee tegen het nachttafeltje te slaan: op deze wijze mengde het gegil en gekerm van Mariuccia zich met het geluid van de ritmisch neerdalende roede, zodat Mona Lucrezia beneden niet anders kon denken of Teobaldo hield zich met een hardhandig, doch pedagogisch verantwoord werk bezig. Het eerste plengoffer werd gevolgd door een tweede; maar toen achtte Teobaldo de tijd gekomen om zich terug te trekken en zich weer bij zijn echtgenote te voegen. En toen Lucrezia de deerlijk gehavende roede zag (die van wilgetwijgen), kon zij een kreet van ontsteltenis niet onderdrukken, en bleek van emotie vroeg zij: ‘Ze... ze leeft toch nog?’ | |
[pagina 101]
| |
‘O ja’, zei Teobaldo. ‘Als je het mij vraagt begint ze nu pas te leven. Ik heb haar precies gegeven wat zo'n nest nodig heeft.’ ‘Nou, je zult het zelf het beste weten’, zei Lucrezia. ‘Reken maar’, zei Teobaldo. Een paar uur later, toen de rechter zich naar het paleis van justitie had begeven, wierp Mariuccia zich snikkend aan Lucrezia's voeten en jammerde: ‘O mevrouw, mevrouw...!’ ‘Stil maar, kleintje’, zei Lucrezia kalmerend. ‘Maar meneer... oo-oooh! wat meneer me heeft aangedaan...’ ‘Ik weet het, ik weet het’, zei Lucrezia. Mariuccia keek verrast op: ‘Wéét u het?’ ‘Natuurlijk, m'n kind’, glimlachte Lucrezia. ‘Wat meneer gedaan heeft was alleen voor je eigen bestwil.’ Van pure verbazing vergat Mariuccia te huilen. ‘M'n bèstwil?’, herhaalde zij ongelovig. ‘Zeker’, zei Lucrezia. ‘Het gebeurde alleen terwille van je opvoeding en je karaktervorming. Hoe eerder en hoe beter je gedrild wordt, des te meer plezier zul je er later van hebben, want het bespaart je heel wat berispingen en boze gezichten.’ ‘Gedrild?’, vroeg Mariuccia. ‘Wat is dat, drillen?’ ‘Wat mijn man met je heeft gedaan’, zei Lucrezia. ‘O’, zei Mariuccia. ‘Misschien had ik zelf die taak op me moeten nemen’, vervolgde Lucrezia, ‘maar ik kan 't niet opbrengen, ik ben voor die dingen niet hard genoeg. Mijn man kan het beter.’ ‘Mariuccia schoot, ondanks haar tranen, onwillekeurig in de lach. ‘Dat denk ik ook’, zei zij. ‘Heeft hij je veel pijn gedaan?’, vroeg Lucrezia medelijdend. | |
[pagina 102]
| |
‘In het begin wel’, zei Mariuccia, ‘maar het wende. Alleen, ik dacht... ik schaamde me zo en ik voelde me zo ongelukkig, want... Maar als u zegt dat het goed is... Op het laatst deed het helemaal geen pijn meer en ik durfde het mezelf niet te bekennen, maar... eigenlijk vond ik het jammer dat meneer ophield met drillen.’ ‘Zie je wel, het begint al te werken’, zei Lucrezia tevreden. ‘Geloof me, lieve kind, je zult er op den duur niets dan plezier van beleven!’ Wel, wat dat betreft had Mona Lucrezia gelijk: hoe langer Teobaldo zijn pedagogische werkzaamheden voortzette (want zoals men begrijpen zal, liet hij niet na dit nuttige werk - maar nu zonder wilgeroeden - ook buiten Lucrezia's voorkennis te continueren), hoe meer plezier Mariuccia erin kreeg; en hoe meer plezier zij erin kreeg, hoe bloeiender haar uiterlijk, hoe spitser haar verstand en hoe zelfbewuster haar karakter werd. Zozeer dat Lucrezia op zekere dag tegenover Teobaldo de verzuchting slaakte: ‘Dat pak slaag van jou heeft m'n kamenier in veel opzichten goed gedaan: ze is er knapper en pittiger van geworden, ze is minder timide en heeft zelfs iets schalks over zich gekregen. Maar daar staat tegenover dat ze nu pas goed lui wordt, alleen maar doet waar ze zin in heeft, nergens met haar hoofd bij is en me soms de meest brutale antwoorden geeft.’ ‘Och’, zei Teobaldo schouderophalend, ‘je kunt niet alles ineens verwachten. Rome is ook niet in één dag gebouwd.’ ‘Nee’, zei Lucrezia. ‘Maar wat hebben Rome en Mariuccia met elkaar te maken?’ ‘Ik weet het niet’, zei Teobaldo. ‘Misschien dacht ik aan de zegswijze: hoe dichter bij Rome, hoe slechter christen. Maar dat doet er nu niet toe. Ik wil alleen maar zeggen dat zoiets tijd vergt.’ | |
[pagina 103]
| |
‘Hm’, zei Lucrezia, ‘ik heb de indruk dat je een beetje laks begint te worden. Je mag dat kind wat mij betreft best nog wat strenger onder handen nemen. Aanleidingen genoeg, al was het alleen maar de manier waarop ze me tegenwoordig aankijkt... net of ze me achter m'n rug uitlacht!’ ‘Goed, vrouwtje’, zei Teobaldo, ‘ik zal haar vanavond nog onder handen nemen.’ En zo gingen er verscheidene weken heen, waarin Mariuccia, met of zonder het accompagnement van wilgetakken op het nachttafeltje, volop de gelegenheid kreeg om alles te leren wat een goed kamenier behoort te weten. En dat Teobaldo's moeder gelijk had toen ze zei dat het verstand met de roede komt, moge blijken uit de volgende episode. Op een warme meinacht, toen de ochtend net begon te gloren, verhief Teobaldo Spina zich van de zijde van mevrouw Spina, die in diepe rust lag, teneinde zich naar het kamertje van Mariuccia te begeven. Toen hij echter langs het raam kwam, zag hij het meisje reeds in de tuin, bezig op het wat verwilderde grasveld een veldboeket bijeen te plukken. Teobaldo glimlachte, sloop op zijn tenen de tuin in tot hij vlak achter Mariuccia stond en liet plotseling een harige beerrups, die hij bij de tuindeur gevonden had, in haar halsopening glijden. Mariuccia sprong met een verschrikt gilletje op. ‘Hè, griezel!’, zuchtte zij toen ze Teobaldo herkende. ‘Je jaagt me de stuipen op het lijf! Wat is dat voor engs? Jasses, het kriebelt...’ ‘Zal ik hem eruit halen?’, bood Teobaldo aan. ‘Natuurlijk, daarvoor heb je hem er toch zeker in gestopt!’, zei Mariuccia. ‘Wie die “hem” ook moge zijn...’ ‘O, gewoon een stekelvarken’, zei Teobaldo. | |
[pagina 104]
| |
‘Een stekelv...? Maak dat Lucrezia wijs!’, lachte Mariuccia. ‘Een andere keer’, zei Teobaldo terwijl zijn hand gretig de route die de rups genomen had volgde, ‘ik heb nu dringender zaken aan mijn hoofd.’ ‘Aan je hóófd?’, zei Mariuccia. ‘Zeg liever onder je handen. Maar je hoeft er geen appelmoes van te maken!’ ‘Waarvan geen appelmoes maken?’, vroeg Teobaldo. ‘Van wat je in een meer poëtische stemming eens mijn gouden appeltjes genoemd hebt’, zei Mariuccia. ‘En zit niet zo aan de steeltjes te wriemelen, ze hoeven er niet af!... Nou, man, komt er nog wat van?’ ‘Zeker, zeker’, zei Teobaldo. ‘Waarvan?’ ‘Je was een stekelvarken aan 't zoeken, weet je nog wel?’, zei Mariuccia. ‘O ja’, zei Teobaldo, ‘maar die zit intussen alweer lager...’ ‘Een goed afgericht stekelvarken’, zei Mariuccia. ‘Hij volgt precies de lijn van je gedachten... Oe-oeh, maar ik voel hem! Schiet toch op, man, het jeukt...!’ Teobaldo begon naarstig haar lijfje los te peuteren, teneinde zijn zoekende hand meer speelruimte te geven; maar hoe langer hij zocht, hoe meer speelruimte hij nodig had; en hoe meer speelruimte hij had, hoe wilder de spelletjes werden die zijn zoekende handen speelden... Net zolang tot hij alle speelruimte had die hij maar wensen kon en Mariuccia in een heksenkring van textielwaren bloot, warm en proestend in zijn armen spartelde. Maar: ‘Waar is het stekelvarken nu?’, vroeg Mariuccia plotseling. Teobaldo wees op de rups die langzaam over het in het gras liggende lijfje kroop. ‘Ach, wat een lief beestje!’, riep Mariuccia uit. Ze nam | |
[pagina 105]
| |
het diertje op en legde het in haar handpalm, waar het zich als een miniatuuregel ineenrolde. ‘Is het... hè, kietel me nu niet!... is het geen klein wonder der natuur?’ ‘Ja, heel lief’, zei Teobaldo. ‘Maar nu ik een even groot als bloot wonder der natuur voor me heb...’ ‘Maar het was gemeen om het in m'n boezem te stoppen, aterling!’, giechelde Mariuccia. ‘Aterling?’, riep Teobaldo uit. ‘Is dat een toon om tegen je werkgever aan te slaan? Ik zie dat er nog heel wat aan je te drillen valt, meisje!’ ‘Vooruit dan maar’, zei Mariuccia. ‘Wat is er heerlijker dan in de vrije natuur, bij het gekwinkeleer der vogels en het gegroei der bomen gedrild te worden? Waar waren we bij onze exercities gebleven?’ ‘Bij de negentiende positie van Aretino’, zei Teobaldo. ‘Je weet wel, rechts uit de flank en...’ ‘O ja, die heb ik al onder de knie’, zei Mariuccia. ‘Maar je zei dat de volgende nog veel leuker waren.’ ‘Maar ook vermoeiender’, zei Teobaldo. ‘Zeg, vent, je begint toch niet oud te worden?’, plaagde Mariuccia. ‘Ik niet’, lachte Teobaldo. ‘Maar als je jou hoort, zou je zeggen dat je in een maand tijd tien jaar ouder bent geworden.’ ‘Zo’, zei Mariuccia. ‘Dan zou ik nog ouder dan die Lucrezia van jou zijn. Aardig compliment!’ ‘Geestelijk bedoel ik natuurlijk’, zei Teobaldo. ‘Ik heb nog nooit iemand in zo korte tijd van een volmaakte ingénue tot een niet minder volmaakt loedertje zien uitgroeien.’ ‘O, wat dat betreft ben ik nog lang niet volmaakt’, zei Mariuccia bescheiden. ‘Maar ik leer graag en sta voor elke suggestie open. Dat leesboekje van jou is trouwens | |
[pagina 106]
| |
heel wat leerzamer dan Ottone e Sina, waar ik altijd bij in slaap viel. Bij de eerste regel spits je al de oren...’ ‘Mooi, hóúd ze gespitst’, zei Teobaldo terwijl hij het in rood marokijn gebonden exercitieboekje van AretinoGa naar eindnoot2. uit zijn zak haalde en het twintigste sonnet opsloeg: ‘want je zult er al je aandacht bij nodig hebben. Het is niet voor niets dat Aretino de vijfendertig posities in sonnetvorm beschreven heeft: vooral de wat ingewikkelder liefdesposities vereisen een zorgvuldige en gedisciplineerde opbouw, waarbij elk onderdeel functioneel op het geheel moet zijn afgestemdGa naar eindnoot3.. En denk eraan dat je niet alleen op de inhoud, maar ook op de klanksymboliek let en vooral op de ritmische structuur zoals die in de slotregel zijn climax bereiktGa naar eindnoot4.. Liefde, m'n kind, is een kwestie van tucht en discipline...’ ‘Ja pa’, zei Mariuccia. ‘Zo zie je maar weer hoe betrekkelijk alles is: wat jij tucht noemt, noemden ze bij mij thuis juist ontucht...’ ‘En het enige nette dat ze aan deze sonnetten gevonden zouden hebben, zou waarschijnlijk de s geweest zijn: de sss van stil! niet over praten!’, vulde Teobaldo aanGa naar eindnoot5.. ‘Tja, zoals de alemannische dichter zegt: Und die einen sind im Dunkeln, und die andern sind im Licht. Maar kom, laten we onze tijd niet verbeuzelen, want ik zie dat we intussen steeds meer in het licht raken.’ En nadat zij hun harten verkwikt hadden aan de strofen van de goddelijke Aretino, gaf Teobaldo het kamermeisje een zo zorgvuldige en gedisciplineerde tekstverklaring dat Mariuccia niet na kon laten bij de laatste regel hijgend van emotie uit te roepen: ‘Ah! Nu begrijp ik waarom Aretino de bijnaam de Goddelijke draagt!’ Maar ambitieus als zij was, wilde zij meteen ook het eenentwintigste sonnet (met tekstverklaring) onder de knie | |
[pagina 107]
| |
krijgen; en zo wist de nijvere Teobaldo die ochtend drie nieuwe posities in de leergierige Mariuccia te drillen. Maar toen hij nog maar net aan het eerste kwatrijn van de vierde bezig was en toevallig opkeek, zag hij tot zijn schrik voor een raam van het tegenoverliggende huis, dat net op dit gedeelte van de tuin uitzag, zijn buurvrouw Filippa Balboni staan, die zijn verrichtingen met gespannen aandacht volgde. Teobaldo sprong op, griste Mariuccia's kleren bij elkaar, greep het onthutste meisje bij de hand en sleurde haar mee naar een meer beschutte plek. ‘Alle duivels, daar heb je het gegooi in de glazen!’, hijgde hij. ‘Wat doet dat mens zo vroeg al op?’ ‘Wat voor mens?’, vroeg Mariuccia. ‘En zo vroeg is het trouwens niet meer: het is praktisch al dag.’ ‘Dat is het nu juist!’, riep Teobaldo uit. ‘Filippa... je weet wel, mevrouw Balboni... Ze kon precies zien wat we deden!’ ‘Ik hoop dat ze er veel van heeft opgestoken’, zei Mariuccia. ‘Kunnen we haar geen kijkgeld vragen?’ ‘Ik denk dat zij eerder om zwijggeld zal vragen’, zei Teobaldo somber. ‘En zelfs daar zou ik niets mee opschieten, want zwijgen kan ze toch niet: je weet dat ze geregeld met Lucrezia zit te babbelen. De hemel mag weten hoe ik me hier uit moet draaien!’ ‘Nou, je mag aan mij ook wel eens denken’, zei Mariuccia. ‘Hoe draai je mij eruit?’ ‘Wist ik het maar!’, zuchtte Teobaldo. ‘Wacht, ik heb een idee’, zei Mariuccia plotseling. ‘Het is nog geen klaarlichte dag en dat raam is nog altijd een endje weg... ze kan er nooit op zwéren dat ik het was. Als je die Lucrezia van jou nu eens wekte, met haar de tuin in ging en precies hetzelfde met haar deed als je | |
[pagina 108]
| |
met mij hebt gedaan? Als dat andere mens dan wil klikken, zal je vrouw denken dat ze het over haarzelf heeft. Kun je me volgen?’ ‘Hm’, zei Teobaldo. ‘Ik krijg Lucrezia nooit op dit uur haar nest uit; ze is zo lui als ze groot is.’ ‘Dan sli je haar eruit’, lachte Mariuccia. ‘Daar ben je toch zeker mans genoeg voor? Laat haar gerust denken dat je gek geworden bent; het gaat er alleen om dat je haar de tuin in krijgt en een paar rondjes drilt, net zoals je met mij hebt gedaan. Het hoeft natuurlijk niet met evenveel vuur’, voegde zij er aan toe. Teobaldo begreep dat het idee van Mariuccia zo dwaas nog niet was, en zonder verder tijd te verliezen haastte hij zich naar de echtelijke slaapkamer, waar hij zijn vrouw met kracht wakker schudde. ‘Wa-wat is er?’, stamelde Lucrezia verschrikt. ‘Is er brand?’ ‘Nee, we gaan bloemetjes plukken’, zei Teobaldo. ‘Bloemetjes? Waar heb je het over? Hoe laat is het eigenlijk?’, vroeg Lucrezia. ‘De zon begint net op te komen’, zei Teobaldo. ‘Stel je dan niet aan’, zei Lucrezia en draaide zich met een geeuw op haar andere kant. Teobaldo echter trok de deken weg en begon haar energiek in de zij te kietelen. ‘Hiii!!’, gilde Lucrezia. ‘Schei uit! Wat bezielt je, man?’ ‘De mei, de mei, de mooie mei!’, zong Teobaldo. ‘De vogeltjes kwinkeleren, de boompjes groeien, de bijtjes stoeien, de vlindertjes... eh... wat doen vlindertjes? Enfin, ook iets. Moeten wij dan de enigen zijn die niets doen?’ ‘Maar wat wóú je dan doen?’, vroeg Lucrezia. ‘Pril zijn met het prille groen, één zijn met de natuur!’, | |
[pagina 109]
| |
declameerde Teobaldo. ‘Toe, m'n duifje, word eens wakker! Voel je dan geen greintje prilligheid in je op zo'n mooie meimorgen? Voel je de drang niet in je opkomen om de tuin in te snellen en meizoentjes te plukken onder 't zingen van ei, 't was in de mei?’ ‘Wat zit je toch te meieren?’, zei Lucrezia half lachend, half boos. ‘Ik... nee, niet doen! Hihi! Toe nou, laat dat, engerd!... Kun je die prillerige drang van je niet tot een christelijker uur uitstellen?’ ‘Nee’, zei Teobaldo, ‘op zo'n ochtend voel ik me op en top een heiden! Kom mee, m'n hartje, kom mee, luiwammes, we gaan bloemetjes plukken!’ En zonder verder naar haar protesteren te luisteren trok hij haar het bed uit. ‘Nou, als jij je eenmaal wat in je hoofd hebt gezet...’, sputterde Lucrezia. ‘Laat me dan tenminste wat aantrekken. Ik kan toch zo niet de tuin in...’ ‘Waarachtig, goed dat je het zegt!’, schrok Teobaldo. ‘Dat was ik bijna vergeten. Vlug, m'n duifje, kleed je aan.’ ‘Nou, je hoeft me niet zo te haasten’, zei Lucrezia. ‘We hebben alle tijd...’ ‘Geen sprake van’, zei Teobaldo. ‘Als de zon hoger staat is de hele romantiek van het lieflijke bloemenplukstertje in de dageraad weg. Vooruit, mens, schiet op! Laat dat strikje nou maar zitten... zo, marsj, marsj!’ En ongeduldig duwde hij de nog half tegenstribbelende Lucrezia de trap af en de tuin in, waar hij haar meteen aan het bloemetjes plukken zette; maar nauwelijks had zij twee bloemen geplukt of Teobaldo liet een distel in haar halsopening glijden. Lucrezia gaf een verschrikt gilletje: ‘Jasses, griezel, wat is dat? Het kriebelt...’ | |
[pagina 110]
| |
‘Een stekelvarken’, zei Teobaldo kort. ‘Wacht, ik zal hem eruit halen.’ ‘Een stekelv... hè, wat doe je nou?’, giechelde Lucrezia. ‘Ik dacht dat ik bloemetjes moest plukken...’ ‘Hoeft niet meer’, zei Teobaldo en begon snel haar keursje los te maken. ‘Hij zit lager... hier...’ ‘Oei, wat kriebelt dat! Wat ga je nú beginnen? Nee, toe, laat dat, mallerd... de buren...’ ‘Ach wat!’, zei Teobaldo haastig. ‘Mag ik niet een beetje met mijn eigen vrouw stoeien? Op dit uur is trouwens toch nog niemand op... Kom nou, doe niet zo preuts... Zo, dat ding is ook uit. Nu nog... kind, stribbel toch niet zo tegen!’ ‘Maar schat, je kunt me toch niet midden in de tuin... Ik voel me nog bloter dan bloot. Hè, toe nou... je scheurt m'n rok! Ik... o-oooh, niet zo wild. Moest ik me daarvoor zo nodig aankleden?’ Maar ondanks zichzelve begon Mona Lucrezia smaak in het spelletje te krijgen, al lag het tempo van Teobaldo haar toch wel een beetje hoog; en toen hij het exercitieboekje te voorschijn haalde, kon zij niet nalaten met een zucht van vertederde herinnering op te merken: ‘Ach, het rode boekje... sinds onze wittebroodsweken heb ik het niet meer gezien!’ Intussen was Teobaldo al bezig het twintigste sonnet voor te dragen, en opnieuw in vuur gebracht door de gloeiende verzen van de meester wist hij een tekstuitleg te geven, die Lucrezia geheel met het onchristelijke uur en de onconventionele plaats verzoende. Ja, zij raakte er gaandeweg zelfs zo mee ingenomen dat zij een half uurtje later, toen Teobaldo onverwacht opsprong, haar kleren bij elkaar griste en haar hals-over-kop naar binnen sleurde, een kreet van teleurstelling slaakte. ‘Wat | |
[pagina 111]
| |
mankeert je, man?’, vroeg zij bits. ‘Heb je er zó plotseling genoeg van?’ ‘De buren!’, hijgde hij. ‘Zie je niet dat het al helemaal licht is? Iedereen kan ons zien!’ ‘Daarstraks maakte je je niet zo druk over de buren!’, zei zij. ‘Toen dacht je alleen maar aan stoeien. Nou, als je zo gauw uitgestoeid bent ga ik maar weer slapen.’ Diezelfde middag kreeg Lucrezia bezoek van buurvrouw Filippa Balboni. Filippa, een aantrekkelijke jonge vrouw wier man, de politiecommissaris Balboni, echter een wat stug, fantasieloos en weinig onderhoudend type was, zodat zij maar al te graag een compensatie zocht in buurvrouwelijke babbeltjes en roddeltjes, kwam, na enkele prolegomena omtrent het fraaie weer en de mooie tuin, die de Spina's bezaten - van het uitzicht waarop zij, Filippa, dagelijks genoot - al spoedig tot de kern van de zaak: ‘O ja, wat ik nog zeggen wou... en ik kan het niet verzwijgen, want ik acht het als goede buurvrouw mijn plicht je te waarschuwen... die slet van een kamenier van jou zou ik maar zo gauw mogelijk de deur uit trappen als ik jou was!’ Lucrezia staarde haar buurvrouw in stomme verbazing aan. ‘Slet? Mariuccia? Hoe kom je daar in 's hemelsnaam bij? Het arme schaap is de onschuld zelve!’ ‘O ja?’, zei Filippa. ‘Het spijt me, buurvrouw, misschien is het een zware schok voor je, maar... Enfin, toen ik vanochtend vroeg uit mijn raam keek, zag ik Mariuccia in jullie tuin bezig bloemen te plukken. En...’ (zij maakte even een dramatische pauze) ‘zij was niet alleen.’ ‘Zo?’, zei Lucrezia, die plotseling begreep waar Filippa heen wilde, geamuseerd. ‘En wie was die ander dan wel?’ ‘Je man’, zei Filippa. | |
[pagina 112]
| |
Het effect van deze mededeling was echter anders dan zij verwacht had: Lucrezia begon hartelijk te lachen. ‘Ik zie niet in wat er te lachen valt’, zei Filippa gepikeerd. ‘Ik wel’, zei Lucrezia. ‘Het was Mariuccia niet: ik was het.’ ‘Jij?’, zei Filippa. ‘Kom nou, het was amper licht! Sinds wanneer sta jij bij het krieken van de ochtend op?’ ‘Och’, zei Lucrezia, ‘je hebt van die stemmingen. Als de vogeltjes kwinkeleren en de boompjes groeien...’ ‘Ach, mens, ik ben niet bijziende’, zei Filippa. ‘Het was Mariuccia. Trouwens, als je het vervolg hoort... want het duurde niet lang of je man en die meid begonnen samen te stoeien. En als ik zeg stoeien, gebruik ik eigenlijk nog een veel te net woord. Mens, ik kreeg er zelf het schaamrood van op m'n kaken! Het was een gestoei dat de stukken er af vlogen. Letterlijk! Want in een mum van tijd had die slet geen draadje meer aan d'r lijf! Geloof je het nu nog niet?’ ‘Ik geloof je wel’, zei Lucrezia met een verlegen lachje, ‘maar die slet was ik.’ ‘Maak dat je grootje wijs!’, zei Filippa. ‘Als je gezien had wat ik gezien heb... Nauwelijks was Mariuccia in d'r blootje of ze begonnen samen met rode hoofden in een of ander boekje te lezen...’ ‘Het rode boekje...’, zei Lucrezia. ‘Zeg liever het rode vod! Het moet wel een onvoorstelbaar goor boekje geweest zijn, want wat ze daarna uitvoerden... nou, een straatmeid zou er zich te goed voor voelen! Je kunt me geloven of niet, maar je werd er gewoon wee van om ernaar te kijken!’ ‘Waarom keek je dan?’, vroeg Lucrezia blozend. ‘Waarom ik kéék’, riep Filippa verontwaardigd uit. ‘Wel, | |
[pagina 113]
| |
nou nog mooier! Omdat het mijn plicht als buurvrouw is, je op de hoogte te stellen van de dingen die er 's ochtends vroeg in je tuin gebeuren! Maar in plaats dat je me dankbaar bent...’ ‘Goed, ik dank je voor de waarschuwing’, zei Lucrezia. ‘We zullen voortaan een meer beschut plekje uitzoeken.’ ‘We?’ Filippa staarde haar buurvrouw ongelovig aan. ‘Je wilt toch zeker niet nòg beweren, dat jij het was?’ ‘Zeker’, zei Lucrezia. ‘Dat soort spelletjes doen we wel meer.’ ‘Spelletjes noem je dat!’, zei Filippa. ‘Bah! Geen fatsoenlijke vrouw zou het in haar hoofd halen... enfin, je moet het zelf weten. Als je die meid per se de hand boven het hoofd wilt houden...’ ‘Ik zeg je voor de zoveelste keer dat ik het zelf was’, antwoordde Lucrezia. ‘En wat mijn man en ik samen uitvoeren zijn ten slotte onze zaken, nietwaar?’ Filippa stond op. ‘Goed’, zei zij koeltjes, ‘ik heb je gewaarschuwd. En zeg maar tegen je man dat hij zijn vieze spelletjes voortaan ergens anders speelt, waar fatsoenlijke buren er geen hinder van ondervinden.’ Met deze woorden vertrok zij. En Mariuccia, die aan de deur had staan luisteren, haastte zich naar haar kamer om de lachbui, die zij met moeite had kunnen onderdrukken, de vrije loop te laten. Ze had trouwens, zoals we gehoord hebben, alle reden om tevreden te zijn over het succes van haar inval; en de listige wijze waarop zij Teobaldo en zichzelf uit een hoogst penibele situatie had weten te redden, bewees wel hoe juist de leuze van Teobaldo's moeder was: het verstand komt met de roede! Wat intussen de buurvrouw, de echtgenote van commissaris Balboni, betreft... tja (vervolgde cavaliere de Figiovanni), daar zit nog een ander verhaal aan vast, een | |
[pagina 114]
| |
verhaal dat ik u niet wil onthouden omdat het min of meer een uitvloeisel is van de geschiedenis die u zojuist vernomen hebt. Ik bedoel de curieuze historie van... |
|