Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met twee maten (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met twee maten
Afbeelding van Met twee matenToon afbeelding van titelpagina van Met twee maten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (1.65 MB)

ebook (3.24 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met twee maten

(1956)–Paul Rodenko–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 98]
[p. 98]

III
De toekomst ligt in het verleden.

We zijn intussen wat ver afgedwaald van de vraag waar wij van uitgingen: experimentelen, wat nu? Maar we hebben gezien dat de opvatting van het gedicht als ‘noodwoning, die deze vraag scheen te impliceren, niet nieuw is: voor de dichter van het echec is het gedicht ‘noodwoning’ voor het Onmogelijke, het Ontzaglijke, het Onzegbare; in het lied niet, pas in het uiteindelijk Lied krijgt het Onzegbare stem, verbreekt het Ontzaglijke alle begrenzingen, wordt het Onmogelijke werkelijk. Aldus wordt de uitgangsvraag al iets minder onzinnig: het onlogische dat er in het ‘experimentelen, jullie hebben prachtige verzen geschreven, maar wat nu?’ besloten ligt, wordt opgeheven door de vóóronderstelling dat elk gedicht, hoe voortreffelijk ook, qua talis reeds een echec moet zijn, omdat het uiteindelijke doel van deze moderne poëzie niet het gedicht is maar het ‘wonder’. De vraag ‘wat nu?’ is een buiten-poëtische vraag, maar als zodanig - en geheel afgezien van het feit of zij beantwoordbaar is of niet - legitiem, omdat ook de experimentele poëzie méér wil zijn dan poëzie alleen. En legitiem niet alleen maar ook belangwekkend: de analyse van de vraagstelling zelf heeft ons al meteen op het spoor gebracht van een aantal oudere dichters wier problematiek, althans in de geciteerde verzen, een duidelijke overeenkomst vertoont met die van de experimentelen. De vraag naar de toekomst van de experimentele poëzie kan alleen maar winnen aan reliëf, wanneer zich de mogelijkheid voordoet haar te betrekken op een verleden: over de toekomst van een kind van twaalf jaar valt nu eenmaal meer te zeggen dan over die van een kind van één jaar. De vergelijking gaat in zoverre mank dat men Boutens, Nijhoff, Slauerhoff moeilijk als primitieve voorstadia van de experimentelen kan beschouwen; hun poëtische belangen, in de totaliteit van hun oeuvre gezien, lagen in een andere sfeer dan die der experimentelen. Maar niettemin vertoont hun poëzie hier en daar, en in meerdere of mindere mate, trekken die de

[pagina 99]
[p. 99]

experimentelen bekend voorkomen, problemen die zij als hun eigen problemen herkennen - en die de ouderen reeds op een bepaalde wijze poëtisch hadden opgelost. En meer nog: het gaat er niet alleen om dat het in het algemeen ‘nuttig’ geacht mag worden kennis te nemen van vroegere resultaten, maar men kan het zelfs zo stellen, dat de confrontatie van eigen oplossingen met oudere, anderssoortige oplossingen in feite tot de enige werkelijk experimentele, proefondervindelijke, beantwoording van de vraag ‘wat nu?’ leidt. De toekomst heeft geen ander proefterrein dan het verleden: buiten de confrontatie met het verleden zijn er op deze vraag alleen abstracte, dogmatische antwoorden te geven.

De experimentele poëzie is krachtens haar wezen nooit dogmatisch geweest, zij heeft nooit een welomschreven programma gehad (zoals het vitalisme van Van den Bergh en Marsman het had, zoals Forum, zoals Criterium, zoals in Frankrijk het surrealisme en in Engeland het imagisme het hadden): want een programma - abstracte regels en richtsnoeren - is lijnrecht in strijd met haar ‘proef-ondervindelijk’ karakter. Niettemin kan men zich met reden afvragen of de experimentelen, als groep genomen, niet halverwege hun eigen revolutie zijn blijven steken, nl in het smalle hier-en-nu van het ‘experimentele gedicht’; of de ‘ruimte van het volledige leven’, die Lucebert voor de experimentele dichter opeist, tot dusver niet teveel beperkt is gebleven tot de ruimte tussen de dichter en zijn volgende bundel. Experimenteel dichten blijft ‘literatuur’ - en moet als zodanig onvermijdelijk in een ‘maniertje’ ontaarden; we zien er al de symptomen van - zolang het geen natuurlijk uitvloeisel is van een totale ‘experimentele levenshouding’; de ruimte van het volledige leven correspondeert met de totale mens. Wat een ‘experimentele levenshouding’ precies inhoudt is alweer niet een kwestie van aprioristische formuleringen of programma's, en doet er in dit verband trouwens ook niet toe. Maar de totale mens: dat is niet alleen de etende, parende en dichtende mens, maar ook de denkende, de filosoferende, ook de moreel en politiek handelende mens; dat is ook de mens-in-een-bepaalde-maatschappij, de mens-in-een-bepaalde-cultuur:

[pagina 100]
[p. 100]

de mens geconfronteerd met een culturele erfenis. Het verleden met andere woorden, politiek en cultureel, behoort evengoed tot de ‘ruimte van het volledige leven’ als heden en toekomst; het verleden, kan men zelfs zeggen, is een integrerend bestanddeel van het heden (en van de toekomst): zonder verleden is het heden een abstractie, een in de lucht hangend dogma. Aan het dogma van het heden, het starre ‘programma’, zijn de meeste revoluties gestrand, ook de literaire revoluties; juist het ontbreken van een programma vormt de kracht (of had de kracht kunnen vormen) van de experimentele poëzie: maar zij heeft zich tot dusver te weinig gerealiseerd dat dit ontbreken van een programma, een ‘dogma’, betekent dat haar wezenlijke ontplooiingsmogelijkheden nergens anders dan in een ‘experimentele’ her-ontdek-king van het verleden liggen.

Misschien klinkt dit allemaal nogal paradoxaal; men is gewoon de experimentelen als typische ‘nieuwlichters’ te beschouwen, ja als dichters die het nieuwe òm het nieuwe zoeken en die het poëtische verleden schuwen als de duivel het wijwater; en heb ik zelf, schrijver dezes, in een vorige bloemlezing het streven der experimentelen en hun avantgardistische voorgangers niet samengevat in de woorden ‘nieuwe griffels, schone leien’? Een nadere precisering en verduidelijking van het bovenstaande lijkt daarom niet overbodig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken