Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks
Afbeelding van De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straksToon afbeelding van titelpagina van De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

Scans (116.53 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De opblaasvrouwtjes en andere stoute stories van nu en straks

(1970)–Paul Rodenko–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

Stout intermezzo

John Q. Stout legde het laatste velletje van De Opblaasvrouwtjes zorgvuldig op het keurige stapeltje van de voorgaande velletjes, snoot zijn neus, stak omstandig een pijp op en zweeg.

‘En?’, vroeg ik.

‘Tsja’, zei John.

‘Wat tsja?’

‘Tsjatsjatsja...’, vervolgde John na een korte stilte en tuitte zijn lippen bedachtzaam om de steel van zijn pijp.

‘Wat tsjatsjatsja?’, vroeg ik, nu enigszins geïrriteerd.

‘Tsja, weet je’, zei John, ‘ik geloof dat ik Futsy voorlopig maar weer mee terugneem... voorlópig’, herhaalde hij toen ik iets in het midden wilde brengen. ‘Ik beloof je dat je 'm nog eens mag proberen, maar ik heb zo'n gevoel dat we hem eerst eens grondig door onze experts moeten laten nazien. Te veel onwaarschijnlijkheden...’

‘Hoe weet je dat?’, zei ik. ‘Het verhaal speelt zich in de verre toekomst af. Als een middeleeuwer een verhaal uit onze tijd te lezen kreeg, zou hij ook zeggen: we moeten die schrijver eens grondig door onze duivelbezweerders laten nazien! Auto's, maanvluchten, harttransplantaties, onderzeeërs, vrouwelijke verkeersagenten, luchtverontreiniging, volksverhuizingen als vakantievermaak, atoombommen, corned beef, pasfoto's, radio en televisie, kunstmatige bevruchting...’

‘Allemaal dingen waar de mensen al eeuwenlang over gedroomd en gefantaseerd hebben’, zei John, ‘in mythen, sprookjes, verhalen en zelfs filosofische traktaten. Maar wie zal het in zijn hoofd halen van gedresseerde miereneters te dromen als er steeds betere stofzuigers zijn. That's Pure lunacy! De civilisatie gaat vóóruit, beste vriend, en

[pagina 112]
[p. 112]

niet achteruit. Neem die slavinnen van je...’

‘Van Futsy’, corrigeerde ik. ‘Maar overigens een goed voorbeeld. Had in de Renaissance ooit iemand gedacht dat een paar eeuwen later de slavenhandel weer op zou bloeien, in een wreder en onmenselijker vorm dan ooit tevoren? Of om een ander voorbeeld te noemen: hoe zag men een zestig jaar geleden de toekomst van de auto? Hij zou steeds harder gaan rijden, nietwaar, want de civilisatie gaat vóóruit, niet achteruit. Als je in die tijd voorspeld had dat de auto in werkelijkheid een steeds langzamer vervoermiddel zou worden, dat op spitsuren amper het tempo van de trekschuit bereikt, zou je grootvader dan ook niet gezegd hebben: jongen, ik weet een uitstekende psychiater, als je daar nou es heenging? Vóóruit...’

‘Hm’, zei John Q. ‘Niettemin. Enfin. En dan dat gedoe met de Kamasoetra en de Geurende Tuin van sjeik Nefzauï... Kom nou! Maar goed, dat ligt dan misschien meer aan jouw programmering dan aan Futsy, je hebt nu eenmaal van die oosterse neigingen...’

‘Kan zijn’, gaf ik toe, ‘maar het zou dan toch de taak van Futsy geweest zijn, mijn suggesties in termen van toekomst om te zetten’.

‘Precies’, zei John. ‘Hij heeft van je moeder-idee wel een toekomstverhaaltje gemaakt, maar op bepaalde onderdelen functioneert hij blijkbaar niet goed - vandaar dat ik hem nog eens wil laten nazien’.

‘Maar trek je je conclusies niet wat al te haastig?’, zei ik.

‘Vergeet niet dat erotoìogische werken als de Kamasoetra pas sedert kort in het westen beginnen door te dringen; daar heeft de Kamasoetra dus ruim anderhalf duizend jaar voor nodig gehad. Aangenomen dat mijn verhaal, of liever dat van Futsy, over nog eens anderhalf duizend jaar speelt - ik zal niet verklappen op welke eeuwlengte ik hem precies heb afgesteld, dat zou onze planologen en futurologen maar grijze haren bezorgen -, is het dan zo onwaarschijnlijk dat de Kamasoetra nog steeds bestudeerd wordt? En dat mét de studie van deze werken, die grondiger, completer en

[pagina 113]
[p. 113]

wetenschappelijker zíjn dan enige westerse handleiding, ook de oude oosterse en arabische termen bewaard zijn gebleven? In andere takken van wetenschap maken wij toch zeker ook nog altijd van de oude griekse en latijnse terminologie gebruik? En trouwens, afgezien daarvan: hoe oud is de Ilias niet? Of het Gilgamesj-epos? Die dingen worden in onze tijd niet alleen gelezen, maar zelfs steeds méér gelezen. Het irreële van de meeste science-fictionverhalen is dat de SF-mensen over de toekomst schrijven alsof het een toekomst zonder verleden is. De toekomst...’

‘Jaja’, zei John, ‘maar ga alsjeblieft geen verhandeling houden. In ieder geval begrijp ik nu van welk moeder-ideetje die vreemde RT-vluchten in de geschiedenis stammen, waar Futsy bij monde van Quork niet over uitgepraat raakt. Ik zal de formule overigens aan onze technici laten zien, maar ik ben bang dat die er ook niet veel wijzer van zullen worden. Maar goed, wat ik tot dusver noemde zijn eigenlijk kleinigheden, voor een wetenschappelijk denkend man als ik alleen maar Schönheitsfehler, net zoals die kwestie van de negerslaven die jij te berde bracht een schoonheidsfoutje in de historische ontwikkeling is dat wij allang bezig zijn te herstellen. De evolutie kan zich ook wel eens vergissen, het is tenslotte een evolutie van mensen, en we zijn allang weer bezig onze zwarte broeders de blanke hand te reiken om ze als verloren zonen weer in onze vooruitstrevende gemeenschap op te nemen. Zij kunnen het toch niet helpen, nietwaar, dat ze zwart zijn? De schuld ligt niet bij henzelf, maar bij hun ouders en voorouders, bij erfmassa en milieu. Zó denken wij moderne mensen erover en dat bedoel ik ik wanneer ik zeg dat de beschaving ondanks enkele schoonheidsfoutjes vóóruit gaat en niet achteruit. Neem de misdaad: die zagen wij vroeger toch net zo goed als een persoonlijke schuld, maar ook hier zijn we mét het voortschrijden van de beschaving tot de conclusie gekomen dat het eerder een kwestie van erfmassa en milieu is; de misdadiger kan het net zo min helpen dat zijn ziel zwart is als de neger dat zijn huid zwart is.’

[pagina 114]
[p. 114]

‘Wie is er nu eigenlijk een verhandeling aan het houden?’, vroeg ik. ‘Jij of...’

‘Sorry’, zei John. ‘Wat ik wilde zeggen is dat ik nog steeds niet gezegd heb wat ik wílde zeggen. Want tot dusver hebben we het over onwaarschijnlijkheden gehad en ik wil wel toegeven dat die slavinnen van Ancilla niet tot de volstrekte onmogelijkheden behoren, vooral omdat Futsy er een gezonde economische reden bij aangeeft; ze komen trouwens van een andere planeet, dus het zijn vermoedelijk niet eens ménsen. Maar laten we het nu over de volstrekte onmogelijkheden hebben. Kijk, vrijheid en demokratie zijn wezenlijke verworvenheden van de moderne beschaving, nietwaar? En dat de beschaving vooruit en niet achteruit gaat zal je toch ook wel met me eens zijn; het zit trouwens al in het woord evolutie zelf. Of we moeten in een volmaakt krankzinnige wereld leven, maar we zouden wel gek zijn als we daarvan uitgingen. Nu ben jij misschien een rare snuiter, maar gek ben je net zo min als ik. Wanneer jij je verhaal dus over zo'n anderhalf duizend jaar hebt gepland en Futsy laat het in een soort politiestaat spelen, waar je niet eens over de toekomst mag denken en demokratie als een soort duistere en achterlijke toestand wordt voorgesteld, dan moet de fout wel bij Futsy liggen...’

‘Kwestie van erfmassa en milieu?’, vroeg ik.

‘O nee, hij is door een volkomen blank team ontworpen’, zei John Q. ‘Maar het kán niet, dat voel je zelf wel. En dan die dominee waar Qeva mee aan komt dragen... je reinste waanzin!’

‘Waarom? De kerk heeft een taai leven...’

‘Maar man, je weet toch wel dat de oecumene steeds meer veld wint? En als iets steeds meer veld wint, ligt het toch in de logische lijn der evolutie dat het méér en méér veld wint en dat over anderhalf duizend jaar het hele veld bezet is door één éénheidskerk? Dan bestaan er toch zeker geen dominees en pastoors en popen meer, maar... nou ja, een soort éénheidskerkdienaren, waar ze dan wel een nieuwe naam voor zullen bedenken...’

[pagina 115]
[p. 115]

‘Eén kerk, één éénheidspreek, één éénheidspreker’, zei ik. ‘En één hoofddogma: dat Lao Tse, Boeddha, Christus en Mohammed één en dezelfde persoon waren, een soort dr. Mabuse in het heilige...’

‘Zoiets’, zei John. ‘Wie weet? Maar ik ben in ieder geval blij dat we jou een poosje met Futsy hebben laten experimenteren, anders waren deze constructiefouten misschien nooit aan het licht gekomen en zouden we een figuur als bagger hebben geslagen als we de FUT-16-q voor een wetenschappelijk forum hadden willen demonstreren.’

‘Je bedoel dat ík nu een figuur als bagger voor mijn lezers sla...’

‘Och, van een schrijver slikt men zoveel’, zei John Q. luchtig.

‘A propos, heb je nog meer Futsy-teksten behalve die Opblaasvrouwtjes? Het lijkt me wel van belang om alles zorgvuldig te laten analyseren, zie je... wie weet wat er bij close reading nog meer voor fouten voor de dag komen’.

‘Hm, ja’, zei ik aarzelend, ‘ik heb nog een tekst, een korte... maar...’

‘Maar wat? Elke tekst kan van nut zijn, dat kun je niet beoordelen. Ik trouwens ook niet, maar daar hebben we onze mannetjes voor. Wat is er mee?’

‘Na de Opblaasvrouwtjes wilde ik eens zien wat er voor de dag kwam als ik hem helemaal op eindig stelde’, zei ik.

‘En... eh...’

‘Op oneindig?’, zei John, nieuwsgierig geworden. ‘Is er dan nog iets te vertellen?’

‘Blijkbaar wel. Maar het lijkt eigenlijk meer op een sprookje dan op een science-fictionverhaal, hoewel... Enfin, je zult wel zien, als ik het tenminste... verdomd, ik heb het!’, zei ik verrast (want ik kan doorgaans nooit iets vinden op mijn schrijftafel). ‘Zal ik het voorlezen?’

‘Ga je gang’, zei John. Hij hield een nieuwe lucifer bij zijn pijp en leunde behaaglijk achterover. ‘Helemáál op oneindig zei je? Hm, ik hoop dat je niets geforceerd hebt...’

‘Nou ja, menselijkerwijs gesproken op oneindig’, zei ik.

‘Je zult zo wel zien wat ik bedoel. Het verhaal heet:


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken