De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks
(1970)–Paul Rodenko–
[pagina 23]
| |
De opblaasvrouwtjesEen eindweegs buiten de stad Ixixef, in het 26e district van Aardkreits III, stond eens een rustieke villa waarin de uitvinder Quork met zijn vrouw Anna leefdeGa naar voetnoot*. Het stadsbestuur van Ixixef had hem deze villa, die weliswaar oud was maar zeer gerieflijk (om het de uitvinder helemaal naar de zin te maken had men er trouwens nog een ruim, zeer modern laboratorium bij laten aanbouwen), ter beschikking gesteld omdat zijn experimenten oor en neus van de stedeling nogal eens overlast plachten aan te doen. Dit alles zeer tot genoegen van Quork zelf, die als alle uitvinders teruggetrokken van aard was en niets moest hebben van de vele sociale verplichtingen die het leven in de stad meebracht. Zeer tot ongenoegen echter van zijn echtgenote, die allesbehalve teruggetrokken van aard was en niets moest hebben van het stille - op wat incidentele knalletjes uit het laboratorium na - leven op het afgelegen ‘Ma Repos’ (de naam was verzonnen door Quork, die zich graag op zijn kennis van oude talen liet voorstaan). Op Anna, van nature | |
[pagina 24]
| |
al geen zonnetje in huis, had ‘Ma Repos’ dan ook beslist niet die rustgevende en rieleksende uitwerking die haar oude huisgoeroe haar voorspeld had. Integendeel: mocht zij in de stad berucht en gevreesd zijn om haar venijnige tong die nooit stilstond (en daarom overal een geziene gast: men moest het wagen haar níét te inviteren!), in de landelijke rust van ‘Ma Repos’, waar zij haar kennissenkring moest missen om haar zure aard op bot te kunnen vieren, sloeg de roddelzucht om in een welhaast nog fanatieker zindelijkheidsmanie. In alle hoeken en gaten zag zij vuil (net als vroeger in het leven van haar vele vriendinnen en kennissen), stof, on- en ander gedierte en van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat was zij in de weer met stofzuiger, flitspuit en Wonderwas-met-antimaterie-boenkracht. Waarbij haar tong overigens evenmin stilstond - alleen was Quork nu het enige slachtoffer. ‘Die stoelen, die fauteuils, al die ouwe rommel waar we in zitten!’, mopperde zij. ‘Vergaarbakken van stof, broeinesten van bacteria!’ ‘Ouwe rommel?’, wierp Quork voorzichtig tegen. ‘Het zijn echte antieke meubelen, nog uit de tijd van...’ ‘Dat bedoel ik juist’, zei Anna nijdig. ‘Nog volkomen uit de tijd ook. Eeuwen van stof heeft zich tussen de naden, onder de kussens en weet ik niet waar allemaal genesteld... het is er eenvoudig niet uit te krijgen! Jullie uitvinders vinden de gekste dingen uit, van trans-aardeverrekijkers waarmee je je tegenvoetsters onder de rokken kunt kijken tot echte levende bloemen toe, maar waarom vinden jullie niet eens iets nuttigs uit?’ (De oorspronkelijke vegetatie op aarde was in de tijd dat dit verhaal speelt blijkbaar al uitgestorven; volgens onze huidige biologen zouden daarmee ettelijke voor het leven essentiële kringlopen verstoord zijn; maar de mens is altijd bijzonder inventief geweest in het bedenken van steeds weer nieuwe kringlopen). ‘Alle nuttige dingen zijn al uitgevonden’, zei Quork. ‘We zitten nu in de ludieke fase van de uitvinderij’. ‘Poeh!’, zei zijn vrouw. ‘Weet je waarmee ik al dat stof uit | |
[pagina 25]
| |
de stoelen moet proberen te krijgen? Met een stofzuiger! Nou vráág ik je!’ ‘Ik dacht dat een stofzuiger daarvoor was, om stof te zuigen’, antwoordde Quork. ‘Poeh!’, zei zijn vrouw. ‘Dacht je nu werkelijk dat je met zo'n onhandig ding, waaraan in weet ik hoeveel eeuwen praktisch niets veranderd is, al het stof eruit kreeg? Je kunt de godganselijke dag aan de gang blijven! Het zijn ondingen!’ ‘Waarom probeer je niet zo'n gedresseerde miereneter, waarmee ze op de hallucinovisie zo druk adverteren? Ze zijn speciaal op stof geconditioneerd en ze schijnen voortreffelijk te werken. Bovendien zijn ze erg in. Hoort ook tot de ludieke fase van...’ ‘Poeh!’, zei zijn vrouw. ‘Wat heb ik eraan of ze in zijn als we toch buiten leven? Bovendien wil ik zo'n beest niet in m'n huis. Hij mag dan efficiënter werken dan een stofzuiger, maar ik kan intussen de keutels achter hem opruimen. Want dáár hebben ze nog niks op gevonden!’ ‘Men is ermee bezig’, zei Quork. ‘De Vereniging van Progressieve Huisvrouwen heeft een Keutelcommissie in het leven geroepen om het vraagstuk te bestuderen. Men denkt aan de mogelijkheid om de keutels met para-oranje stralen in pepernoten om te zetten. Die kun je dan opsparen voor Sinterklaas...’ (Ei, ei! De tijden mogen veranderen, maar deze oude heer is blijkbaar een taaie!) ‘Poeh, Sinterklaas!’, zei zijn vrouw. ‘We hebben niet eens kinderen, wat moeten we ermee? En áls we ze hadden zouden ze zich met Sinterklaas ongans eten aan een heel jaar miereneterpepernoten!’ ‘Jullie leken’, zei Quork, ‘maken alles altijd veel te ingewikkeld. Als de pepernotenreserve te groot wordt kan men toch vier Sinterklaasdagen per jaar invoeren, of twaalf, op elke vijfde van de maand Sinterklaas? En desnoods kan men een deel van de pepernoten weer heromzetten in miereneterkeutels en die gebruiken als bemesting voor de | |
[pagina 26]
| |
echte levende bloemen. Op alles is een oplossing te vinden’. ‘Poeh!’, snierde zijn vrouw. ‘Je wilt zeker ook nog echte levende bloemen in huis halen, hè? Of ik al niet genoeg te doen heb! Moet ik zeker ook nog die ellendige bloemen hun dagelijkse pilletje geven... of wat is het anders dat ze eten?’ ‘Je hoeft ze alleen maar water te geven’, zei Quork. ‘Welja!’, zei zijn vrouw. ‘Alléén maar water! Behalve dat ik zelfs met een gedresseerde miereneter niet klaar zou komen met al het stof hier in huis zou ik ook nog de hele dag pepernoten moeten rapen en met emmers water sjouwen! En trouwens, wie houdt de miereneter schoon, met al dat vuil tussen z'n schubben? Het enige wat jij kunt verzinnen is me nog meer werk op de hals halen! Het zal m'n dood nog eens zijn!’ ‘Kom, kom’, zei Quork. ‘Je kunt altijd levensverlenging aanvragen bij het Departement van Leven en Dood. Ze schijnen daar tegenwoordig heel soepel in te zijn, en de kosten...’ ‘Ja, ja’, zei zijn vrouw. ‘Om me nog een dertig, veertig of weet ik hoeveel jaar af te beulen zeker! En jij intussen maar het ludieke uitvindertje spelen. Lafaard! Niksnut! Kwebbelaar! Waarom vind je niet gewoon een verbeterde stofzuiger uit? Of iets anders antistofs? Dan heb je tenminste één keer in je leven iets nuttigs gedaan! Ma Repos, poeh! Als Repos rust betekent, zoals je zegt dan konden we het huis beter Pa Repos noemen...’ ‘Rust is nu eenmaal vrouwelijk’, wierp Quork tegen. ‘Haha!’, zei zijn vrouw. ‘Kijk maar naar de musea’, vervolgde Quork: ‘tegen één staand vrouwelijk naakt zie je tien liggende naakten...’ ‘Ja, jíj misschien, geilaard! Voor jou bestaat een museum natuurlijk alleen maar uit naakten, en het liefst alvast liggend... panklaar!’ ‘En voor jou’, repliceerde Quork gepikeerd, ‘bestaat een museum alleen uit vernissages waar je niets anders ziet dan een hele hoop mensen waar je lekker het vernis af kunt krabben. Bovendien’, ging hij haastig voort, geschrok- | |
[pagina 27]
| |
ken van zijn eigen uitval, ‘betekent Ma evenmin ma als jij ma bent; het is gewoon het bezittelijk voornaamwoord...’ ‘Gewóón noem je dat! Jíj zit misschien, maar voor mij is er geen zitten bij. Ik sloof me van 's ochtends tot 's avonds...’ Enfin, zo ging zij nog geruime tijd door. Maar Quork luisterde al niet meer: het woord ‘zitten’ had hem plotseling op een idee gebracht en reeds werkte zijn uitvindersbrein op volle toeren. En nog geen twee dagen later vond hij de opblaasbare stoel uit - de stoel waarin zich geen stof of vuil kon verzamelen, of die je in ieder geval in een handomdraaien schoon had. Het is waar dat de opblaasbare stoel al eeuwen geleden was uitgevonden, maar dat wist Quork niet, want de opblaasbare stoel was allang weer in het vergeetboek geraakt en verdrongen, eerst door de elektrische stoel, vervolgens door de atoompaddestoel (???? - maar misschien bedoelt Futsy alleen maar een stoel met allerlei door elektriciteit, respectievelijk atoomenergie aangedreven snufjes - je hoeft maar op een knopje te drukken en je hoofd pijn is weg, op een ander knopje en de kwalijke geur die je bij ongeluk zou verspreiden verandert meteen in een goddelijk parfum, op een ingewikkeld knoppensysteem en je krijgt naar keuze de verrukkelijkste visioenen, erotisch, gastronomisch, economisch of hemelvaartkundig - snufjes die het leven van de zittende mens verrijken en van het gewone zitten een echte zitcultuur maken. De naam ‘atoompaddestoel’ zou dan de typische vondst van een ambitieus, vooruitstrevend reklamevakman geweest zijn). Maar als Quork gedacht had zijn vrouw met de opblaasbare stoel een plezier te doen had hij zich verrekend. Nu haar deze ene bron van ergernis was ontnomen, richtte zich haar hele zindelijkheidsmanie, begeleid door onophoudelijke klaagzangen (nu ja, zangen...) op de rest van het huis: ‘Die vloeren, die hoeken vooral - overal hoeken, verzamelpunten van vuil en spinrag! Elke hoek een vuilnisbak die je overdag leeghaalt en die de volgende ochtend weer vol zit! Waarom vindt je nu niet eindelijk iets núttigs uit in plaats van...’ enz. enz. | |
[pagina 28]
| |
Goed, Quork vond dus iets nuttigs uit: het opblaasbare huis, zonder hoeken. Nu had zijn vrouw toch wérkelijk niets meer om over te kankeren, nietwaar? Maar alweer had hij zich verrekend: een geboren kankeraarster komt, zoals iedereen (behalve een uitvinder) weet, pas goed op dreef als er niets meer te kankeren vált. En na een paar dagen lang wat beduusd en binnensmonds mopperend met de handen In de schoot op haar opblaasbare stoel in haar opblaasbare huis gezeten te hebben, stekeligheden bedenkend voor als haar man straks weer binnenkwam uit zijn laboratorium, had zij het plotseling gevonden: natuurlijk, het laboratorium! Dat zou het nieuwe motief van haar klaagzangen worden! Het heilige van het heilige waar zij nooit mocht komen - op dit punt was de anders zo lankmoedige uitvinder onverzettelijk - en waar Quork zélf de boel schoonhield. Niet dat zij zou trachten er binnen te dringen, o nee, het was veel eenvoudiger: luchtverontreiniging! Luchtverpesting! Aan één stuk door in de stank zitten! O, hij zou het horen, dag in dag uit, zodra hij maar zijn neus binnenshuis stak! En Quork hoorde het, dag in dag uit. En op zekere dag stopte hij zijn vrouw in het vuilnisvat en vond de opblaasbare vrouw uit - de vrouw die je ai naar believen kon opblazen en, zodra ze teveel praatjes kreeg, weer laten leeglopen. En hij bekeek zijn werk en zag dat het goed was: zó goed dat hij niet kon nalaten spontaan zijn duim op te steken. Of althans iets dat er naar de vorm op leek, want zijn handen waren inmiddels eveneens bezig te constateren dat de met een perzikzachte, volmaakt levensechte orgon-3-huid beklede en naar de officiële richtlijnen van het Mathematisch-Bioseksisch Centrum ontworpen curven van het voor hem staande naakt geheel volgens plan verliepen. En hij nam zijn werkstuk bij de hand, leidde het naar een grote staande spiegel en vroeg: ‘En, wat vind je ervan?’ Zij draaide een paar maal, nog wat onwennig met haar plotselinge geboorte, voor de spiegel rond, liet haar handen langzaam over haar heupen glijden, vouwde ze vervolgens om haar borsten, bekeek aandachtig haar achterzijde en | |
[pagina 29]
| |
sprak: ‘Mh, tkijl doeg ni raakle et nettiz, raam een ejteeb naa ed egillom tnak, tien?’ ‘Pardon?’, vroeg de uitvinder verbaasd. ‘Mh, tkijl doeg ni raakle et nettiz, raam...’ ‘O, ik zie het al’, zei Quork. ‘Je spraakcentrum is aan de verkeerde kant terechtgekomen; je praat van rechts naar links, het moet van links naar rechts zijn. Wacht...’ Hij haalde een langwerpige, enigszins op een stemvork gelijkend instrument uit zijn zak, priemde het zonder meer in haar neusgaten en draaide aan een knopje dat zich aan het uiteinde van het handvat bevond. ‘Ua! Ua! Ua!’, gilde zij. ‘Au! Au! Aul Ben je niet goed snik? Engerd! Smeerlap! Viezerik!’ ‘Ziezo’, zei Quork tevreden. ‘Dat klinkt beter. Vind je zelf ook niet?’ Zij zweeg even. ‘Ja waarachtig’, zei zij toen. ‘Nu snap ik tenminste wat ik zeg. Ik zeg dat je 'n engerd, een smeerlap en een viezerik bent!’ ‘Juist!’, riep Quork verheugd uit. ‘Zie je wel dat het geholpen heeft?’ ‘Gek, daarstraks begreep ik geen woord van wat ik zei. Wat vroeg je ook weer?’ ‘Wat je ervan vond’, zei Quork terwijl zijn handen enkele suggestieve krommen in de lucht beschreven. ‘Hm, lijkt goed in elkaar te zitten, maar een beetje aan de mollige kant, niet?’ herhaalde zij, nu in de goede volgorde. ‘Welnee, welnee, je bent precies zoals het hoort, met alles droem-en-dran. Een vrouw om van te watertandenl Een verrukking voor het oog, al zeg ik het zelf!’ ‘Vind je? En wat ziet je oog dan allemaal?’, vroeg zij met een koket glimlachje. ‘Vertel het maar eens, dat horen vrouwen graag...’ ‘Hoe weet je dat? Je bent nog geen twee minuten op deze wereld!’, zei Quork verwonderd. ‘Vrouwelijke intuïtie’, antwoordde zij kort. ‘Vrouwelijke intuïtie? Maar dat heb ik er helemaal niet in geprogrammeerd!’ | |
[pagina 30]
| |
‘Intuïtie heeft niets met programma's te maken’, zei zij. ‘Je hebt me toch zeker als vrouw in deze wereld geblazen? Nou, en als vrouw heb je 't vanzelf, of je nu echt bent of kunst... Trouwens, het verschil is dikwijls niet eens zo groot’, voegde zij eraan toe. Quork krabde zich op het hoofd. ‘Ik begrijp werkelijk niet hoe je aan al die wijsheid komt...’ begon hij. ‘Dan ben je niet vlug van begrip!’, riposteerde zij. ‘Je hebt me zelf, om me zo echt mogelijk te maken, volgestopt met alle mogelijke informatie... O, vandaar misschien dat ik wat...’ ‘Dat je wat?’ Zij klopte met haar handpalm tegen haar billen. ‘Dat ik wat aan de mollige kant ben.’ ‘Welnee!’, protesteerde Quork nogmaals. ‘Goed, vertel me dán hoe ik eruit zie’, zei zij. Quork raakte plotseling in extase. ‘Hoe ze eruit ziet wil ze weten! Bij Allah, hoe ze eruit ziet! Als een houri in het paradijs! Haar voorhoofd is een open plein waar de duiven der schoonheid af en aan vliegen; haar huiskleur is blank als een eikel in zijn schil of een witvis in zijn bassin! Onder de zwaluw van haar wenkbrauwen schitteren twee babylonische ogen, als nachtelijke meren waarin de sterren spelevaren; haar wangen zijn als anemonen en haar kin is het appeltje zelf van de volmaaktheid! Haar hals is de sierlijke stengel waarop de bloemkelk van haar hoofd wiegt en wie in de geurende valstrik van haar lokken verstrikt raakt, beleeft duizend-en-één nachten tegelijk! Haar schouders zijn een wonder van tederheid, maar haar borsten hard en vol als granaatappels die op barsten staan; haar taile is smal en soepel als de twijgen van de ban-boom, haar heupen daarentegen hebben de volte van de hoorn des overvloeds en haar achterdeel gaat zwaar van de schatten die het draagt en trilt bij elke stap als de gestolde melk in de nap van een Bedoeïen! En haar benen, o! de gratie van haar gazellebenen die niet lijken te lopen maar te zweven... O, Allah! Allah lala! Allahlasido-dosilasolfa...’ zong hij en hield toen | |
[pagina 31]
| |
met een verbijsterde uitdrukking in zijn ogen op. ‘Wat mankeert je?’, vroeg de opblaasvrouw bezorgd. ‘Waar heb je het over?’ Quork liet zich in een stoel zakken. ‘Ik wéét niet waar ik het over heb, dat is het nou juist’, zei hij terwijl hij met zijn hand over zijn voorhoofd streek. ‘Ineens zo'n vreemd gevoel, een soort mediumiek gevoel zou ik zeggen... alsof er een vreemde intelligentie door mijn mond sprak...’ ‘Intelligentie?’, vroeg zij. ‘Ja, in spiritistische zin, je weet wel’, zei hij. ‘Nee, ik weet niet’, zei zij. ‘Gelukkig dat je ook eens iets níét weet’, zuchtte Quork. Toen vermande hij zich: ‘Enfin, het schijnt weer over te zijn. Laten we ter zake komen’. ‘Juist’, zei zij. ‘Om te beginnen: wat dragen we dit jaar, maxi of mini?’ ‘Aha, dat weet je dus óók niet, al mag joost weten hoe je dàt nu weer weet’, zei Quork. ‘ln ieder geval, ik weet het niet’. Aangezien electronische denkcircuits sneller werken dan gewone menselijke hersenen, had zij weinig moeite met het ontcijferen van dit cryptogram. ‘Dát weet ik alweer omdat je het er zelf in hebt gestopt’, zei zij, ‘maar over dit jaar heb ik geen informatie. En als jíj er ook geen informatie over hebt, zorg dan als de donder dat je die krijgt. Ik ben niet van plan hier maar in m'n blootje rond te blijven lopen’. Waarom niet?’, vroeg Quork. ‘Niemand ziet je en voor mij hoef je je niet te generen. Ik heb je zelf uitgevonden’. Zij haalde haar schouders op. ‘Och ja, zo kun je het noemen; maar je hebt om zo te zeggen alleen de basis uitgevonden, het frame. Een vrouw wordt pas écht uitgevonden door de mode. Anders is het geen vrouw maar een wijfjesmens - of een wijfjeskunstmens. En wat generen betreft, dat is gewoon een kwestie van civilisatie; en aangezien ik de meest geciviliseerde vrouw ter wereld ben...’ ‘Hé, wacht eens eventjes, ik kan je niet zo gauw volgen’, | |
[pagina 32]
| |
onderbrak Quork haar. ‘Natuurlijk niet, jij bent maar een gewoon mens’, zei de opblaasvrouw. ‘Maar ik als kunstvrouw ben het eindproduct van de hoogste tot dusver bekende beschaving! In termen van culturele ontwikkeling gedacht sta ik aan de top van de ladder!’ ‘Zo, dacht je?’, zei Quork gepikeerd. ‘En wie heeft je uitgevonden? Ik. Wie staat er dus hoger op die culturele ontwikkelingsladder? Laat daar je circuits maar eens over gaan, liefje!’ ‘Gewoon een kwestie van de kip en het ei’, zei zij schouderophalend. ‘En waar haal je overigens het recht vandaan me “liefje” te noemen? Je mag dan van alles in me gestopt hebben, maar datgene wat me tot je liefje zou maken heb je er nog niet in gestopt. O zo! Gedraag je dus alsjeblieft een beetje geciviliseerder dan je kunt helpen. En probeer me niet steeds van m'n à propos af te brengen: gesteld dat er tóch iemand op bezoek komt, al is het maar een belastingambtenaar om maar wat te noemen?’ Quork grijnsde. ‘Dan laat ik je gewoon leeglopen’, zei hij. ‘Ffft!’ ‘Als je 't maar uit je hoofd laat!’, zei zij kwaad. ‘Gewoon ffft! Welja! Je bent nog niet eens een geciviliseerd mens, je bent zelfs geen gentleman!’ ‘O nee?’, zei Quork. ‘Zou het dan gentlemanlike zijn om je in je blootje aan de blikken van vreemde belastingsambtenaren bloot te stellen?’ ‘We hebben het niet over m'n blootje en ik weiger er langer over te discussiëren! We hebben het over maxi of...’ ‘Ik heb het over je blootje’, zei Quork. ‘En ik zal het net zo lang en zo veel over je blootje hebben als ik zelf wil. Jouw blootje is tenslotte mijn blootje, want je hebt geen vierkante millimeter bloot aan je hele body of ik heb het zelf bedacht. Ik heb er zogezegd auteursrecht op, liefje!’ ‘O ja?’, zei zij. ‘O ja!’, zei hij. ‘Zwijn!’, zei zij. | |
[pagina 33]
| |
‘Ffft!’, zei hij. En hij maakte een beweging met zijn hand, zo snel dat zij niet eens besefte wat er gebeurde, er was even een sissend geluid en het volgende ogenblik was zij er niet meer; of liever gezegd lag er alleen nog maar een vormeloos hoopje op de grond. Quork raapte het op, rolde het tot een keurig pakje ineen en stak het in zijn zak. ‘Ziezo’, zei hij tevreden, ‘die zullen we haar praatjes wel afleren!’ Maar een paar uur later begon hij toch spijt te krijgen; niet alleen omdat hij haar eigenlijk maar zo kort in opgeblazen toestand gezien had en nauwelijks de gelegenheid had gekregen om echt kennis met haar te maken, maar vooral ook omdat het hem niet taktisch leek haar meteen al met zijn overtuigendste af-ffft-schrikkingswapen te confronteren; het zou haar maar schuw maken. Nee, hij zou haar met zachte hand moeten temmen. Temmen? Hij realiseerde zich plotseling dat ze hem een beetje uit de hand gelopen was; dat komt ervan als je teveel informatie in een vrouw stopt! Maar ja, toen hij de Opblaasbare Vrouw uitvond, had hij niet alleen aan een vrouw voor keuken en bed gedacht, maar tevens aan een vrouw met wie hij zo nu en dan, wanneer hij zich wilde ontspannen, een verstandige conversatie zou kunnen voeren. Enfin, dit bleek dan - zoals misschien te verwachten was geweest - een illusie. Anderzijds legde zij, al was haar conversatie vrijmoedig genoeg, of wellicht zelfs té vrijmoedig, een wel wat onverwachte reserve op seksueel gebied aan de dag; ze geneerde zich voor haar blootheid en daar waren de moeilijkheden begonnen. Maar jandorie! als puntje bij paaltje kwam was zij uiteindeiijk toch een pop, een stuk speelgoed, een geperfectioneerde loopen-plaspop om zo te zeggen (al had hij de piasfunctie weggelaten: je kunt ook té perfectionistisch zijn, en bovendien hield hij er geen perverse neigingen op na, althans niet in die richting). En waar zou een pop zich druk over moeten maken? Waar zou een pop zich voor generen? Alweer teveel informatie natuurlijk, met andere woorden: aanstellerij! Misschien moest hij haar seksuele trillingsfrekwentie een | |
[pagina 34]
| |
beetje opvoeren, bij wijze van tegenwicht. Het zou niet zo gemakkelijk zijn, want in het uiterst gecompliceerde functionele model van zo'n kunstvrouw was ieder onderdeeltje zorgvuldig op alle andere onderdeeltjes afgestemd, en een verhoging van de seksuele trillingsfrekwentie zou in andere delen van het systeem, om maar wat te noemen, tot scheelheid, chronische hik of dwangmatige grimassentrekkerij kunnen leiden (hetgeen het nuttig effect van de opgevoerde seksuele trillingsfrekwentie weer teniet zou doen). Het kostte hem dan ook enkele dagen van harde arbeid aan het telraam voor hij de enigszins gewijzigde formules berekend had die tot een nieuw functioneel evenwicht konden leiden. Zij van haar kant bleek, toen hij haar weer tot het vereiste volume had opgeblazen, eveneens spijt over haar bitse toon te hebben. ‘Sorry dat ik je zo aanvloog’, zei zij bedeesd. ‘Het kwam waarschijnlijk door het plotselinge van mijn in-de-wereld-zijn: een soort geboortetrauma; een synthetisch trauma misschien, maar niettemin een trauma. Laten we opnieuw beginnen. Hoe heet je?’ ‘Quork’, zei Quork. ‘Quork?’ ‘Quork’. ‘Goed, Quork dus. Hebben jullie in de toekomst allemaal zulke gekke namen?’ ‘De toekomst? Wat heeft de toekomst ermee te maken?’, vroeg Quork verwonderd. ‘We leven toch zeker in de toekomst? Tenminste, dat dacht ik. Anders had je me immers nooit kunnen uitvinden?’ Quork lachte. ‘Wat kunnen vrouwen toch heerlijk inkonsekwent zijn! Ik was al bang dat ik een fout in mijn berekeningen gemaakt had, maar het klopt als een bus: vrouwen zíjn nu eenmaal inkonsekwent en bovendien, dat vergat ik even, hebben ze geen begrip van tijd’. (Haha! dacht hij, mooi aforisme: ‘Vrouwen leven in de toekomst - vandaar dat ze altijd te laat komen: ze denken dat ze er al zijn’. Niet vergeten op te schrijven. Alleen, vervolgde hij zijn gedachte: | |
[pagina 35]
| |
waaróm leeft een vrouw in de toekomst? Daar valt maar één antwoord op te bedenken: omdat de spil van haar leven het in-verwachting-zijn is. Maar mijn opblaaasvrouw kan geen kinderen krijgen - dus...? Dús, beste Quork - zo gaf hij zich, nog steeds in gedachte, een stevige klap op de schouder - kun je trots zijn op jezelf: want ondanks deze handicap heb je een volmaakt vrouwelijke vrouw gecreëerd!) ‘En ik?’, vroeg zij. ‘Wat jij?’, vroeg hij, opschrikkend uit zijn feminologische overpeinzing. ‘Hoe heet ik?’ Quork dacht even na. ‘Evaq’, zei hij toen. ‘Evaq?’, zei zij. ‘Dat klinkt nog gekker dan Quork. Maar ja, er zit in mij ook een stuk toekomst dan in jou. Op de evolutionaire ladder...’ ‘Alsjeblieft, laten we nu niet weer beginnen’, smeekte Quork. ‘Je ziet er veel te mooi uit om met je te redetwisten’. ‘Dat klinkt beter’, zei Evaq, kwam spontaan, alsof zij nooit anders gedaan had op zijn schoot zitten en wreef haar wang tegen de zijne. ‘Sorry schat, het spijt me... het is nog steeds dat geboortetrauma. En dat terwijl je zo'n snóézig naampje voor me bedacht hebt... Ik zal het nooit meer doen, m'n oelepetoelepetoepie!’ ‘Je... wàt?’, vroeg Quork. ‘Oelepetoelepetoepie... Ik probeerde ook een leuk naampje voor jou te verzinnen. Is het niet goed?’ Quork betastte de wang waartegen zij zojuist de hare gewreven had, haalde een instrument uit zijn zak, wentelde haar een halve slag om en stak het voor zij ergens op bedacht was in haar rectum. ‘Wat doe je nóú, idioot?’, kreet zij - maar een ogenblik later had hij er de snelthermometer al weer uitgehaald en constateerde verschrikt: ‘Vijftig graden Quansius... ik dacht al dat er iets niet in orde was met je interne verwarmingssysteem! Je had wel kunnen verbranden! Dat materiaal is licht ontvlambaar. Als je niet toevallig op m'n schoot was komen zitten en... en... enfin, dan had ik niets gemerkt!’ | |
[pagina 36]
| |
Je houdt er anders een vreemde manier op na om vrouwen die toevallig op je schoot komen zitten te verwelkomen, merkte zij sarcastisch op. ‘Geloof me, Evaq, het is voor je eigen bestwil’, zei Quork ernstig, waarop hij haar plotseling onder de oksels begon te kietelen - of zo leek het tenminste. ‘Hihihil Hihihil’, giechelde zij, wriemelend en kronkelend als een paling op het droge. ‘Schei uit, man, je weet hihi! dat ik daar niet tegen kan! Je hebt me hihi! haha! toch zelf gefabriceerd! O, o, o, schat, hihi! schei uit, toe nou haha! m'n oelepetoet, hou nou op, ik kán niet meer!’ En - ‘hihi! auwau!’ - viel zij al spartelend van zijn schoot en bleef slap van het lachen tussen zijn knieën liggen. ‘Ziezo’, zei oelepetoet, die intussen de onder haar okselhaar verborgen thermostaat geregeld had, ‘ik zie dat je temperatuur weer normaal begint te worden. In vergelijking met wat je daarstraks uitkraamde klinkt oelepetoet al bijna strengzakelijk... Voelt m'n kleine Evaq zich al beter?’ Hij streek haar over het zijdezachte, van het glanzendste syncapillonyl vervaardigde haar en zij schoof wat verder op tussen zijn dijen en liet haar hoofd teder (haar gevoelscircuits werkten perfect, constateerde Quork tevreden) op zijn schoot rusten. ‘Maar’, vroeg zij, ‘hoe kóm je eigenlijk aan die naam, Evaq?’ ‘Dat zal ik je uitleggen’, zei Quork. ‘Kijk, volgens een oeroude legende zou de eerste vrouw op aarde Eva geheten hebben. Jij bent de eerste opblaasbare vrouw op aarde en dus noem ik naar Eva; maar omdat ik je gemaakt heb, heb Ik er mijn signatuur achter gezet: de q van Quork’. Evaq schoof een eindje terug. ‘Zo!’, zei zij. ‘Heb je er je signatuur achter gezet. Het schijnt een gewoonte van je te zijn, net als met die thermometer daarstraks. Viezerik! Je wilt je chansonnetje voor de achterdeur gaan zingen, hè? “Jai mon q dans ton cul”... jawel, morgen brengen! Zing jij maar voor de voordeur, hoor!’ Quork was een ogenblik met stomheid geslagen. ‘Ken jij fráns?’, vroeg hij toen. ‘Hoe kom je daar nou weer aan?’ ‘Weet ik dat?’, zei zij schouderophalend. ‘Zul je er zelf | |
[pagina 37]
| |
wel in gestopt hebben... of door de achterdeur binnengesmokkeld toen ik nog niet af was en niets terug kon doen’, voegde zij er venijnig aan toe. Quork liep naar zijn werktafel waarop verscheidene stapels boeken lagen. ‘Deze bevatten alle informatie die ik in je heb opgeslagen’, zei hij terwijl hij koortsachtig tussen de hoge stapels begon te zoeken. ‘De moderne vrouw, Welke pillen eten we vandaag?, de Kamasoetra, Hoe vertel ik het mijn kinderen? (heb jij feitelijk niet nodig, maar anders begrijp je de Kamasoetra niet), Beknopte geschiedenis van de Nieuwe Tijd, Beschaafde omgangstaal, Hoe onderhoud ik mijn kunstgebit? (anders moet ik het allemaal doen), De psychologie van de vrouw, De psychologie van de man, Hoe verwen ik mijn man?, Met een kwartje het heelal rond (instructief én onderhoudend - het laatste met het oog op je conversatie), Schaken in twintig lessen, Bob en Daphne, Belastinggids (spaart me 'n hoop tijd als jij het doet), Lachen is gezond (je hebt mijn laatste vrouw niet gekend!), Vrouw en Mode, De vrouw en haar huis, Hoe verwen ik mijn man, deel II, Dichters van deze tijd, Verrek!...’ ‘Wat is dat laatste voor een boek?’, wilde Evaq weten toen Quork plotseling stil bleef. ‘M'n elektronisch geheugen kan het zich niet herinneren’. Hoe komt m'n ouwe franse grammatica ertussen?!’, riep Quork uit. ‘Ik was 'm kwijt, ik heb er jarenlang naar gezocht om m'n frans weer eens op te halen...’ ‘Dat was wel nodig ook’, zei Evaq droogjes. Zij wees op de neo-neonletters die zij door het grote laboratoriumvenster boven de ingang van het opblaashuis ertegenover zag prijken. ‘Ma Repos... gewoon een gillertje! Mon Repos, sufferd! Repos is mannelijk’. ‘Je bent niet wijs, repos is vrouwelijk! Wat kan het anders zijn? Wij mannen zijn altijd in de weer met uitvinden, regeren, vergaderen, regeringen omverwerpen, vliegen, concilies houden, denken, experimenteren, ontdekken... Hé!’ Al sprekend had Quork het boek ter hand genomen, was weer in zijn stoel gaan zitten en had de woordenlijst achterin de gramma- | |
[pagina 38]
| |
tica opgeslagen; hij keek haar met een wat schaapachtige blik in de ogen aan. ‘Hm, tja, je hebt gelijk’, gaf hij toe. ‘Vrouwen hebben altijd gelijk’, zei Evaq nonchalant. ‘En’, vervolgde zij terwijl zij, nog steeds op de grond gezeten, weer wat verder tussen zijn benen opkroop, ‘mannen houden blijkbaar van afleidingsmanoeuvres. We hadden het niet over mijn frans, maar over jouw q.’ Zij opende zijn lab-tuniek en liet haar hand naar binnen glippen; de q van Quork wipte omhoog. ‘Oeioeil’, zij zij. ‘Het is een hoofdletter Q... en die wou je achter m'n arme kleine a zetten? Beul die je bent! Zo'n signatuur mag gerust voorop staan, hoor. Klinkt Qeva niet veel beter?’ Quork schoof een eindje achteruit in zijn stoel. ‘Goed, Qeva dan’, zei hij. Maar een Q mag dan een staart hebben, daarom hoef je hem er nog niet af te trekken! Er zou alleen maar een O overblijven en wat doe je dáármee?’ ‘Ach, m'n lieve, arme Qu-tje’, zei Qeva, ‘hebben we je au gedaan? Zullen we er qusje op geven?’ ‘Oeioeil’, riep Quork op zijn beurt. ‘Voorzichtig ermee, het is geen chocoladereep! Denk aan deel II, hoofdstuk 9 van de Kamasoetra!... En bovendien draai je de zaken om: ik heb geen qutje, maar jíj!’ Qeva staakte haar bezigheden en keek verbaasd op. ‘Ik?’, zei zij. ‘Heb ík er een? Nu begrijp ik er geen snars meer van. Of heb je weer eens een fout in je programmering gemaakt?’ ‘Wéér eens!’, zei Quork beledigd. ‘Wil je je brutale mond wel eens houden, nést!... Ik bedoel, zo noemt men het in de volksmond’. ‘O, in de volksmond’, zei Qeva achteloos. ‘Daar heb ik niets mee te maken. Laat mij 'm maar in m'n eigen brutale mond houden!’ En zij voegde de daad bij het woord, dat bijgevolg voorlopig tevens haar laatste woord was; wanneer men mummum- en slb-slb-geluiden althans niet tot de taalfenomenen rekent. Quork was iets spraakzamer, al bestond zijn monoloog aanvankelijk ook uit niet veel meer dan o's en oei's, onderbroken door kreunen en zuchten; geleidelijk aan begon hij | |
[pagina 39]
| |
echter gearticuleerder te worden: ‘O, oei! ik... hik... hoei! Hoei!... Ik... toe dan... toe, toe, toettoettoet... toe! Ik sta op... hoei! springen!... Ja! ja? ja!... dat is het!... O, ja... hoei! hongt hoei! hong! Goed zo, ja... ja! JAAA! JAAAü Huddem... huddem... Ikkum, likkum hikkum... hikhik... hikkom, hikkom, ik kom... ja, ja, ik kom, ik kom, ik kóm... ik kóm! Ik KÒÒÒ... MMM!!!!’ Even later liet Qeva de nu zeer minuscule q uit het zoete gevang van haar lippen los en zei: ‘En je beweert nog wel dat vrouwen inkonsekwent zijn! Terwijl jíj zegt dat je komt als je in werkelijkheid gaat... kijk maar, foetsjie!’ Ze tikte met haar vinger tegen het ineengeschrompelde restantje en begon plotseling te lachen. ‘Zie je wel dat ik het ook kan? Haha! Leer om leer!’ ‘Wat... ook... kan?’, vroeg Quork, nog nahijgend. ‘Ik kan jou net zo goed opblazen en weer leeg laten lopen’, zei zij. ‘En zonder dat ik eerst voor uitvinder hoef te studeren. Wij vrouwen hebben er niet de minste moeite mee; zelfs voor een kunstvrouw is het een koud kunstje’. ‘Het was ongetwijfeld een knàp kunstje’, zei Quork, ‘maar bepaald geen kóúd kunstje! Oei, nee!... Heet als de bliksem! Zoiets heb ik in geen tijden... nee, zoiets heb ik nog nooit meegemaakt! Je bent een elektronische engel, Qeva...’ En hij bukte zich voorover om haar te kussen, maar zij wendde snel het hoofd af: ‘Denk eraan, niet op m'n mond!’ ‘Waarom niet, schatje?’, vroeg Quork. ‘Ik zou er een waterhoofd van krijgen... met al dat puffen en blazen dat je doet!’ Quork lachte. ‘Dacht je dat ik je met m'n mond opblies? Als een luchtballonnetje? Nee kind, daar zijn subtielere methodes voor’. ‘Wat voor methodes?’, vroeg Qeva gretig. ‘Dat is mijn geheim’, zei Quork. ‘Nou ja, ik vraag het maar, oelepetoet’, zei Qeva verongelijkt. ‘Als ik die subtielere methodes kende zou ik jou misschien ook op een subtielere manier kunnen opblazen... sn je een nog subtieler plezier geven’. | |
[pagina 40]
| |
‘Voor mij was het voorlopig subtiel genoeg’, zei Quork. ‘Nóg subtieler en ik weet niet of ik het overleefd had. Misschien heb ik je trillingsfrekwentie wat al te hoog opgevoerd, maar alla... Je bent werkelijk fenomenaal, al zeg ik het zelf, en als je weet hoe lang ik al eh...op een... eh... droogje zit...’ ‘Maar die laatste vrouw, waar je het over had?’ ‘Ach, wat zal ik je zeggen? Ze liep altijd achter alles aan wat modern heet te zijn; daarom hielden we er ook geen slavin voor het huishoudelijk werk op na, hoewel ik er best een betalen kon, en daarmee begon eigenlijk de ellende. Vroeger, toen we nog in de stad woonden, hadden we een tijdlang een slavin van de planeet Ancilla...’ ‘O ja’, zei Qeva, ‘een eindje de melkweg op en bij de eerste rotonde meteen rechtsaf, niet?’ ‘Precies', zei Quork. ík zie dat “Met een kwartje het heelal rond” er geheid in zit. Maar goed, de slavinnen van Ancilla werden massaal geïmporteerd, ze waren goedkoop (een stuk goedkoper dan robots, die dan ook volkomen uit de mode geraakt zijn) en ze werkten voortreffelijk. En toen kwam ineens die verdomde doe-het-zelfrage op: bouw zelf je eigen ruimtejol, je eigen luchtbrommer, je eigen zelfverheffer, je eigen s.v.o., je eigen feestje, je eigen carrière (alsof er geen staat bestond!), maak zelf je wetten, je zuurstof, je L.S.D., je antieke vaas, je prothese, je ochtendwandeling, doe zelf je werk, je plas, je was, je huishouden... enfin, ga maar door! “Doe het zelf”! Als het langer zo doorgaat zie ik er nog van komen dat de slavernij helemaal wordt afgeschaft... en wat dan? Dat wordt je reinste democratie... om niet te zeggen anarchie’, besloot hij somber. ‘Jawel’, zei Qeva, ‘maar wat heeft dat nu met die laatste vrouw van je te maken?’ ‘Heel eenvoudig’, zei Quork. ‘Als we 's avonds in bed lagen en ik wilde iets met haar beginnen, draaide zij zich om en zei: doe het zelf! En zo ben ik jarenlang een seksuele doe-het-zelver geweest... en ik kan je verzekeren dat daar voor een uitvinder bijzonder weinig aan is!’ ‘Waarom speciaal voor een uitvinder?’, vroeg Qeva nieuws- | |
[pagina 41]
| |
gierig. ‘Ik zou denken dat het voor niemand het summum van plezier is’. ‘Och’, zei Quork, ‘er zijn genoeg mannen die vrouwen maar een hoop rompslomp vinden en het in godsnaam maar liever zelf doen. Mijn ervaringen gaan trouwens ook in die richting; vandaar dat ik jou heb uitgevonden. Maar om je vraag te beantwoorden: een uitvinder is van nature in techniek geïnteresseerd, nietwaar, en wat blijven er voor een zelfdoener voor technische variaties over? Buiten het gewone handwerk kan hij hem misschien in een uitgeholde badspons stoppen, of desnoods tussen de deur, maar daarmee is het ook bekeken. Neem daarentegen het aantal variaties dat je als koppel kunt uitvoeren; terecht kan men hier spreken van de Wonderen der Techniek! En het terrein is nog lang niet afgegraasd... er zijn nog legio technische snufjes denkbaar die er alleen maar op wachten om uitgevonden te worden! Ja, m'n kleine Qeva, je mag van geluk spreken dat je door oen uitvinder bent uitgevonden en niet door een zelfdoener! Want dan was je nu een variant op de uitgeholde spons geweest in plaats van m'n eigen mooie Qeva’. ‘O, ik vind het zo heerlijk dat ik door een echte uitvinder ben uitgevonden!’, juichte Qeva terwijl zij zich op zijn schoot nestelde en haar armen om zijn hals sloeg. ‘Vooruit, oelepetoet, we hebben pas één technische variatie gehad, laten we het terrein als de bliksem verder afgrazen... hmmmm! Ik verlang nu al naar die zálige technische snufjes die je gaat uitvinden!’ ‘Kom, kom, niet zo haastig!’, zei Quork met een wat nerveuze glimlach. ‘Voorlopig valt er nog genoeg te grazen. Maar niet hier in het lab. In de eerste plaats staan hier teveel kostbare en uiterst gevoelige instrumenten opgesteld, en als ik je eenmaal goed te grazen neem...’ ‘Oh, ja!’, zuchtte zij en zette haar tanden in zijn linker oorlel. ‘En ik jou...’ ‘... zouden er de grootste ongelukken van kunnen komen’. ‘Hindert niet... snoes... dat heb ik er... wel voor... over’, zei zij al nibbelend. | |
[pagina 42]
| |
‘We zouden allebei de lucht in kunnen vliegen!’ ‘Verrukkelijk!’, zei zij. ‘In zo'n ruimteschip!’ ‘Nee, in brokjes’, zei Quork. ‘O!’ Zij hield een ogenblik op met nibbelen. ‘Hindert niet, snoes’, zei zij toen. ‘Je kunt me toch altijd opnieuw uitvinden?’ ‘Maar dan bén ik er niet meer om je uit te vinden!’, zei Quork. ‘Dan vindt een ander me wel uit’, zei Qeva zorgeloos. ‘Zoiets zit in de lucht, nietwaar?’ ‘Zeg dat wel’, zei Quork sarcastisch. Zij liet zijn oor los. ‘Dat is toch altijd zo geweest met grote uitvindingen?’ Zij maakte een vaag gebaar naar de stapels boeken op Quorks werktafel. ‘Moet in een van die boekjes staan. En ik bén toch een grote uitvinding, al zeg ik het zelf? Trouwens’, vervolgde zij, ‘misschien hééft een ander me intussen ook al uitgevonden. Dan zit ik helemaal op rozen!’ ‘Schei uit met die onzin!’, zei Quork boos. ‘Ik zit lang genoeg in de uitvinderij om te weten dat niemand anders ertoe in staat is. Maar je brengt me op een idee: ik zal voor alle zekerheid toch maar octrooi op je aanvragen’. ‘Wat is dat, octrooi?’ ‘Het houdt in dat het ieder ander verboden is je opnieuw uit te vinden’, zei Quork verstrooid, bezig met zijn eigen gedachten. ‘O, dus zoiets als abortus’, zei Qeva. ‘Aardig van je!’ Quork luisterde niet. ‘Het vervelende’, ging hij voort, ‘is dat ze zich in Aardkreits IV aan geen enkel octrooi houden. Nu zijn ze daar in technische ontwikkeling weliswaar ver achter bij ons, maar hun spionagesysteem is beter...’ ‘Ik hoop toch zó dat ze me daar ook uitvinden, oelepetoet’, zei Qeva. ‘Als je me dan leeg laat lopen kan ik nog altijd in Aardkreits IV mezelf zijn!’ En daarop zette zij haar tanden resoluut in zijn rechter oorlel. ‘Enfin, onzin, de kans is één op een miljoen’, zei Quork, de verontrustende gedachte van zich afschuddend, waarbij zijn oorlel echter tussen Qeva's tanden bleef haken. ‘Au zeg! | |
[pagina 43]
| |
Je hoeft er niet zo aan te rukken. M'n lel is geen trekschakelaar!’ ‘Nee... ik zie tenminste nog steeds geen lichtje bij je opgaan’, zei Qeva. ‘Wat voor lichtje?’ We hadden het over grazen, weet je nog wel? Nou, waarom grázen we niet?’ ‘Omdat het hier behalve te riskant ook te ongerieflijk is’, zei Quork. Hij wees op het opblaashuis tegenover het laboratorium: ‘De grazige weiden liggen dáár... waar we een bed en alle nodige comfort hebben. Als er gegraasd moet worden grazen we in Ma... Mon Repos’. ‘Dan zul je er toch een ander naampje voor moeten verzinnen, oelepetoet’, giechelde Qeva terwijl zij aan zijn neus begon te knabbelen. ‘Want Repos komt er voorlopig niet aan te pas... ik bárst van verlangen om eindelijk wat met mijn seksuele informatie te doen. Vooruit, óp naar “Het Beloofde Bed” (dat lijkt me in betere naam), en hup! de kleren uit, want ik wil nu wel eens zien hoe een man er schoon aan de haak, in zijn blote totaliteit uitziet. Hoe een vrouw eruit ziet weet ik nu wel - als je me tenminste niet naar je eigen fantasie gemaakt hebt, maar dat merk ik wel als we naar de stad gaan om kleren voor me te kopen...’ ‘Euh...’, begon Quork, maar Qeva drukte haar hand op zijn mond. ‘Stil nou maar, snoezepoes' daar hebben we het later wel over. Ik bedoel alleen maar dat ik niets anders van je ken dan je hoofd en dat dingetje... de rest is nog verpakt’. ‘Dingetje!’, zei Quork verontwaardigd. Nou ja, in onopgeblazen toestand’, zei Qeva. ‘Al had ik hem me eerlijk gezegd ook opgeblazen toch een ietsepietsie groter voorgesteld... Is het de enige die je hebt?’ ‘Dat zou je moeten weten’, bromde Quork geërgerd. ‘Natuurlijk, natuurlijk’, suste Qeva. ‘Maar er bestaan toch ook wonderen? Kijk maar naar mij. Ben ik geen wonder van vernuft?’ ‘Ik ben dat wonder van vernuft’, zei Quork, ‘want zonder | |
[pagina 44]
| |
mijn brein was je niet alleen geen wonder, maar was je helemaal niets’. ‘Nou, als je zo'n wonderbrein hebt, had je lagerop toch net zo goed een wonderman kunnen zijn?’, zei Qeva. ‘En bovendien, je zegt nu wel dat ik het moet weten, maar ik weet niet meer dan je erin gestopt hebt; en je had toch best iets kunnen vergeten?’ ‘Een vergeetachtig uitvinder vindt nooit van z'n leven iets uit’, zei Quork. ‘Of op z'n hoogst een monster. Hm, ja’, bedacht hij zich plotseling, ‘nu je het zegt...’ ‘Nu ik wat zeg?’ ‘Ik weet niet hoe je erop komt’, zei Quork. ‘Misschien uit een van de weekbladen die ik in je wachtkamer heb gelegd...’ ‘M'n wachtkamer?’, vroeg Qeva verbaasd. ‘Nou ja, om het populair uit te drukken’, glimlachte Quork. ‘Ik bedoel natuurlijk de gamma-spot van je rechter temporaalbovenkamer, die alleen in werking komt als je reticulaire activerende radarsysteem gereactiveerd moet worden; dat kan soms lang duren, zie je; vandaar’. ‘Or, zei Qeva. ‘Uit een van die damesblaadjes dus’, vervolgde Quork. ‘Het Rijk der Vrouw, Baas in eigen Buik, Ik en mijn Naaimachine... van die blaadjes die van een dooie mus een zwaan maken, snap je?’ ‘Nee’, zei Qeva. ‘Er is een paar jaar geleden een ruimte-expeditie naar Castor en Pollux vertrokken, en ergens tussen die twee in heeft men een nieuwe planeet ontdekt - door de vlootcommandant Polcax gedoopt - waar de mannen er inderdaad twee schijnen te hebben, één van voren en één van achteren...’ ‘Ah!’, zei Qeva. ‘Maar ik zeg schijnen’, vervolgde Quork, ‘want in de eerste plaats is de vloot nog steeds niet terug, zodat we op radiografische berichten af moeten gaan die steeds onhelderder worden, om niet te zeggen hysterischer; en onze damesbladen bijgevolg steeds dikker. Wat er van de manne- | |
[pagina 45]
| |
lijke bemanningsleden geworden is weten we trouwens niet; de laatste seinen zijn uitsluitend van vrouwelijke bemanningsleden en stewardessen afkomstig. Bovendien krijgen we alleen nog maar erotische details te horen, geen enkel signaaltje over de bodemgesteldheid of de sociale toestanden op Polcax. Nu ja, we hebben kort na de landing en de doopplechtigheid nog vernomen dat de planeet wel twee keer zoveel vrouwen als mannen telde en op grond daarvan hebben sommige geleerden dan ook de oeroude theorie van Lamarck weer opgehaald, de theorie van de doelmatige aanpassing, weet je wel? Maar - en dat is punt twee - áls de Polcaxianen inderdaad zouden bestaan, kunnen we dan nog van ménsen spreken? De mannelijke mens is per definitie haplofallisch...’ ‘Ha...? zei Qeva. ‘Plofallisch’, zei Quork. ‘Dat wil zeggen dat ze maar één “dingetje” hebben, zoals jij het noemt...’ ‘Ah!’, zei Qeva. ‘Wat is er nu weer?’, zei Quork. ‘Je zei “maar”,’ zei Qeva. ‘Dat betekent dus dat het een onvolmaaktheid is, een gebrek. Die polcaxianen zouden dus juist een volmaakt mensenras kunnen vertegenwoordigen... het ras van de toekomst’. ‘Nonsens’, zei Quork. ‘Het is een monsterlijke, onnatuurlijke uitwas...’ ‘Rustig laten wassen zou ik zeggen als ik een Polcaxiaanse was’, giechelde Qeva. ‘Een misvorming!’, zei Quork. ‘Waarschijnlijk berustend op een ongelukkig uitgevallen mutatie...’ ‘Hm’, zei Qeva. ‘Al kan men de duplofallische Polcaxianen in ruimere zin misschien nog net tot de hominiden rekenen; ze schijnen in ieder geval een met enige moeite verstaanbaar dialect van ruimte-esperanto te spreken. Maar wat blijft er van het mannelijke schoonheidsideaal over! Kun jij je de hagedisdodende Apollo van Praxiteles als een duplofallische jongeman voorstellen? Eentje van voren en eentje van achteren? | |
[pagina 46]
| |
Hij zou geen moeite meer hoeven te doen: de hagedis zou zich vanzelf doodlachen!’ ‘Daar is het dan ook een hagedis voor’, zei Qeva. ‘Die zijn nu eenmaal een beetje gevoelig op het punt van... eh... staarten. Niet dat ik verder iets van die hagedisdodende Apollo weet...’ ‘Klopt’, zei Quork. ‘Dat is allemaal van zó lang geleden, dat heb ik maar weggelaten. Te véél informatie...’ ‘... is niet goed voor de lijn. En bovendien zou je misschien je gezicht verliezen, nietwaar, als ik je met dat mannelijke schoonheidsideaal vergeleek? Wees maar niet bang, hoor, ik ben veel te nieuwsgierig naar je bloterd, ook al is het maar een haplofallische! Zullen we dan maar beginnen! Vooruit mannetje, óp naar Het Beloofde Bed!’ ‘Jaja, natuurlijk!’, riep Quork uit. ‘We zitten onze tijd maar te verkletsen en het geduld van de gluurder op de proef te stellen...’ ‘Gluurder?’ zei Qeva geschrokken. ‘Hebben we er een gluurder bij?’ ‘O, je hoeft je voor hem niet te generen’, lachte Quork. ‘Hij is er niet echt bij, hij is allang dood en begraven... Ik bedoel de lezer van een paar eeuwen terug die in deze tekst gluurt...’ ‘O’, zei Qeva (die er net zo weinig van begreep als ik aanvankelijk - tot het plotseling tot me doordrong dat Quork natuurlijk even goed op de hoogte was van mijn proeven met Futsy als ik bijvoorbeeld van de proeven van Archimedes). ‘Juist’, zei Quork. ‘Laten we dus voortgaan met... Maar wat heb je ineens? Je rilt, je beeft, je klappertandt... Wat is er met je aan de hand?’ ‘Wawat er met me aan de hakklakklakhand is?’ zei zij. ‘Nniet alleen dat je er een gegullegluurder bijhaalt, maar nog een dooie ook! Brrrr... een nenekloklofiele gluurder! Een lijlijlijk in het Bubbelloofde Bed! Een spóóók!’ ‘Kom nou, kom nou’, suste Quork. ‘Een lijk, een spook! Welja! En nog wel een nekrofiel spook! Een lijkenschennend | |
[pagina 47]
| |
lijk! Kom nou! Jij bent geen lijk, hij is het lijk!’ ‘Zo!’, zei Qeva. ‘Bedoel je dat ík hèm moet schennen? Is dat een van die leuke nieuwe snufjes die je bedacht hebt? Nou, hihihi,’ snotterde zij, ‘laat me dan maar liehihiever leeglopen...!’ ‘Doe niet zo mal, liehihieveling, lieveling bedoel ik’, zei Quork die als zoveel intellectuelen altijd enigszins van streek raakte bij het zien van een snotterende vrouw (waarom moest hij ook zo perfectionistisch zijn? de snotterfunctie had hij net zo goed kunnen overslaan!). ‘Het is toch zeker geen echt lijk! Het is...’ ‘O, is het nog een kunstlijk ook?’, riep Qeva verontwaardigd uit. ‘Voor ik me nog eens door een uitvinder laat uitvinden...! De volgende keer neem ik een gewone ouderwetse moeder - dan maar een trede lager op de trap der evolutie! Viezerik! Eerst een kunstvrouw uitvinden en dan een kunstlijk erbij en ze dan lekker samen aan de kunstschennerij zetten... in het Beloofde Bed nog wel! En jij maar gluren! Griezel! Perverseling! Satan! Ik heb genoeg van je smoesjes, hoor je? Je wilde het geduld van de gluurder niet op de proef stellen, hè? Je bedoelde natuurlijk je eigen geduld, vuilak! Want jíj bent die gluurder, jíj moet zo nodig een opblaasvrouw met een opblaaslijk bezig zien. O ja, ik heb je door, mannetje! Maar laat ik je één ding vertellen: aan mijn lijf geen kunstlijk! En als je het tóch probeert...’ ‘Hou nou even je tetter’, zei Quork geïrriteerd. ‘In de eerste plaats ben ik geen gluurder en in de tweede plaats heb ik geen woord gezegd over een kunstlijk of een opblaaslijk... Ik bedoel een gewoon, levend lijk...’ ‘Een lévend lijk! Godnogantoe, wat is dat voor nachtmerrie waarin ik terecht ben gekomen?! Het Kabinet van Doktor Caligari? De Gruwelkamer van W.F. Hermans? O! laat me alsjeblieft, alsjeblieft leeglopen!’ ‘Ach, kind, je maakt me ook helemaal in de war’, mopperde Quork. ‘Ik bedoel natuurlijk geen levend lijk, maar een écht lijk... van een gluurder die niet uitgevonden maar gewoon geboren is...’ | |
[pagina 48]
| |
‘Ja, als je zelf niet weet wat je bedoelt... Daarstraks zei je dat het géén echt lijk was...’ ‘Dat ís het ook niet!’, riep Quork wanhopig uit. ‘Het is een echt lijk gewéést bedoel ik, ik bedoel van een echt mens... “stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren”, weet je wel? In zijn goede tijd was het een echt lijk, bedoel ik, maar zo langzamerhand is er alleen nog maar stof van over’. ‘Stof!’, stoof Qeva op. ‘Jij bent ook een leukerd, zeg! Maak je me lekker met een partijtje Kamasoetra, maar intussen kan ik beginnen met de stofzuiger erop te zetten!’ ‘Hou in godesnaam op over stof en stofzuigers!’, snauwde Quork. ‘Die woorden zijn hier in huis taboe, begrepen? Taboe! Als ik nog één keer het woord stof hoor... ffft!’ ‘STOF!!!’, zei Qeva. ‘FFFT!!!’, zei Quork; maar nog voor zij helemaal leeggesist was, blies hij haar weer tot haar normale, hupse proporties terug - want tenslotte had hij er alleen zichzelf mee: Qeva was niet de enige die hij lekker had gemaakt. ‘Sorry’, zei hij. ‘Ik...’ ‘Niks te sorriën!’, zei Qeva nijdig. ‘Ik dacht dat ik eindelijk uit m'n lijden verlost was, maar jij moet en zal je perverse lusten op mij botvieren! Nou, probéér het maar! Stof! Stóf! STOF! Overal STOF! Bergen van STOF! Hele bed vol stof! LEKKERE STOF! HEERLIJKE STOF! FIJNE stofzuiger! STOFZUIGER! STÓFZUIGER!!!... Nou, komt er nog wat van?’ ‘Nee’, grijnsde Quork. ‘Lekkere stof en fijne stofzuiger mág’. ‘O’, zei Qeva verbluft. ‘Wat moet ik dán zeggen om je goed op de kast te krijgen?’ ‘Waarom wil je me per se op de kast hebben?’, vroeg Quork, nog steeds grinnikend. ‘Lijkt het je in bed niet veel gezelliger?’ En hij begon speels in de harde, volle - wat was het ook weer? o ja: - granaatappels die op barsten staan te knijpen. ‘Laat dat!’, zei Qeva. ‘Ik heb er geen zin meer in. En ik had me er nog wel zo veel van voorgesteld! Maar met een gluurder erbij die aan de ene kant een lijk en aan de andere kant weer geen lijk is, die tot een hoopje stof met | |
[pagina 49]
| |
gluuroogjes is wedergekeerd en net als het lekker gaat in m'n tekst begint te spoken... waar die dan ook mag zitten, maar ik kan wel raden waar!... nee hoor, mij niet gezien! Ik zou me voelen als Suzanna in het bad met de twee aftandse grijsaards!’ (Nou, nou...!) ‘Twee?’, zei Quork. ‘Bedoel je dat ík die andere aftandse grijsaard ben? Ik mag dan geen prille jongeling meer zijn...’ Qeva nam hem kritisch op. ‘Je begint inderdaad al wat grijs te worden aan de slapen, maar als het je gerust kan stellen: ik dacht niet aan jou. Het was een plaatje van Rembrandt dat plotseling uit m'n fotoëlektrische geheugencellen schoot en daar stonden er twee op’. ‘O, zó bedoel je’, zei Quork. ‘Maar het is nog waar ook, er zíjn er eigenlijk twee. Die andere stoffige grijsaard (Kom kom, móét dat nou?) is natuurlijk John Q. Stout’. ‘Met een grote Q?’, informeerde Qeva. ‘Met een grote Q’, zei Quork. ‘En die ene, heeft die ook een Q?’ ‘Dat zal wel... maar hij loopt er wel voortdurend omheen te draaien... als een kat om de hete brei. (Leuk hoor!) Zijn initialen zijn P.R., zie je. Hij heet...’ Qeva legde snel haar hand op zijn mond. ‘Sst, niet zeggen! Het is al erg genoeg dat je me die andere naam genoemd hebt. Een glurend lijk is tot daaraantoe - enfin, je hebt er me in ieder geval zo lang over doorgezanikt dat ik langzamerhand aan het idee begin te wennen -, nìaaar als het ook nog een náám heeft... brrrr! dat maakt het allemaaal ineens zo reëel, zo tastbaar... net of je de viezigheid met je hand aanraakt...’
(Welja! Als de jongste, nog niet eens geboren, zelfs nog op geen stukken na geconcipieerde generatie al zo over haar culturele erflaters oordeelt, waar moet het dan in de toekomst van de toekomst op uitlopen? Dat is geen generatieconflict meer, dat is genocide!)
‘Doe niet zo hysterisch!’, zei Quork. ‘Bovendien ben ík niet over lijken begonnen, maar jíj. Ik zei alleen maar dat hij | |
[pagina 50]
| |
er niet echt bij was, maar jij moest er meteen een lijk van maken’. ‘En jíj gaf het toe’, kaatste Qeva. ‘Je gaf het niet alleen toe, maar je maakte er meteen twéé lijken van! Als je zo doorgaat wordt het straks nog een hele horde lijken!’ ‘Best mogelijk’, zei Quork, die er genoeg van begon te krijgen, giftig. ‘Als die twee de tekst vrijgeven...’ ‘Vrijgeven?’, riep Qeva uit. ‘Dat moet er nog bijkomen! Ze hebben van m'n sekst, m'n tekst bedoel ik, af te blijven! Nóg meer glurende lijken... je doet maar! Maak er maar meteen een heel lijkenhuis van... “Het Beloofde Lijkenhuis”... lijkt me 'n heel toepasselijke naam! Zo komen we langs een omweg toch weer op “Mon Repos” terug... en naar de beloofde bedavonturen kan ik fluiten. Nou, ga jij maar lekker en in pace tussen de andere lijken rusten - ik fluit wel The Last Post!’ ‘Schei nu eindelijk uit met die onzin’, zei Quork kribbig, 'en probeer eens gewoon te luisteren naar wat ik zeg. Er is hier - hier en nu, begrijp je? - geen sprake van gluurders noch van lijken...’ ‘Dat is sterk! Waar spreken we dan over?’ ‘Jíj spreekt erover; dat komt omdat je als vrouw nu eenmaal geen begrip van tijd hebt. Ik had het terloops even over een gluurder, die voor de rest in een heel ander land en in een heel andere tijd geleefd heeft, maar jij moet er natuurlijk meteen een hele roman van spinnen...’ ‘Ik? Wie heeft me uitgevonden? Jij! Waar komt die roman, zoals je het noemt, dan vandaan? Van jou! Ik dacht overigens, je liét het me althans denken, dat ik de heldin zou zijn in een min of meer erotische historie - maar als het een hardgekookte detective-story wordt met op elke bladzij een lijk... nee, dan doe ik niet mee. Dan verdom ik het verder!’ ‘Hou nou even je snater’, zei Quork ongeduldig. ‘Die gluurder van jou...’ ‘Van míj? Als dat stoffige lijk het toch waagt in m'n buurt te komen...!’ (Dat stoffige lijk! Wacht maar, ik zál je - kanalje!) | |
[pagina 51]
| |
Het komt niet in je buurt, want het woont, woonde indertijd in een afgelegen landje dat vroeger Nederland heette, later Kabouterland en nu district 17 van Aardkreits II; dus het kan ons toch niets maken. (O nee?) Het leefde als ik het wel heb ergens in de twintigste eeuw en het moet een schrijver geweest zijn van min of meer erotische...’ ‘Een schrijver! Een pennelikker!’, gilde Qeva. ‘Je doet maar! Eerst was het alleen nog maar gluren, maar als het ook nog likken wordt...! En nog wel door een dooie erotomaan uit de vroege industriële middeleeuwen! Ik mag dan een kunstvrouw zijn, daarom ben ik nog geen Entartete-Kunstvrouw!... Beul! Caligula! Frankenstein! Je wilt er een soort erotische grand-guignol van maken als ik je goed begrijp... “Qeva en het Likkende Lijk”! Zal ik jou es wat zeggen, engerd?...’ Nee!’, zei Quork. ‘Dat heb je al gedaan, nu is het mijn beurt. Om te beginnen likten schrijvers in die tijd allang niet meer. Ze tikten’. ‘Nog erger! Een tikker! Een slaander! Een sadist!’ ‘Hm, eerder een masochist zou ik zeggen’, zei Quork. ‘Anders had hij FUT-16-q allang in elkaar geslagen’. (Haha! daar heb ik subtielere methodes voor...) ‘FUT-16-q? Is dat een geheim agent of zo? Met een grote Q?’, vroeg Qeva gretig. ‘Een geheim agent? Tja, in zekere zin... Maar als je het Pertinent wilt weten: met een kleine q. Je hoeft dus niet zo happig te doen’, voegde hij er met een kwaadaardige grijns aan toe. ‘Ik doe niet happig, en ik kan op dat gebied waarachtig nog wel wat anders dan happen’, zei Qeva kwaad. ‘Ik kan hot alleen niet demonstreren omdat je de real thing maar blijft uitstellen met je geklets... Wat doet hij dan overigens met z'n fut? Sublimeren?’ ‘Ik zou niets liever willen’, zuchtte Quork. En toen hij haar vragende gezicht zag: ‘... dan kijken wat je verder kunt behalve staartje van Q's verhapstukken. Maar je blijft maar vragen stellen. FUT heeft niets met fut te maken, en | |
[pagina 52]
| |
nog minder met een seksueel soort fut, wat jij er natuurlijk meteen in wilt zien; het is gewoon een afkorting van futurum, toekomende tijd.’ ‘O... En aan welke ongelukkige stakker komt ie dan toe? Kan ze er niets aan doen?’ ‘Wie, ze? Enfin, laat maar’, zei Quork vermoeid. ‘Het is - of was - een computer; het prototype van de toekomstcomputer. Maar daar weet je natuurlijk niets van, want dat leek me overbodige ballast: na de FUT-21-r heeft men de research in deze richting toch stopgezet’. ‘Waarom?’, vroeg Qeva. ‘Omdat het te gevaarlijk werd als iedereen maar op z'n eigen houtje met de toekomst ging experimenteren. De toekomst ligt nu stevig in handen van de staat, die uitmaakt wat toekomst wordt en wat niet. Trouwens, waarom zouden we ons druk maken over de toekomst, nu we x maal sneller dan het licht door het heelal kunnen reizen en de tijd zelf achterhalen? De toekomst is gewoon niet interessant meer en er staat trouwens een strenge censuur op; we mogen er eigenlijk niet eens over praten. Wat oorspronkelijk ruimteonderzoek was, maar zich na het doorbreken van de lichtbarrière tot RT-research of Ruimte-Tijd-onderzoek heeft geëscaleerd,Ga naar voetnoot* richt zich tegenwoordig uitsluitend op het verleden. De gigantische strijd om de kosmische ruimte, begonnen met de wedloop om de maan - dat moet je weten: die eerste heldhaftige maanvluchten heb ik wèl in je geheugen opgeslagen -, is nu tot een niet minder heldhaftige vlucht in de wereldhistorie geworden. Men heeft onze tijd daarom een keerpunt in de geschiedenis genoemd en de eeuw waarin wij leven de Nieuwe Lente...’ ‘Wie?’, vroeg Qeva. | |
[pagina 53]
| |
‘Wie wat?’ ‘Wie heeft 'm zo genoemd?’ ‘O, een woordvoerder van de regering natuurlijk. Je dacht toch niet dat de eerste de beste particulier deze grootse tijd zomaar een naam mocht geven? En wie zal ontkennen dat het een grootse tijd is! Onze laatste RT-expeditie...’ ‘Ik niet’, zei Qeva. ‘Wie ben ik om een oordeel te vellen?’ ‘Wat niet? Wat voor oordeel?’, vroeg Quork. ‘Over deze grootse tijd’. ‘Nou, vel het dan niet. Niemand heeft je naar je oordeel gevraagd’. ‘Jawel, jij. En ik zeg alleen maar dat ik het niet zal ontkennen’. ‘Wat niet?’ ‘Dat het een grootse tijd is’. ‘Natuurlijk niet!’ ‘Niet? En ik dacht juist van wel!’, zei Qeva. ‘Van wel wat?’ ‘Dat het wél een grootse tijd is’. ‘Natuurlijk is het een grootse tijd! Wie zal het ontkennen? Onze laatste RT-expeditie...’ ‘Ik niet’, zei Qeva. ‘Wat niet?’, vroeg Quork. ‘Dat het een grootse tijd is’, zei Qeva. ‘Dat zég ik toch, dat het een grootse tijd is!’, zei Quork driftig. Plotseling kwam er een ongeruste blik in zijn ogen: ‘Zeg, je wilt me toch niet van staatsondermijnende activiteiten beschuldigen? Je wilt het toch niet ontkennen?’ ‘Wat ontkennen?’ ‘Dat ik gezegd heb dat het een grootse tijd is?’ ‘Dat heb je niet gezegd’. ‘Niet?’ ‘Je vróég het’. ‘Ik vroeg niet, ik riep uit - retorisch!’, riep Quork uit - Qeprikkeld. ‘En als je me steeds in de rede blijft vallen kom ik nóóit klaar! Onze laatste...’ ‘Ach ja’, zuchtte Qeva. ‘De laatste keer lijkt al eeuwen ge- | |
[pagina 54]
| |
leden...’ ‘Onze... Wat voor laatste keer?’, vroeg Quork. ‘Dat je klaarkwam’, zei Qeva. ‘O, dat...’, zei de uitvinder. ‘Maar over onze laatste RT-expeditie...’ ‘Wat o dat?’, zei de uitgevondene beledigd. ‘Ik zál je o datten! Wil je soms beweren dat je het niet lekker vond?’ ‘Natuurlijk wel, natuurlijk wel’, zij Quork haastig. ‘Het was... het was... hoe zal ik het zeggen?... een bedwelmende ervaring!’ ‘O zo!’ zei Qeva. ‘Je keek tenminste als een matroos bij acht glazen in de hondewacht. En het was nog maar een voorproefje, het borrelhapje vooraf om zo te zeggen...’ ‘De borrel voor mij en het hapje voor jou’, grinnikte Quork. ‘Maar laat me nu eerst even verder vertellen. Ik kan niet tegen een historia interrupta... ik krijg er nerveuze klachten van. Geloof me nou maar, lieverdje, zodra ik klaar ben met...’ ‘Goed, als je liever in de ruimte klaarkomt dan in mij...’, zei Qeva verongelijkt. ‘Of was het in de tijd?’ ‘Waar het om gaat is wat men een ruimte-tijdcontinuüm noemt’, legde Quork uit. ‘Kijk...’ ‘Ik kijk’, zei Qeva, die inmiddels zijn lab-tuniek weer geopend had. ‘Maar ik geloof dat ik er een bril bij op moet zetten. Als je denkt dat je dáármee... Je zult er inderdaad wel de tijd voor moeten nemen in de ruimte; het is er zo wijd, hè? Je hebt zo weinig houvast, dat stimuleert niet; je denkt dat je er bent en je bent nog nergens. Of je moet over een bijzonder bloeiende fantasie beschikken...’ ‘Maar het ís geen fantasie!’, riep Quork uit. ‘Onze laatste RT-expeditie...’ ‘Zonder fantasie wordt het zéker een continuüm’, zei Qeva, ‘daar kun je donder opzeggen. O ja, ik voel het al: míjn beurt wordt overgeslagen!’ ‘Doe toch niet zo mal, m'n snuitje, natúúrlijk kom je aan de beurt! Waarom heb ik je anders gemaakt?’ ‘Hm,’ zei Qeva. ‘Ik hoop dat het een gróte beurt wordt. | |
[pagina 55]
| |
Maar ik betwijfel het. Vóór je de ruimte bedwongen hebt...’ ‘Ik?’, lachte Quork. ‘Wat haal je nu weer in je hoofd! Nee hoor, dat is vakwerk, daar hoef ik persoonlijk niets meer aan te doen. Duizenden pioniers hebben de weg voorbereid...’ ‘O ja, natuurlijk’, zei Qeva. ‘Vandaar dat het er zo ruim is’. ‘Ik volg alleen hun spoor en daar probeer ik je juist wat over te vertellen’. ‘Precies, je raakt er gewoon niet over uitgepraat. Je blijft maar met de ruimte bezig in plaats van met mij...’ ‘Hahá! Wácht maar!’, zei Quork wiens ruimteraket onder haar kundige handen snel weer in stelling begon te komen. ‘Ik doe niet anders’, zei Qeva droog. ‘Dan zul je 's wat beleven!’, zei Quork met een zelfgenoegzame glimlach. ‘Maar ja, als je me niet uit laat praten, ráák ik natuurlijk niet uitgepraat. En denk vooral niet dat ik alleen maar praat omdat ik mezelf zo graag hoor praten...’ ‘Hm’, zei Qeva. ‘Kijk, ais we straks in de stad gaan winkelen om je in de kleren te steken, moet je toch iets van het laatste nieuws weten om een beetje mee te kunnen praten, nietwaar? We zullen mensen ontmoeten, we zullen hier en daar een groetje moeten maken... en ik heb je nog niet álle nodige informatie gegeven, zie je, er zijn nog steeds lakunes in je... eh... opvoeding. Maar ik verlangde zo naar je, ik kon het niet afwachten...’ ‘Smoesjes!’, zei Qeva. Zij ging plotseling rechtop zitten terwijl de microlampjes van haar reebruine oogappels gevaarlijk begonnen te flikkeren. ‘Je hebt genoeg van me, beken het maar. Waarom wil je me anders zo ineens in de kleren steken? Waaróm? Omdat je me niet meer aantrekkelijk vindt in m'n natuurlijke kunststaat! Daarom moet je me gauw wat aantrekken! Kan ik gezellig gaan babbelen over de laatste nieuwtjes en hoef jij je niet meer met dat hinderlijke nakie van me te bemoeien... waar je allang op uitgekeken bent! Waar je toch alleen maar pijn in je ogen en een slappe q van krijgt! O nee, verstop het maar, doe | |
[pagina 56]
| |
het gauw wat aan, zo maxi mogelijk... dat je eindelijk van die blote rompslomp afbent en je in alle rust aan je volgende uitvinding kunt wijden! Je volgende opblaasvrouw! Nóg beter, nóg jonger, nóg malser, nóg voordeliger! Don Juan! Opblaascasanova!... O ja, ik voel het wel, je houdt niet meer van me!’, besloot zij met trillende lippen. ‘Maar m'n lieve Qevertje, wat mankeer je ineens?’, vroeg Quork, verbaasd over zoveel inkonsekwentie (zelfs voor een vrouw te veel, vond hij: hij zou z'n formules toch nog eens moeten narekenen). ‘Hoe zou ik niet meer van je kunnen houden? Ik die bij wijze van spreken tegelijk je vader, je moeder en je man ben? Want heb ik je niet verwekt, ter wereld gebracht, gezoogd...’ ‘Gezoogd?’, vroeg de opblaasvrouw verwonderd. ‘O, je bedoelt...’ ‘Precies’, zei Quork. ‘Je mag dan nog zo volwassen ter wereld gekomen zijn, je bent je aardse bestaan toch maar begonnen - instinktief zou ik bijna zeggen - met zuigen... als een overrijpe zuigelinge. Je ziet hoe goed ik je gedragspatroon geplanned heb, kindjel’ ‘Ja mam’, giechelde Qeva. ‘Of liever maman, want nu ik zo niet aan je moederborst dan toch aan je moederschoot heb gelegen, kan ik je het best maman noemen - ma en man tegelijk. En nu begrijp ik ook waarom je niet uitverteld raakt over al die wonderbaarlijke reizen naar een ver verleden: na het zuigelingstadium hebben we nu het stadium van Moeder-de-Gans bereikt. Goed maman, vertel me dan maar dat laatste ruimtetijd-sprookje waar je net aan zou beginnen, weet je wel? Er was ereis een RT-expeditie... (des te eerder zijn wij aan het stadium van de seksuele rijpheid toe’, voegde zij er binnensmonds aan toe). ‘Goed dan’, zei de uitvinder. ‘Kom op m'n schoot zitten, lieve kind, en luister...’ ‘Ik zit al op je schoot’, zei zijn uitvinding. ‘Je zit niet, je ligt er wulps overheen gedrapeerd: zo kun je niet luisteren’, zei Quork. ‘En als ik steeds weer opnieuw moet beginnen, is het laatste nieuws dat ik je wilde ver- | |
[pagina 57]
| |
tellen straks alweer het vóórlaatste nieuws. Wacht’, vervolgde hij. ‘Alwéér?’, vroeg zij. Maar Quork had zich inmiddels omgedraaid om op een knopje in de wand achter zijn stoel te drukken. ‘Laatste nieuws alstublieft’, zei hij. En een ogenblik later was de ruimte gevuld met een fluwelen vrouwestem, die op de sensuele, gesluierde toon waarop omroepsters gewoonlijk het nieuwste parfum plegen aan te prijzen de laatste (gesluierde) berichten uit de ruimte doorgaf: ‘Attentie alstublieft. Vingers uit de neus en handen aandachtig gevouwen. Naar wij van Gezaghebbende Zijde vernemen is onze laatste RT-expeditie een groot succes geworden; de strijd tegen de Perzen was met onze moderne uitrusting natuurlijk een peuleschil en de Trojanen waren een lachertje. Troje. Zoals u uit de vorige berichten begrepen zult hebben en zoals trouwens door Gezaghebbende Zijde wordt bevestigd, zijn wij thans tot Homerus gevorderd...’ ‘Aha, ze zijn de Orestie intussen al overgestoken’, zei Quork. ‘Zie je wel?’ ‘Stil nou!’, zei Qeva. ‘Wat een mooie stem, hè? Teder en toch gezaghebbend... Heb je mij ook zo'n stem gegeven? Je kunt het zelf zo moeilijk horen...’ ‘Stil nou!’, zei Quork. ‘Zo hoor ik überhaupt niets’. ‘... als eersten’, vervolgde de stem. ‘Het was wel een teleurstelling voor onze heldhaftige ruimtetijdvaartpioniers en -pionierskes dat de vermaarde dichter hen niet zien kon, aangezien hij stekeblind bleek te zijn; ook zijn grieks was trouwens verre van feilloos... Een ogenblik geduld alstublieft, heldhaftige luisteraars, er is zojuist een nieuw communiqué binnengekomen...’ ‘Benieuwd of ze een RT-sloep uitzetten om te trachten de jonge Homerus te bereiken’, fluisterde Quork. ‘Met een leraar grieks aan boord. Dat worden dan gouden dagen voor de literatuurprehistorici. Een grondig gewijzigde herdruk van de Ilias en de Odyssee... daar kunnen onze heldhaftige snuffelaars en snuffelaarskes nog generaties lang | |
[pagina 58]
| |
plezier aan beleven! Ssssst...!’ ‘Quork? Bent u er nog?’, klonk de fluwelen, zinnenkriebelende stem weer. ‘Jazeker’, zei Quork. ‘Pardon, kan het zijn dat een tot dusver onbekend specimen van buitenaardse wezens in uw nabijheid vertoeft?’, vervolgde de stem. ‘Welnee’, zei Quork. ‘Een dichter zou misschien zeggen dat ze van eeri bovenaardse schoonheid is, maar voor de rest is ze van zuiver aardse makelij’. ‘O, een zij’, constateerde de stem. ‘In dat geval wensen wij u veel genoegen. Anders had ik het de Nieuwscentrale moeten melden, ziet u. Maar dan zal het wel een storing in onze perceptoren zijn, dat is wel meer voorgekomen. Laatst nog trof Gezaghebbende Zijde persoonlijk een haar in haar soep aan... ze eet tegenwoordig soep moet u weten, op doktersadvies, om haar tanende gezag wat bij te spijkeren... maar dat blijft onder ons, hè? Onze perceptoren meldden meteen een invasie uit het Haar van Berenice, misschien kunt u zich de opwinding nog herinneren? Achteraf bleek het een haar te zijn van een hippie uit Aardkreits lil, die bij ons politiek asiel had gevraagd en een voorlopige aanstelling als kok bij de nieuwsgaarkeuken had gekregen... O ja, je beleeft hier soms de gekste dingen! Gelukkig kwam Gezaghebbende Zijde er nog tijdig achter, omdat Bevoegde Zijde de zaak direct al wantrouwde; en dus konden we pal erop een démenti uitgeven, waarbij de Berenicemythe zo grondig ontzenuwd werd dat de dreigende paniek al in de kiem gesmoord was vóór iemand nog op het idee was gekomen een encyclopedie op te slaan om te kijken wáár ter hemel het Haar van Berenice ergens stond... Geláchen dat we hebben! O ja, en een andere keer...’ ‘Ruimtetijd, komt er dan nooit een eind aan? Laat dat mens toch ophouden!’, siste Qeva. ‘De sprookjes van Moeder-de-Gans... nou, als 't moet dan moet 't. Maar als je telkens als je denkt dat er voortgang in zit weer terugmoet om naar een ingelast extra-sprookje te luisteren, heeft het meer van | |
[pagina 59]
| |
ganzeborden. Als het zo doorgaat draai m'n seksuele trillingsfrekwentie dan maar terug tot kouwe kip... misschien dat ik dan de heldhaftige portie geduld alstublieft kan opbrengen die voor jullie nieuwsgaarderij blijkbaar vereist wordt!’ Quork drukte tweemaal driftig op de knop. ‘Attentie alstublieft’, snauwde hij. ‘Het laatste nieuws alstublieft - en niets anders!’ ‘Au!’, zei de stem. ‘U hoeft niet zo hard te drukken! Doe dat met uw bovenaardse schoonheid, maar niet met ons: Nieuws met blauwe plekken is geen gezicht’. ‘Zitten ze op uw gezicht?’, vroeg Quork belangstellend. ‘Nou, nee...’, zei het Nieuws met iets giechelends in haar stem. ‘Ze zitten waar men pleegt te zítten... Blijkbaar had ik me net een ogenblikje omgedraaid... ach ja, natuurlijk, om het laatste bulletin in ontvangst te nemen. Zal ik me even zichtbaar maken? Dan kunt u zelf zien wat u hebt aangericht...’ ‘Hoezo? Hebt u dan... eh... niets aan?’, aarzelde Quork. ‘Natuurlijk niet’, zei de stem. ‘Het Nieuws geeft alleen de naakte feiten, voor het commentaar moet u de hallucinovisie hebben’. ‘Alleen de feiten, zonder commentaar... je moet het lef maar hebben!’, zei Qeva boos. ‘Je hebt trouwens genoeg naakte feiten bij de hand zou ik zeggen, dus laat die halfgare nieuwsgaardenierster eindelijk ter zake komen en schei uit met dat radiofonische geflirt. Het is gewoon gênant! Ik merk gelukkig dat je nog altijd op de u-voet met 'r staat, maar...’ ‘Wat dàcht je?’, viel de uitvinder haar in de rede. ‘Op de q-voet soms? Kom nou, Nieuws is goed, maar als er nieuwtjes van komen loopt het al gauw op schandaaljournalistiek uit en daar hebben we in onze verlichte eeuw waarachtig geen behoefte aan’. Hij drukte opnieuw op de knop. ‘Attentie alstublieft! Het laatste bulletin - maar platonisch!’ ‘Au!’, zei de stem (nu ongesluierd). ‘Platonisch?’ ‘Het officiële bulletin’, verduidelijkte Quork. ‘Zonder officieuze toegiftjes in de trant van blauwe plekken en zo’. | |
[pagina 60]
| |
‘Druk dan niet zo driftig’, zei het Nieuws giftig. ‘Attentie alstublieft’, sprak het vervolgens stijfjes. ‘Hier is het laatste bulletin bestemd voor nummer 872161852, bijgenaamd Quork. De geruchten als zou een team oogartsen op weg zijn naar het homerische tijdperk met het doel een oogoperatie op de blinde zanger toe te passen worden van regeringszijde, pardon, REGERINGSzijde, met klem tegengesproken. Punt. De oorlog tussen de Grote en de Kleine Beer duurt voort. De krijgskansen schijnen echter te keren ten gunste van de Kleine Beer, die in de loop der eeuwen zoveel beren heeft moeten maken om de oorlog te bekostigen dat de Grote Beer weldra tegen een verpletterende overmacht zal komen te staan; aldus een woordvoerder van Buitenlandse Zaken. Punt. Sport. De wedstrijd Ajax-...’ Quork drukte op een ander knopje en de stem zweeg. ‘Wel?’, zei de uitvinder. ‘Heb ik je niet gezegd dat we in een grootse tijd leven? Ik dacht dat we de Orestie bereikt hadden, maar zoals je gehoord hebt zijn we zelfs al tot Homerus doorgedrongen! De mens van tegenwoordig staat voor niets... of vliegt voor niets zou ik moeten zeggen. Het zal niet lang meer duren of we zullen de Eerste Morgen bereikt hebben, het Oerbegin, de Oorsprong van Alles of het Kosmische Ei zoals de ouden zeiden...’ ‘Poeh!’, zei Qeva. ‘Wat poeh?’, zei Quork (enigszins geïrriteerd omdat de term hem aan zijn vorige feeks, herstel, vorige vrouw deed denken). Qeva wipte van zijn schoot. ‘Poeh omdat de Oorsprong van Alles niet in de oneindige verten ligt die men met moederdeganselijke RT-avonturen zou kunnen bereiken, maar, om met de dichter te spreken, “in een besprongen nu-en-hier”.’ Aangezien Qeva zich bij het woordje nu in een wijdbeensuitdagende houding voor haar uitvinder geposteerd had en bij het woordje hier haar wijsvinger demonstratief in de roos prikte, die in het schemerig delta van haar dijen verborgen lag, begon de uitvinder daar een hoogst springerig gevoel te krijgen. Hij sprong op: ‘Ai’, zei hij, ‘heb ik de oude Holst | |
[pagina 61]
| |
er ook bij gestopt? Enfin, kan geen kwaad. Maar je citeert verkeerd: het gaat in die regel niet om de Oorsprong van Alles, maar alleen om het gedicht...’ ‘Het gedicht is de Oorsprong van Alles’, zei Qeva, ‘omdat Eros de Oorsprong van Alles is; en Eros is overal dáár, waar het hier’ (prik!) ‘hermetisch gedicht wordt’. ‘Ja, ja’, zei Quork, ‘dat is inderdaad een oude wijsheid die je natuurlijk ook niet zelf bedacht hebt. Maar...’ ‘Natuurlijk niet, dat hebben wijzere geesten zoals jij bedacht’, zei het opblaasvrouwtje spottend. ‘Maar dat ik het óók weet bewijst wel dat je in je hart eigenlijk niet zoveel van die ruimtevaartsprookjes moet hebben en heel goed beseft dat al die raketten en toestanden maar surrogaten zijn voor de oude wijsheid die je daar zo krampachtig omklemd houdt’. Quork keek omlaag naar de oude maar nog steeds springlevende en door Qeva's prikmanoeuvres inmiddels paars aangelopen wijsheid, die hij met moeite in bedwang trachtte te houden. ‘Ik ben bang dat hij voortijdig uit de band springt’, verontschuldigde hij zich. ‘Maar... eh... wat wilde ik zeggen?... Sprookjes, nee, ik geloof niet in sprookjes, maar...’ (tot het springding) ‘koest nou!... maar het zijn waarachtig geen sprookjes, ik bedoel... Enfin, ik moet toegeven dat ik die RT-toestanden ook niet allemaal begrijp...’ (Doodzonde! Als de man wat helderder was geweest, wie weet wat dat ons in ons ruimte- en tijdvaartprogramma had gescheeld - aan het laatste zijn we nog niet eens toe! maar kan ik het helpen dat ik met m'n toekomstprogrammering uitgerekend bij zo'n ouwe sok van een uitvinder terecht ben gekomen?) ‘De ruimtevaart is mijn specialiteit niet, zie je...’ ‘Waarom hou je het dan niet op de binnenvaart?’ (prik!), zei Qeva terwijl zij haar best deed de sensueel-gesluierde stem van het Nieuws te imiteren. ‘Prikken is tot daaraantoe’, zei Quork geprikkeld, ‘maar je hoeft niet te róéren! Daar kan geen man tegen! En wat wil je nou eigenlijk? Binnenvaart!... Alles goed en wel, maar wil je nu dat ik vaar of dat ik spring?’ ‘Wat kunnen jullie mannen de zaken toch moeilijk maken’, | |
[pagina 62]
| |
zei Qeva. ‘Je springt met vaart - c'est tout!’ ‘Tout dan maar!’, riep Quork uit. ‘Let op, daar gaat ie!’ En... ‘Wacht even’, zei hij. ‘Blíjf je zo?’, zei Qeva. ‘Wachten, wachten, wachten... Als het aardse bestaan alleen maar wachten is, nou, dan wou ik maar liever dat ik weer terug was in het rekenboekje van het Mathematisch-Bioseksisch Centrum!’ ‘Alleen even m'n lab-tuniek en zo uitdoen’, zei Quork. ‘Het hindert me in m'n bewegingen’. En hij ontdeed zich snel van zijn lab-tuniek en zo, deed een hop! luchtsprong en sloeg een kuitenflikker om te tonen dat niets de natuurlijke loop der dingen meer hinderde, greep haar olé! om het middel, slingerde haar hupsekee! over zijn schouder, gaf haar haha! een speelse tik op het stuitwerk .huppelde hup! naar ‘Het Beloofde Bed’ tegenover het lab, kwakte haar hopla! op het beloofde bed in engere zin en begon au! au! op één been rond te dansen. ‘Wat is dat voor ballet?’, vroeg Qeva toen het hopla! bed was uitgeveerd en zij haar mond weer kon openen. ‘Waarom bespring je me niet?’ ‘Een splinter’, zei de uitvinder. ‘Een splinter? In een opblaashuis?’, zei Qeva verwonderd. ‘Het is een opblaassplinter’, zei Quork. ‘Laat 'm dan leeglopen en schiet op’, zei Qeva ongeduldig. ‘Heb je toevallig een speld bij je?’, vroeg Quork. ‘Waar zou ik in 's hemelsnaam een speld moeten hebben?’, zei Qeva. ‘Of zitten die dingen’ - ze duwde haar handen onder haar elastische borsten en liet ze zachtjes op en neer wippen - ‘soms ergens met spelden vast? Overigens... je wilt toch niet zeggen dat je mij óók met een ordinaire speld laat leeglopen? Dan zou je me telkens weer dicht moeten plakken... ik zou er op de duur als een lapjeskat uitzien! Kun je...’ ‘Hou toch op!’, zei Quork. ‘Natuurlijk doe ik het bij jou niet met een speld. Maar bij een splinter zit het nu eenmaal moeilijker. Jij bent volgens plan in elkaar gezet, maar een opblaassplinter is gewoon een ongelukje, een constructie- | |
[pagina 63]
| |
fout, en heeft dus geen aansluiting voor afstandsbediening, zie je’. ‘Afstandsbediening?... Bedoel je dat je mij met afstandsbediening opblaast en leeg laat lopen?’ ‘Hm, ja... maar meer verklap ik er echt niet van’, zei de uitvinder haastig. ‘Als je 't maar niet in je hoofd haalt me in bed ook op een afstand te bedienen’, zei Qeva. ‘Nou, kom maar hier, ik zal je wel van die splinter verlossen... Kunnen we tenminste eindelijk beginnen!’ ‘Hoe denk je dat te doen zonder speld?’, vroeg Quork. ‘Waar heb ik een gebit voor?’, zei Qeva. ‘Hier met die voet... Waar zit hij?’ ‘Onder m'n grote teen’, zei Quork. ‘Maar voorzichtig, hè? Je bent in staat om de hele teen eraf te bijten...’ Qeva drukte de uitvinder achterover op het bed en rukte zijn been omhoog. ‘Oei, een fikse splinter’, merkte zij op. ‘Maar ik krijg hem wel klein... Ach ja, dat is waar, dat had ik je allang willen vragen: wat doe je eigenlijk met mij als je me klein krijgt... ik bedoel als je me leeg laat lopen?’ ‘Niets’, zei Quork. ‘Ik stop je in m'n zak’. ‘Oh...?’, zei Qeva verbaasd. ‘Au!...’ zei Quork. ‘Jammer’, zei Qeva. ‘Wat jammer?’, zei Quork. ‘Lukt het niet?’ ‘Jammer eigenlijk dat ik er dan zelf niet meer bij ben’, zei Qeva. ‘Ik functioneer dan niet meer, dus ben ik niet meer. Anders kon ik m'n leeggelopen tijd mooi benutten om voor jongleuse te oefenen’. ‘Jongleuse?’, vroeg Ouork. ‘Je weet wel, zo'n juffrouw die met ballen jongleert’. ‘O...’, zei Quork. ‘Au!’, vervolgde Quork. ‘Voorzichtig zei ik toch!... Díé zak bedoel ik niet, sufferdje. Gewoon in m'n tuniekzak’. ‘Gewóón... dat is sterk!’, zei Qeva en beet met alle kracht door. ‘Auwauwauwauwauw...’, jammerde Quork. | |
[pagina 64]
| |
‘Ziezo' de splinter is lek’, zei Qeva terwijl zij het been terug liet vallen. ‘M'n teen ook’, zei Quork. ‘Je verdiende loon’, zei Qeva. Afstandsbediening, joeh! Wat je maar bediening noemt!...’ Zij liet haar handen keurend over haar voluptueuze tors glijden: ‘Nou ja, het opdienen kan ermee door, maar het afruimen...! Me zomaar in je zak te frommelen in plaats van me netjes op te vouwen en in de kast te leggen! Pummel! Ongelikte beer!’ ‘Ik frommel je niet’, protesteerde Quork. ‘Ik maak een keurig pakje van je. En in wat voor kast zou ik je moeten leggen? De linnenkast? Zou je het leuk vinden om naar mottenballen te ruiken als je weer in opgeblazen toestand bent?’ ‘Jasses nee’, zei Qeva. Zij vlijde zich dichter tegen hem aan en schoof een hand tussen zijn benen: ‘Weet je wat, snoes? Leg me maar in het medicijnkastje... Heb je hoofdpijn, maagpijn, teenpijn, doetzelf-syndroom, Sint-Vitusdans, antiautoritis, maagdenhuistroebelen, mao-infectie of rebellatio simplex... een vrouw blijft altijd de beste remedie tegen iedere kwaal! Maar vergeet niet een etiket op m'n pakje te plakken: Driemaal daags in te nemen - voor het slapengaan een vierdubbele dosis’. ‘Nou, nou, nou, nou’, lachte Quork. ‘Ik moet ook nog tijd overhouden om uit te vinden, weet je. Als ik niets uitvìnd verdien ik niets, en als ik niets verdien... tja, een mens moet nu eenmaal eten, nietwaar?’ Qeva, die net begonnen was met haar tong concentrische cirkeltjes om zijn linker tepel te beschrijven, keek even op van haar werk. ‘Ach ja, dat is waar ook’, zei zij. Is eten lekker? Kan ik ook eten?’ ‘Niet zo lekker als dit, m'n lekkertje’, zei Quork terwijl hij zijn armen om haar albasten schouders legde. ‘Maar je kunt eten als je wilt, al hóéf je niet per se, zoals wij uitvinders en andere vertegenwoordigers van de burgermaatschappij. Om je zo menselijk mogelijk te maken heb ik je namelijk alle zintuigen meegegeven, inclusief de smaakzin - maar zonder enige verplichting. Wil je een “filet de sole | |
[pagina 65]
| |
à la meunière”-tablet proberen? Een “chaud-froid de poulet à l'aurore”-capsule? Of liever een Boeuf-Stroganoffpil?’ ‘Nu niet’, zei Qeva. ‘Zo'n Boeuf-Stroganoffpil lijkt me trouwens wat zwaar op de nuchtere maag... nee, ik heb natuurlijk geen maag. Maar waar blijven die pillen dan?’ ‘Die worden automatisch vernietigd zodra ze je tong gepasseerd zijn... anders bobbelt het zo als ik je naderhand opvouw, zie je. Trouwens, al had je een maag dan was het nog geen nuchtere maag’, voegde hij eraan toe. ‘Je horsd'-oeuvre heb je daarstraks al gehad... al was het dan niet in pilvorm’. ‘Hm?... O, je bedoelt meer in lollievorm - om het lieve kind zoet te houden’, zei Qeva. ‘Maar het lijkt intussen alweer eeuwen geleden. Vind je niet dat het tijd wordt voor het OEvre zelf? Vooruit, oelepetoet! Óp naar de Oorsprong van Alles! It's Springtime, me boy! Kun je nog springen spring dan mee! Kom op! Q op! Hopla!’ ‘Jaja! Haha! Huhul’, riep Quork terwijl hij zich tussen haar warme, welgevormde opblaasdijen nestelde en met beide handen gretig de gespannen orgon-huid van haar welgevulde arti-billen omvatte. ‘Oe! Oe-oe!’, kroelde Qeva. Zij liet haar mathematischbioseksisch perfecte benen een snelle tangbeweging om Quork's lendenen volvoeren, die hem bijna de adem afsneed, en begon op haar beurt met beide hielen een gretige roffel te trommelen op zijn magere natuurbillen. ‘Kom dan, mannetje! Kom dan, m'n snoepertje! Laat zien dat je niet alleen een snóés van een snoepuitvindertje bent, maar ook een echte snoeshaan!’ ‘Hahaan! Huhu! Ququelequl’, kraaide de uitvinder. ‘Ik kom al, m'n snoepje, m'n snoeshennetje!... Nee, nog niet... Eventjes...’ ‘Jaa-áááh, ik voel hem tegen me aan...’, zuchtte Qeva. ‘Ik hóór hem... het resoneert door m'n hele body... het stoot, het hamert, het klopt... Maar’, vervolgde zij na nog een paar zuchten, ‘waarom blíjf je kloppen? De deur staat aan en van mij mag je best binnen zonder kloppen, hoor!’ | |
[pagina 66]
| |
‘Ja, ja, maar... Ik... Je benen...’, hijgde de uitvinder. ‘Wat is er met mijn benen?’, vroeg Qeva argwanend. ‘Mankeert er wat aan?’ ‘Hoegenaamd niet’, zei Quork haastig. ‘Ze zijn prachtig, oh! prachtig, maar... Je houdt me zo stijf omklemd... ik kan de kier niet vinden...’ Qeva ontbond het prachtige rijk van haar benen, dat zich daar om zijn evenaar slingerde als een gordel van albast. ‘Toe dan, kom gauw binnen’, zei zij. ‘Want eventjes is wel lekker, maar het moet niet De Klop Op De Deur worden... dan kom je er nóóit door!’ Quork (of department-Q, om exact te zijn) stak zijn hoofd om de deur en trachtte zich naar binnen te wringen, maar bleef halverwege steken. Hoei, ‘t is wel een smálle deur’, pufte Quork-himself. ‘De Enge Poort, om ook in het literaire vlak te blijven...’ ‘Maar beter dan de portalen van de Ruimte, nietwaar m'n snoeshaan?... en ze leiden eerder tot het doel, de Oorsprong van Alles of het Kosmische Ei zoals de Ouden zei-ei-aiii!-auoh!-jéé-hóéhoóéiden! Ooooh, ja... goed zo... hup... een snelle voorzet... goal!... nee, nog niet...’ ‘Bijna zit-ie... bijna zit-ie...’, hijgde Quork, een nieuwe aanloop nemend. ‘Hup dan!... hup dan!’, supporterde de van ongeduld trappelende, spartelende, kronkelende, wippende, hippende hupsende Qeva. ‘Ja, ja, m'n droompje, m'n knijpqevertje, m'n lekker stevig kunstdier, m'n eigen snoeshen... daar gaan we...!’ ‘Toe dan, m'n Quorkebeestje, m'n kloppertje, m'n snaveltje, m'n kuikentje-pik...’ En pik-pik-pik!. deed het snaveltje, het qukeltje Quork. En kom-kom-kom!’ kloekloekte de snoeshen, en ‘kom uit het ei en hip in mij, want buiten is binnen en binnen is buiten in het grohohohóóóte Kosmische Eiheihei... hááááá...!’ En: ‘Jááá moeder, ik bèn er!!’ juichtpiepte kuikentje-pik. En BBÈNGG | |
[pagina 67]
| |
klapte het opblaasvrouwtje pardoes uit elkaar (En ha-ha-ha! m'n Quorkebeestje, zei ik. Ik kon niets terugdoen, hè? Ik zéi toch dat ik over subtielere methoden beschikte dan FUT-16-q in elkaar te slaan? - Ho-ho-ho, twintigste-eeuwse wijsneus!, zei Quork. Een Quork is niet voor één gaatje te vangen! - Dat gaatje was anders een lelijke booby-trap, hè? - Wacht jij maar, pedante lettertikker! Er zitten meer gaatjes in jouw prutsprogrammering dan in een Gruyèrekaas, hoho-ho! - Dat zullen we dan nog wel zien! ... Goed, waarde lezer, laten wij na dit imaginaire dialoogje zien wat Futsy verder te vertellen heeft.) Quork werd door de klap van het bed geslingerd en bleef verdwaasd tussen de ruïnes van het Kosmische Ei en de flarden orgon-3-huid, spiraaltjes, ventieltjes, smeernippeltjes, syncapillonylhaartjes, gamma-moertjes, bêta-boutjes, remschijfjes, geheugenpartikeltjes, seksfibrillen, trekmetertjes, zwamneusjes, toerentellertjes, denkwindinkjes en gevoelsfaksimileetjes liggen. Na een poosje richtte hij zich op, keek mismoedig naar zijn even mismoedige kuikentje-pik, sloeg er een stukje vaginon-plushuid af en pinkte vervolgens een traan weg. Daarbij viel zijn oog op een ander oog dat hem van de vloer af wezenloos aanstaarde. Hij stond er een ogenblik naar te kijken en gaf het toen een nijdige trap. Het oog stuiterde over de vloer, karamboleerde met het andere, bijpassende oog en nog zachtjes nastuiterend bleven beide ogen tenslotte zij aan zij liggen. De uitvinder wendde zich zuchtend om en trok zijn huistoga aan. Op dat moment klonk er plotseling een heldere jongensstem door de mismoedige stilte: ‘Gos, oom Quork, waar is die mooie dame zo gauw gebleven?’ ‘Welke mooie dame?’, vroeg Quork mechanisch, nog geheel bevangen in zijn eigen verdrietige, gefrustreerde wereld. ‘Dat hippe stuk waarmee u aan 't vrijen was’, verduidelijkte een andere stem. | |
[pagina 68]
| |
‘O, dat...’, zei Quork apatisch. ‘Ze is zich aan 't verkleden’. ‘Verkleden? Bedoelt u dat ze voor de verandering een zwart of een geel blootje aandoet?’ ‘Zeg oom’, viel de andere stem in, ‘mogen wij die mooie stuiters hebben? Met zo'n oog erin?...’ Quork ontwaakte uit zijn apathie toen hij geschuifel, gestommel en de typische geluiden van knikkerende kinderen achter zich hoorde. ‘Quartje! Quintje! Geef die dingen onmiddellijk hier!’, bulderde hij. ‘Ja oom’, zeiden Quartje en Quintje bedremmeld, terwijl zij hem elk een van Qeva's reebruine ogen overhandigden. Quork liet ze in zijn zak glijden. ‘Waar komen jullie zo ineens vandaan?’, vroeg hij. ‘Van Ixixef’, antwoordden de jongens in koor. ‘Ik bedoel... hoe lang zijn jullie hier al?’, vervolgde Quork. Quartje keek Quintje aan en Quintje Quartje. ‘Een klein half uur denk ik’, zei Quartje. ‘Ruim twintig minuten’, zei Quintje. ‘Maak er vijfentwintig minuten van’, zei Quartje. ‘Drieëntwintig’, zei Quintje. ‘Vierentwintig’, zei Quartje. ‘Okiedook' vierentwintig’, zei Quintje. ‘Op de kop af vierentwintig minuten, oom’. ‘Maar wat hebben jullie dan al die tijd gedaan?’ ‘Staan kijken’, zei Quartje. ‘Staan opsteken’, zei Quintje. ‘Opsteken?’, zei Quork. ‘Voor het raam’, zei Quintje. ‘Stalles’. ‘Vader zegt: bij oom Quork kun je altijd wat opsteken’, verduidelijkte Quartje. ‘Nou, we hebben staan opsteken...’ ‘... maar zoals ú 'm opstak... tjongejonge!’, vulde Quintje aan. ‘Hm’, zei Quork. ‘Maar wat kwamen jullie nu eigenlijk dóén?’ ‘O, we kwamen u uitnodigen voor het veertigjarig huwelijksfeest van opa en oma’, zei Quartje. ‘Aanstaande dinsdag’, zei Quintje. ‘Er komen wel honderd | |
[pagina 69]
| |
mensen en we krijgen geen pillen, maar echt eten van de kok!’ Quork betastte de ogen in zijn zak. ‘Doe ze de groeten en zeg dat ze de hort op kunnen!’, snauwde hij in een plotselinge opwelling van onberedeneerde drift. ‘Op hun leeftijd?’, zei Quartje twijfelend. ‘Ik denk niet dat ze er veel succes zullen hebben... Nee, dán die van u!’ ‘Die brengt het zó tot Miss Hort’, zei Quintje. ‘En nu donderen jullie op!’, zei Quork. ‘Ik moet werken’. ‘Ja oom’, zeiden Quartje en Quintje. En zij schoten ijlings de deur uit, bestegen hun glanzende luchtbrommers en denderden het luchtruim in. Quork liet zich op zijn opblaasstoel vallen en staarde een tijdlang peinzend voor zich uit. Hij haalde de reebruine ogen van Qeva uit zijn zak, legde ze op zijn handpalm en bekeek ze opnieuw - met nieuwe ogen als het ware. ‘Hm, ze zijn nog gaaf’, mompelde hij. Hij liet zijn nieuwe ogen door het vertrek dwalen: ‘En enkele andere onderdelen zijn ook nog best bruikbaar zo te zien. Niet zo heel veel misschien, maar... ik heb tenslotte m'n bestek, m'n formules... de rest, het materiaal, kan ik nabestellen. Zal me weer heel wat tijd en geld kosten, hoewel minder dan de eerste keer, maar... Om te beginnen zal ik natuurlijk m'n vaginon-plus moeten herzien... een meer pikvast materiaal gebruiken... vaginon-plus-ultra... En vooral ook elastischer. Misschien ook een andere smering gebruiken... kostte me 'n verduivelde moeite om erin te komen! En nét toen ik... achach, achach’, zuchtte hij, terwijl hij zijn blik over het bed liet gaan waar zojuist nog zijn mooie Qeva had gelegen. Hij vermande zich: ‘Natuurlijk, dat is het’, vervolgde hij zijn gedachte. ‘Waarom zou ik bij de pakken neer blijven zitten? Ik vind haar gewoon opnieuw uit... of liever gezegd, ik zet haar opnieuw in elkaar want ze is tenslotte al uitgevonden. Een mens gaat verloren, maar een uitvinding niet... Zolang mijn formules intakt blijven heeft Qeva het eeuwige leven! Ja, ze lééft, m'n kleine Qeva, al mag het dan lijken of ze uit elkaar geklapt is. Ze ligt als een schone slaapster in de glazen kist van mijn | |
[pagina 70]
| |
formules en ik hoef haar alleen maar wakker te kussen. En eerst haar schede verstevigen natuurlijk. Vooruit Quork, aan het werk!’ En hij ontdeed zich van zijn huistoga, begaf zich met vastberaden tred naar het laboratorium, trok zijn lab-tuniek aan, nam een Boeuf-Stroganoffpil, zette zijn uitvindersbril op en nam zijn formules ter hand. En toen hij haar - o, niet zo snel als het in ons verhaal lijkt, er ging waarachtig wel enige tijd overheen! - maar toen hij haar dus opnieuw in elkaar had gezet, bekeek hij ten tweede male zijn werk en zag dat het goed was. Weliswaar was zij na de Grote Klap wat robuuster uitgevallen, maar dat hinderde niet: volgens de laatste berichten zouden de RT-pioniers en -pionierskes inmiddels de Venus van Willendorf bereikt hebben; en aangezien na de eerste geslaagde Homerus-vlucht onmiddellijk de kallopygische Helena-van-Trojelijn in de mode was gekomen, lag het voor de hand dat nu de steatopygische Venus-van-Willendorflijn in de mode zou komen; wat dat betreft had het opblaasvouwtje dus al slapende haar tijd gevolgd. Quork bekeek dus zijn werk en zag dat het goed was. En hij nam zijn werkstuk bij de hand, leidde het naar de grote staande spiegel en vroeg: ‘En, wat vind je ervan?’ Zij draaide een paar maal voor de spiegel rond, liet haar handen over haar heupen glijden, kneep eens in haar stevige borsten, tikte goedkeurend tegen haar achterdeel en sprak: ‘Nou, dat zit wel snor’. ‘Pardon?’, vroeg de uitvinder verbaasd. ‘Snor’, zei de opblaasvrouw. ‘O’, zei Quork. ‘Juist’, zei zij. ‘Om te beginnen: wat dragen we dit jaar, maxi of mini?’ ‘Nopie’, zei Quork, die de tijd die hij in Ixixef had moeten doorbrengen met het oog op de nodige materiaalinkopen tevens gebruikt had om zich op de hoogte te stellen van de nieuwe mode, teneinde de te verwachten vragen te kunnen beantwoorden. Want aangezien Qeva wel volgens dezelfde | |
[pagina 71]
| |
formules en naar hetzelfde model, maar met (op enkele nog bruikbare onderdelen na) geheel nieuw materiaal herleefd - of heropgeblazen - was, lag het in de lijn der verwachtingen dat zij haar aardse bestaan op dezelfde wijze en met dezelfde vragen weer opnieuw zou beginnen. ‘Nopie?’, zei Qeva. ‘Helemaal niks bedoel je? Nou, van mij mag het, hoor... maar ik wed dat er horden van die opgepepte trutten zijn die zich dit jaar niet meer in het openbaar durven vertonen!’ ‘Zo'n vaart zal het wel niet lopen’, glimlachte Quork. ‘Nopie is ook maar een modewoord: bedoeld is zó kort dat er om zo te zeggen alleen nog maar het idee van een rok overblijft’. ‘Nou, je hebt er geen idee van hoe vaag dat idee van een rok zal zijn als ík me eenmaal in de kleren steek’, zei Qeva met een tevreden blik op haar volle dijen. ‘Als Nopie de laatste mode is dan zal ik 'r ook tot de laatste druppel uitpersen, reken maar!’ Zij bracht haar heupen in een roterende beweging die zo tergend-suggestief was dat Quork onwillekeurig met de ogen begon te knipperen - alsof er bij elke draaiing letterlijk walmen van sensualiteit uit het rotatiecentrum opstegen. ‘Joehoe! Ik zal ze wat te zien geven... Tot ze geen idee meer heeft van 'r idee! Tot ze geen pap meer kan zeggen!’ ‘Wie niet?’, vroeg Quork. ‘Nopie niet’, zei Qeva. ‘Maar afijn, da's een kwestie van later zorg. Voorlopig hebben we andere zorgen aan 't hoofd... Nou ja, 't hóófd is niet helemaal het juiste woord’, voegde zij er giechelend aan toe. ‘En zorgen natuurlijk ook niet. Zorgen; zorgen... nee, ik bedoel... eh... wat is dat verhipte woord nou? Orgieën! Dat is het woord. Geen zorgen aan ons hoofd maar orgieën aan onze... eh... staart? 't Moet even wennen, hoor, al die woorden. Ze zijn trouwens volkokomen overbodig als je 't mij vraagt. Maar je hebt het me natuurlijk niks gevraagd. Zo zijn jullie mannen! Jullie doen maar en wij vrouwen hebben geen woord in te brengen...’ ‘Ik dacht dat je woorden volkomen overbodig vond’, zei | |
[pagina 72]
| |
Quork. ‘Behalve als je ze in kunt brengen’, zei Qeva. ‘Je bedoelt als je kunt tegenspreken’, zei Quork. ‘Tuurlijk’, zei Qeva. ‘Da's de enige zinnige manier van spreken. Jullie mannen spreken alleen maar om je eigen stemgeluid te horen. Om indruk te maken: boeh! daar ben ik, kijk es wat een grote vent ik ben! Jullie spreken zoals een hond plast - om zijn terrein af te zetten. Viezerikken zijn jullie, woordplassers! Bah! Als wij vrouwen tegenspreken doen we dat alleen om jullie zindelijk te maken. Maar het helpt toch geen fluit... En over fluiten gesproken’, vervolgde zij bruusk: ‘;laat om te beginnen maar es kijken wat je te bieden hebt!’ ‘Hoezo... wat ik te bieden heb?’, vroeg Quork wat onzeker. ‘Hoezo wat ik te bieden heb’, bauwde Qeva hem na, ‘hahaha! Moet je dat stuk schijngeil horen! Je wilt toch niet beweren, vent, dat je me in de wereld geblazen hebt om een partijtje met me te ganzeborden? Kom nou! Waarom heb je ander zo'n lekker wijfie van me gemaakt, hm? Dan had je net zo goed een vogelverschrikker kunnen uitvinden... O nee, met mij hoef je geen verstoppertje te spelen!... Vooruit met de geit!’ ‘De geit?’ Quork keek onwillekeurig om. ‘Wat voor geit?’ (hm, taalkundig leek er toch ergens een gamma-moertje bij haar los te zitten). ‘Man, doe toch niet of je van gisteren bent!’, zei Qeva. ‘Leg je waren op tafel, ik stop ze’ (spreidstand - prik!) ‘toch zeker ook niet onder de toonbank! Ik heb alles open en bloot en kijk en grijp voor je uitgestald... nu is 't jouw beurt!’ ‘Jij?’, wierp Quork tegen. ‘Ik heb je uitgestald’. ‘Jij? Zeg es even, vent, wat verbeeld je je eigenlijk? Ik ben geen hoertje dat zich door de eerste de beste pooier laat uitstallen! Je mag me dan uitgevonden hebben, maar als er uitgestald moet worden...’ ‘Pooier? Zei je pooier?’, viel Quork haar driftig in de rede. ‘Zeg dat nog eens!’ ‘Pooier!’, zei Qeva. | |
[pagina 73]
| |
‘Ffft!’, zei Quork. En hij maakte een beweging met zijn hand, zo snel dat er voor zij haar mond open kon doen van de hele volumineuze en voluptueuze Venus-van-Willendorfiaanse figuur alleen nog maar een vormeloos hoopje was overgebleven. Quork raapte het op, rolde het tot een keurig pakje in elkaar en stak het in zijn zak. ‘Ziezo’, zei hij, ‘die zullen we haar praatjes wel afleren!’ Maar hij zei het op een minder tevreden toon dan hij het na de eerste woordenwisseling met Qeva - hoe lang leek het nu alweer geleden! - gedaan had. Want ook in háár toon was er iets essentieels veranderd. Ze had weliswaar nog steeds hetzelfde melodieuze stemgeluid (nu ja, een tikkeltje heser misschien) dat hij indertijd in samenwerking met de akoustici van het Researchinstituut voor Geluidshinder met veel zorg had uitgekozen - maar wát zij zei... Het was of met haar geprononceerder geworden rondingen ook haar taalgebruik rondborstiger was geworden. Een kwestie van psychosomatische samenhang natuurlijk, dus op zichzelf niet zo onbegrijpelijk; een rond mens in een rond lichaam, nietwaar? Maar ze moest het niet te bont maken. Pooier!... nee, dat ging te ver. Hij zou haar moeten temmen. Temmen? Maar hoe? Op een of andere manier leek de opgave hem moeilijker dan met de eerste verschijningsvorm van Qeva... Maar jandorie!, hield hij zichzelf voor, als puntje bij paaltje kwam was zij tenslotte toch een pop, een stuk speelgoed, een geperfectioneerde loop- en piaspop om zo te zeggen... Of nee, nu liet hij zich toch een beetje door zijn irritatie meeslepen. Hij zag haar welige, zinnenprikkeldende vormen weer voor zich en in gedachten stak hij een triomfantelijke duim op (of iets wat erop leek) en veranderde het woord pop in: artistieke creatie. En mét dat hij zijn duim opstak (of wat erop leek) begon hij spijt te krijgen van het overijlde gebruik dat hij van zijn overtuigendste af-ffft-schrikkingswapen gemaakt had. Hij zou meer geduld moeten hebben; met veel takt en met zachte hand zou hij haar op de duur wel bij weten te schaven, want jandorie! als puntje... nee, | |
[pagina 74]
| |
onderbrak hij zichzelf, laat ik nu niet opnieuw beginnen. Vooruit, Quork, sterkte... hup, daar gaat ze dan weer!’ Qeva van haar kant bleek, toen hij haar weer tot het juiste volume had opgeblazen spijt over haar uitval te hebben. ‘Sorry’, zei zij zodra de laatste kreuk uit haar vel was (het sein waarop alles weer begon te functioneren), ‘pooier was natuurlijk niet het juiste woord...’ ‘O jawel, jawel’, zei de uitvinder royaal. ‘Het was precies het juiste woord. Hoertje trouwens ook’, voegde hij er aan toe. ‘Hoezo?’, vroeg Qeva, meteen weer op haar quivive. ‘Alleen’, vervolgde Quork, ‘maak ik uitsluitend zelf gebruik van mijn goede diensten als pooier en jij vice-versa als hoertje; we spelen elkaar de bal toe, als je begrijpt wat ik bedoel’. ‘Nee’, zei Qeva. ‘Bedoel je dat je er maar één hebt?’ ‘Wat dat betreft hoef je je geen zorgen te maken’, lachte Quork. ‘Ik bedoel dat we om zo te zeggen eikaars monopolie hebben, en what's dan in a name, nietwaar?’ Qeva's denkcircuits schenen hier niet meteen op aan te sluiten, met het gevolg dat zich een rimpel boven haar neus aftekende. ‘Ik begrijp het nog niet goed’, zei zij. ‘Bedoel je dat je niet wilt ganzeborden maar monopoly spelen?’ ‘Welnee’, zei Quork ongeduldig. ‘Ik heb heel andere spelletjes in m'n hoofd...’ Qeva's voorhoofd klaarde op. ‘Ahl’, zei zij. ‘Laat ze dan maar gauw een eindje zakken!’ ‘Huh?’, zei Quork. ‘O’, vervolgde hij. ‘Jaja... Maar wat ik zeggen wou: als we de spelletjes spelen waarvoor ik je gemaakt heb...’ ‘Ah! Eindelijk mannetaal!’, zei Qeva. ‘... dan zijn we toch eikaars hoertje en pooier? Dan zijn het toch zeker vlijnaampjes, net als schat of snoeshaan, alleen wat pinkanter?’ Qeva schaterde het uit. ‘Snoeshaan! Hoe verzin je 't! Kom nou, m'n pikkedorusje, je wilt toch niet echt dat ik je met snoeshaan aanspreek?’ | |
[pagina 75]
| |
‘Aanspreek... wie heeft het over aanspreken?’, zei Quork een beetje schaapachtig. ‘Snoeshaan is iets dat je... nou ja, dat je gewoon zegt als je... es...’ ‘Nou, ik niet als ik eh’, zei Qeva. ‘Weet je wat hanen hennen doen? Treden. En je mag me grijpen, nemen, bespringen, berijden, dekken en wat je maar wilt, maar treden... nee. Daar zet ik een punt. Het moet een spel blijven en niet in een tredmolen ontaarden’. ‘Kan wel zijn, maar snoeshaan is nog altijd beter dan pikkedorusje’, zei Quork koppig. ‘Als vlijnaam...’ Qeva wipte op zijn schoot, wond haar amen om zijn hals en begon als een hondje aan en in zijn oor te likken. ‘O, is het dàt? Wil m'n snoepertje zo graag een vlijnaampje hebben?’, vroeg zij plagerig. ‘Kún je anders niet? Moet je eerst een beetje opgevlijd worden? Goed dan. Wat denk je van... eh, 's kijken... m'n doedeltje?’ Quork kromp ineen. ‘Nee? M'n knuffeltje dan?’ ‘Hm’, zei Quork. ‘M'n knolletje’, zei Qeva. ‘Hm’, zei Quork. ‘M'n snuffeltje, m'n buffeltje, m'n robbetje...’ ‘Hm’, zei Quork. ‘Of liever m'n grote vent? M'n veldheer? M'n briesende neushoorn?’ Zij schoof haar hand lieswaarts in zijn labtuniek. ‘Hm? Doet dàt je misschien wat?... Nee’, constateerde zij. ‘Maar dat is waar ook’, vervolgde zij: ‘weet je wel dat je eigenlijk gewoon een onbeschofte vlerk bent? Je vindt me maar uit, je sleurt me maar piemelnaakt op je schoot...’ ‘Dat is sterk!’, protesteerde Quork zwakjes. ‘... terwijl je je nog niets eens behoorlijk hebt voorgesteld!’ ‘Quork’, zei Quork. ‘Dáár!’, zei Qeva. ‘Au!’, zei Quork terwijl hij zijn snel rood wordende wang betastte. ‘Doe dat bij je moeder thuis, pummel!’, zei Qeva. ‘Wat?’, vroeg Quork. | |
[pagina 76]
| |
‘Vieze geluiden maken terwijl ik je een nette vraag stel. Ik vroeg hoe je heette...’ ‘Maar ik héét Quork’, zei Quork. ‘Asjemenou!’, zei Qeva verbaasd. Toen proestte zij het uit. ‘Nou weet ik hoe ik je noem: m'n varkentje!’ ‘Hm’, zei Quork. ‘En ik?’, vraeg Qeva. ‘Wat jij?’, vroeg Quork wrevelig. ‘Hoe heet ik?’ ‘O, jij... Qeva’, zei Quork. ‘Qeva? Nog idioter!... Hebben we in de toekomst allemaal van die gekke namen?’ ‘De toekomst? Wat heeft de toekomst ermee te maken?’, vroeg Quork verwonderd. ‘Ach ja, natuurlijk! Ik had het indertijd nog wel zo mooi geformuleerd. Hoe was het ook weer?... Vrouwen leven in de toekomst - vandaar dat ze altijd te laat komen: ze denken dat ze er al zijn’. ‘Dènken? Ik bén er... en hoe! Met heel m'n hebben en houwen, joehoe! Dat zul je nog gewaarworden, kereltje! Joehoehoe!’, jodelde Qeva, terwijl zij een uitbundige hupsen-bupsdans op zijn schoot ten beste gaf, zijn nek als een rekstok gebruikend, haar stevige turnbenen hoog opstootte in de vaart der... de vaart der... enfin der andere turnbenen waar ook ter wereld. ‘Au, m'n nek!’, kreunde Quork. ‘Me nekkie - me nekkie - me nekkie, dat lekkere nekkie - vamme gekkie’, zong Qeva. ‘Jippíéíeíe! Als we toch van die bezopen namen hebben, laten we er dan een fijne gekke bezopen troep van maken, wat jij? 's Werelds Sekste Gekkorama! Hatsjekidee! Hè, ouwe reus? Ouwe wroetneus? Lekker varkentje van me? Quorkquorkquorkquorkquork!’, knorde zij in zijn oor. ‘Nou? Hoe gaat-ie?’ ‘Hm... het kriebelt’, zei Quork. ‘Dat werd dan hoog tijd’, zei Qeva. ‘Je zit er poddome bij of je in dooie vis op schoot hebt!’ ‘Dooie zei je?’, zei Qourk. ‘Ik heb er nog nooit een zó zien spartelen!’ | |
[pagina 77]
| |
‘Spartel dan mee, kwibus!’, zei Qeva. ‘Of heb je zo hard op me zitten blazen dat je voor de rest van je leven voor pampus ligt?... Maar dan ken je míj nog niet. Wacht maar, vent! Qeva zal je zo opvlijen en opkriebelen en opfiemelen dat de vonken eraf spatten! Hahááá!’ ‘Hihííí!’, giechelde Quork. ‘Schei uit! Ik kan niet tegen kietelen!’ ‘Zo! Er begint leven in de brouwerij te komen, hè, varkentje krulstaart? Zo mag ik het zien! Hopla, actie! Ik hou niet van mannen die lummelen... een man moet wérken zeg ik altijd’. ‘Werken?’, zei Quork. ‘Of ik niet lang genoeg aan je gewerkt heb! Ik dacht dat nu de tijd gekomen was voor...’ ‘De pantoffels en de hallucinovisie? Nee mannetje, dat had je gedácht! Ik zal je wel...’ ‘... de pret’, zei Quork. ‘O?’, zei Qeva. Toen sprong zij met een jolige beenworp van zijn schoot. ‘Zeg dat dan direct! Hopla, actie - dat zéí ik toch? Kom mannetje, kom varkentje, óp naar het pretbed!’ ‘Je liet me niet uitsrpeken’, zei Quork. ‘En bovendien had je het over wérken...’ ‘Tuurlijk, m'n doedeltje’, zei Qeva. ‘Of dacht je dat je de pret cadeau kreeg? Hier, bekijk me maar eens goed...’ Zij liet haar vingers speels over haar lichaam trippelen als over de toetsen van een klavier (en het was Quork of er tegelijk een legertje muizen over zijn eigen lichaam trippelde) en kletste een paar maal met de open handpalm tegen de meest kletsbare plaatsen van haar tierige opblaasbody (en het was Quork of er bij elke klets een electrische schok door zijn fundament ging). ‘Voel je wat ik bedoel?’ ‘En of!’, zei Quork. ‘Ládingen bedpret al zeg ik het zelf’, zei Qeva zelf. ‘Maar in ruwe toestand. Om er de pure bedpret uit de raffineren zul je nog heel wat werk op het pretbed moeten verzetten...’ ‘Bérgen’, gaf Quork wat benepen toe. ‘Ja vent, je zult nog voor hete vuren komen te staan, dat beloof ik je! Maar hoe heter het vuur, hoe harder het staal, en hoe harder het staal hoe groter de pret, nietwaar?’ | |
[pagina 78]
| |
‘O... zeker’, zei Quork terwijl hij wat onzeker naar de plek tastte waar zich zijn staal zou moeten bevinden en waar zich, om een andere metallofoor te gebruiken, op zijn hoogst iets van lood bevond (‘Lamstraal!’, siste hij tegen zijn afwezige pretstaal). ‘En in ieder geval’, vervolgde zij met een royaal gebaar, ‘kun je op mijn volledige medewerking rekenen!’ ‘O ja’, mompelde de uitvinder, ‘ik reken vást op je laaiende... ik bedoel loyale medewerking!’ ‘Joepie! Daar gaan we dan! Kom op!’ (zij klakte met de tong) ‘Allez-hop!’ (het klonk als het klappen van een circuszweep) ‘Klak!’ (of als een pistoolschot) ‘Nou, wat is er? Wat zit je daar te suffen? Hop, hop!...’ Quork zat nerveus op zijn stoel te schuifelen. ‘Ik... ik moest ineens aan de gluurder denken’, zei hij hoopvol. (Aha! Bang dat je in slecht figuur slaat, m'n doedeltje? - Schei uit met dat gedoedel! Kunt je die Futsy van je niet even afzetten? - Ik denk er niet aan! Waarom laat je 'r niet leeglopen als je 'm zo knijpt? - Na al de moeite die ik gedaan heb? O nee! Zet jij liever... - Net nu het leuk wordt? O nee! - Barst!) ‘Gluurder?’, zei Qeva verbaasd. ‘Hebben we er een gluurder bij?’ ‘O, je hoeft je voor hem niet te generen’, begon Quork. ‘Genéren?’, zei Qeva. ‘Kom nou! Of laat naar je kijken, zou ik eigenlijk moeten zeggen. Je wou toch een orgietje bouwen? Nou, hoe meer zielen hoe meer vreugd!’ ‘O’, zei Quork beduusd. ‘Het is een gluurder die al eeuwenlang dood en begraven is, moet je weten...’, probeerde hij opnieuw. ‘Kijkkijkkijk!’, lacht Qeva. ‘Je bent een nog groter varken dan ik dacht! Sjonge, wat zullen we in heidense troep hebben! Joedeloehoóé! Nou wordt het pas een echte fijne bezopen troep! Lekker vies pervers bedfestijntje bouwen, hè Quorkquorkquorkie? Zo mag ik het horen! Nou, zet je feestneus | |
[pagina 79]
| |
op! Klak! Allez-hop!... Maar wat hèb je toch, vent? Je ziet eruit als een kanarie die per ongeluk de kat heeft ingeslikt... Nou ja, als je denkt dat je er niet tegen kunt, stuur die dooie gluurder dan maar naar huis. Het leek me machtig pikant, maar als je moreel er niet tegen bestand blijkt... Hoe 'n bezopen troep het ook wordt, het moreel van de troep mag niet verslappen. Een stijf moreel is een sine... sinelamelos’. ‘Sinequanon’, zei Quork. ‘Maar dat is de kwestie niet... Kijk, zie je, eh... de gluurder terzijde gelaten... eh... de kwestie is, je overvalt me een beetje om het zo maar eens uit te drukken...’ ‘Ik jóú? Dat lijkt me maar es een beetje ongelukkig uitgedrukt. Ik heb die hippe nekroheppening toch zeker niet verzonnen? Ik zou 't best gewild hebben, hoor, daar niet van! Sjongejonge, dacht ik al: door wat een béér van een varken heb ik me nou laten uitvinden! Meid, dat wórdt wat!... Maar je zit erbij als een pips speelgoedbeertje waar het vulsel uitgelopen is...’ ‘Ja, kijk, hoe zal ik het uitleggen?’, zei Quork. ‘ 't Is misschien omdat je er zo'n vaart achter zet, begrijp je? Deed je de vorige keer ook wel, maarreh... in vergelijking met...’ ‘De vórige keer?’, riep Qeva uit. ‘Wat zit je nou te bazelen, vent? M'n toerenteller staat op nul, dus probeer me niks wijs te maken! Oho, nou heb ik je in de smiezen! Zeker straks, als we zes toertjes gemaakt hebben, beweren dat het er zeven waren, hè? Daarom heb je je zeker bedacht wat die gluurder betreft: die zou je goocheltoertjes wel es aan de kaak kunnen stellen! Bedzwendelaar! Bermtoerist!... Nee mannetje, ik laat me niet beetnemen - of het moet in onvervalste vleselijke zin zijn!’ ‘Qeva, m'n Qevertje, wind je toch niet op’, zei Quork. ‘Je krijgt de nodige toertjes, heus! Althans, ik zal niet proberen je buitenvieselijk te bedotten’, voegde hij er haastig aan toe. ‘Maar ikke... ikkik... op het moment ben ik... hoe zal ik het zeggen?...’ Er ging Qeva een licht op. ‘O, bedoel je dat je... eh... hoe | |
[pagina 80]
| |
zal ik het zeggen?...’ ‘Tja’, zei Quork mat, ‘zo kun je het nog het beste zeggen’. ‘Hm’, zei Qeva. ‘Nou, je bent me in Quorkwibus, hoor! Maar ik zou me er maar niet al te druk over maken, zoiets kan de beste overkomen. Je hebt komponisten die flauwvallen bij de eerste opvoering van hun eigen opera; staat in het laatste nummer van Ik en mijn Naaimachine, al begrijp ik bij god niet wat ik met een naaimachine moet. Of had je vantevoren al een hoe-zal-ik-het-zeggen ingekalkuleerd? Maar afijn, die komponisten hebben zo lang aan hun nootjes en halve nootjes en kwartnootjes zitten priegelen en dat ze zich een rotje schrikken als de muziek plotseling in haar volle glorie uit de orkestbak spuit! En zo is het ook met mij: je hebt zo lang aan m'n draadjes en spoeltjes en spulletjes zitten peuteren dat je je lam geschrokken bent toen ik ineens in m'n volle glorie voor je uitvindersogen verrees...’ ‘Ja, ja... Als Venus uit de golven’, zei Quork (of Venus tout entière à sa proie attachée, voegde hij er voor zichzelf aan toe, want hij had zijn vrije uren inmiddels gebruikt om nu werkelijk eens zijn frans op te halen). ‘Zoiets dóét je wat’. ‘Alleen niet op de juiste plaats’, merkte Qeva op. ‘Want nu is het jouw beurt om iets met Venus te doen... zo uit de golven op een droogje is ook niet alles’. ‘Ja, sorry, ikkik...’, begon Quork. ‘Laat maar zitten’, zei Qeva. ‘We krijgen je wel; ik bedoel... je komt er wel overheen. Het is een soort eksamenvrees denk ik, of seksamenvrees liever gezegd. Nee, seks-sámenvrees’, verbeterde zij zichzelf. ‘Want al die tijd dat je met mij, althans met m'n onderhuidse priegeltoestandjes bezig was, is m'n doedeltje, al dromend van zijn verrijzende Venus, natuurlijk een fanatieke doedeletzelver geweest, hè? O, ontken het maar niet! Een varkentje als jij...’ ‘Tja, kijk...’ ‘O, het is de natúúrlijkste zaak van de wereld, ik verwijt je niks hoor. Zelfs de apen doen het. Maar ja, voor sekssamen moet je dan wel even omschakelen. En dat kost bij jullie natuurmensen even tijd, o, ik begrijp het best, jullie zijn | |
[pagina 81]
| |
niet zo vlug als wij kunstmensen. Zal ik je een fabeltje vertellen?’ ‘Fabeltje’, vroeg Quork verbaasd. Qeva grinnikte. ‘Om de tijd van het omschakelen te korten’, zei zij. ‘Kun je even bijkomen. Je hebt een heel stapeltje fabeltjeskranten in me opgeslagen, weet je wel? Voor druilerige winteravonden. En het is wel geen winter en ook geen avond, maar je zit er wel verhipte druilerig bij. Zelf snap ik er geen moer van maar ik wil ze met plezier voor je afdraaien, want ik neem aan dat jij ze nog niet kent: waarom zou ik ze anders moeten vertellen?’ ‘Hm’, zei Quork wat onzeker. ‘Misschien is het wel een goed idee’. ‘Vast’, zei Qeva. ‘Anders was ik er niet op gekomen. Het floepte vanzelf aan toen ik het over die komponist en die priegeltoestanden had. Luister maar. De fabel heet: |
|