Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lieve Zuster Ursula (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lieve Zuster Ursula
Afbeelding van Lieve Zuster UrsulaToon afbeelding van titelpagina van Lieve Zuster Ursula

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

Scans (11.97 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lieve Zuster Ursula

(1969)–Henk Romijn Meijer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

III

Van wie was onze kant de kant en hoe afschuwelijk mocht je Gabriels kunst nu werkelijk vinden, straffeloos?

‘Blijf toch nog wat,’ zei Beer en liet een bezoekster uit.

Nu was elk plekje van de muren behangen met Pieczuros en neerslachtig door de aanwezigheid van zoveel eigenteelt staarde Gabriel in een krachtig zigzag rood en wit gebreide trui naar zijn vervuilde vingertoppen.

‘Dat was ook handig van jou,’ zei Beer, ‘om daar over te beginnen. Je weet toch dat ze dan nooit meer weggaat.’

‘Je hebt haar toch goed weggestuurd,’ zei Gabriel goedkeurend.

‘Je moet weten, ze proberen om me voor hele dagen te krijgen,’ zei ze tegen Peter.

Ze gaf les in sociale psychologie, ze had het in het zuiden van Amerika gestudeerd. Daar fietste ze op haar nederlandse fiets tot ieders verbazing grote afstanden voor haar genoegen. Ze was verslingerd geraakt aan haar fiets.

‘Wat zou dat toch betekenen, als iemand zo aan een fiets gehecht raakt, psychologisch,’ mijmerde ze.

‘Verslingerd,’ zei Gabriel, ‘Ha.’ Hij zuchtte, gaapte, wachtte wijd open op de volgende gaap.

‘Misschien betekent het niets,’ zei Peter.

‘Hij is vannacht niet naar bed geweest. Wat ik niet heb moeten doen om aan geld te komen! Ik had geen echte beurs -’

Haar vader was directeur van de Kon. Ned. Aroma Mij, bezat huizen in elk deel van Europa, een villa vol Picassos en Pieczuros.

‘Weet je dat zijn grootste trots is dat hij al zijn schilderijen zelf gekozen heeft? Ja, nu helpt Gabriel hem een beetje.’

‘Kreeg je dan geen geld van hem?’ vroeg Peter.

‘Geen cent! En mijn zusje kon altijd van alles van hem krijgen en zij is juist helemaal niet op hem gesteld.’

‘En mag hij jou dan niet?’

‘Juist wel! Ik ga nu nog vaak met hem uit, naar een concert of zo. Maar het was gewoon zo dat ik mezelf maar moest redden. Hè, Gabriel, blijf toch een beetje wakker.’

Bij het geratel van de telefoon opende Gabriel een tranend oog en even later lag hij op zijn knieën voor het toestel, een hand steunend op de grond.

‘Nee nee ze is hier niet, nee beslist niet, beslist niet.’ Zijn stem klonk plotseling opgewekt. ‘Beslist niet. Jammer, ja, erg jammer, voor jou. Ja.’

[pagina 20]
[p. 20]

Toen hij de haak neerlegde gaf de telefoon één enkele tevreden ping. De zeeën waren aangevuld met nog meer zeeën binnen eigenlijk te mooie lijsten. Altijd hard blauwe golven die telkens anders te pletter sloegen. Hoekige rotsen, veelkleurig, de stukken van een weerbarstige legkaart. En Peter merkte dat Gabriel hem bespiedde.

‘Dat,’ wees Gabriel, ‘is aangekocht door een Amerikaanse professor in de, ik weet niet meer waarin, fysica of zoiets. Hij had een reproductie gezien ervan en daarop heeft hij het besteld. Hij schreef in een brief, zoals die golf op die rots stukslaat, dat is precies zoals het is. En die golf heb ik uit mijn hoofd geschilderd.’

‘Het beste compliment dat je verwachten kunt,’ zei Peter plechtig.

‘Dit is die reproductie.’

Een tijdschriftje, luxueus, op glanspapier gedrukt, orgaan van de Aroma Maatschappij waarin veel foto's van veel curieuze kruiden stonden afgedrukt uit alle delen van de wereld en artikelen, in het Engels, over onderwerpen zoals palingvisserij, en op de kaft de reproductie van Gabriels golf. Het heette Taste, Beers vader financierde het en Gabriel was de redacteur.

‘Hou dat maar. Ik ben trots daarop. En ik kan je daaraan werk bezorgen. Wil je dat? ik kan je heel goed daarvoor betalen.’

‘Bijvoorbeeld?’ zei Peter.

‘Bijvoorbeeld f 300 voor zo'n stuk van 600 woorden of zoiets.’

‘Kan ik dan bijvoorbeeld iets schrijven over Zwolse balletjes?’ vroeg Peter.

‘Ja zeker,’ antwoordde Gabriel geestdriftig.

‘O jôh, dat is zo mooi,’ zei Beer die Peter had bespied. ‘Vind je dat niet prachtig?’ Het was de boom die Peter in een oude catalogus beschreven had gezien als ‘La Arbre en pien Air.’ ‘Weet je wat ik altijd wil?’ vroeg ze. Ze ging heerszuchtig voor het schilderij staan. ‘Dit hier, dit eilandje, dat zou ik zo graag willen hebben. Daar zou ik zo naar toe willen vliegen.’

Een eilandje in het licht van een gele zon die in een nevel vervaagde. De boom was recht omhoog uit een kaal stuk land gegroeid waarop drie rode vruchten lagen. Het grensde aan een zee waarin geen golfslag te bekennen viel. Aan de kruin vertakte de boom zich tot drie armen die iets omhoog hielden, leek het, buiten het schilderij. Tegen de elleboog van de meest rechtse arm stond een nauw toelopende ladder. Leeg, geen mens in de buurt.

‘Dat heeft op tentoonstellingen ook altijd veel succes gehad.’

[pagina 21]
[p. 21]

‘Dat begrijp ik,’ zei Peter.

‘Hemel.’

De bel. Beer liep de gang op. Welkom bij de deur en tegelijk het stompen van wakkere voeten in het souterrain.

‘De kinderen,’ zei Gabriel. ‘Zeker een beetsje aan het vechten geslagen. Ik had een voordeeltje,’ vertelde hij. Op de gang klonk druk praten. ‘Kon ze allemaal terugkopen van een mannetje in Zwijndrecht die er nota bene 37 had, moet je je eens eventjes voorstellen. En die stonden bij hem op zolder opgeslagen, omdat zijn vrouw ze niet mooi vond en nu heeft hij zich een nieuwe vrouw aangeschaft en daarvoor heeft hij nu contanten nodig en zo kon ik ze terugkopen voor wat hij er acht jaar of zo geleden voor gegeven heeft. Ik moest wel een lening sluiten maar dat was ook niet onvoordelig. Dat is verkocht aan het gemeentemuseum. Ja, die klootzak had ze allemaal op zolder staan in het stof, dag Jetje.’

Dat was ‘La Arbre en plen Air’ en Jetje was een jonge vrouw op dunne benen en in een korte zwarte stoffige jurk.

‘Je mannetje heeft net opgebeld,’ sprak Gabriel haar hartelijk toe, kin op de borst, de wenkbrauwen gefronst, en pompte haar arm hard op en neer. Haar ogen waren donker blauw omrand.

‘Gisteravond al begonnen,’ barstte ze uit, ‘ik moest eruit, ik ben eruit gegaan, de spanning werd ondragelijk, ik dacht, ik moet eruit, aanstonds vergallopeer ik me, dat wil ik niet, iets doen dat niet meer goed te maken is.’

‘Ga eerst wat zitten,’ zei Beer verbluft.

‘Tjonge,’ zei Gabriel geamuseerd.

Dichtbij de boom schoolden de kleine schilderijtjes samen die Jan Jacob Schouwenduyk ‘juwelen’ had genoemd, een vliegend visje gekromd in de sprong, een bladerloos bosje door een riviertje in tweeën gesplitst, schaduwen scherp als een broodmes van kale rechte stammen die de oever van een rivier doorsneden. Hij zou iets moeten kunnen zeggen, het zeggen waar een mens niet buiten kan, een beeld verzinnen dat het wezen van die boom in buitenlucht zou vatten. Maar als hij dan zo'n beeld verzonnen had zou het betekenissen van zich schudden, tot mist laten verwaaien op de wind. Krachtig vloekte de vrouw in Gabriels richting.

‘De hele nacht,’ zei ze, ‘en de hele morgen en geen seconde ophouden, geen seconde respijt. En maar bewijzen dat hij toch gelijk heeft en dat ik aan zijn ontplooiing in de weg sta, alsof het mij wat schelen kan hoe of hij zich ontplooit! Dan zorgt hij wel dat je geen oog dicht doet, omdat hij weet dat je 's morgens naar je werk moet.’

[pagina 22]
[p. 22]

‘Tjonge!’

Het meisje krijste in het souterrain. De telefoon ratelde.

‘Jjjjjjja! Dag Mark! Zoek je nog steeds je vrouwtje? Nee - zeg, dat is vervelend. Is ze al lang weg? Lang? Wat zeg je me nou? Nee, hier is ze helemaal niet geweest, stel je eens eventjes voor! Lig je al in bed? Wat zeg je me nou? Dan zou ik maar eens eventjes gauw naar bed gaan! Wat? Kalkoen? Weet je dan niet dat wij roezie hebben? Ja allang! Maar als ze hier mocht komen dan bel ik je meteen nog eventjes op, dan bind ik haar vast, dan zit ik haar op de schaampaal of zoiets, daar kun je wel beslist op regenen!’

Zacht schaatsend over het kleed ging hij op Jetje af, maakte een buiging voor haar en pakte haar bij de schouders.

‘Je hoort het, je wordt gezocht. Er zal wat voor je zwaaien, tjonge tjonge.’ Jetjes lippen trilden. Een ogenblik stond ze onbeweeglijk, luisterend naar geluiden, het huilen van Annetje waarvan Beer beweerde dat het niets gaf, toen wilde ze weg.

Toen Beer haar naar de deur begeleiden wilde, versperden Gabriels uitgespreide armen haar de doorgang.

‘Ja, ik laat je al, maak je niet ongerust,’ zei Beer en haar gezicht werd rood. De gang gaf geen kik.

‘Hoe vind je die juwelen?’ vroeg Beer. En zuchtte er slaperig achteraan: ‘Ja jôh, contanten dat is altijd een probleem.’

‘Hoeveel kost dat rad?’ vroeg Peter.

‘Daar weet ik niets van jôh, maar dat zal nu wel heel veel geld moeten opbrengen, dat is erg beroemd geworden.’

En Gabriel kwam smakkend terug en haalde de rug van zijn hand over zijn lippen.

‘Dat was me wat moois! Die Jetje! Die Mark!’ en zocht en vond het boek waarin Jan Jacob Schouwenduyk zijn kleine schilderijtjes ‘juwelen’ noemde.

‘Dat heeft zo'n verschil gemaakt,’ zei Beer, ‘dat stuk in dat boek.’

‘Ik moet ineens ontzettende nodig plassen,’ zei Gabriel en verdween toen Peter zich tot lezen zette.

‘Ik vind het toch eigenlijk zo'n rotzaaltje,’ zei Beer, ‘al die aardappelzakken langs de muren, wie heeft dat toch verzonnen, in godsnaam. Of ben je nog niet wezen kijken?’

‘Waar?’

‘Ze hebben toch die nieuwe galerie? Gabriels tentoonstelling was de eerste die er was en dat was zo'n succes!’

[pagina 23]
[p. 23]

Toen Gabriel terugkwam had hij een kasboek bij zich, iets dat daarop leek. Hij overhandigde het Peter, Peter sloeg het op, boek van een pas gestichte stichting, de beschrijving, kroontjespen in fraaie hand, het doelen streven van de stichting.

‘We hebben al notubelen,’ zei Gabriel. ‘Notulen.’ Hij keek dwingend over Peters schouder. ‘Hier. Dat m-moet je lezen.’

Contact op internationaal niveau tussen diverse galerieën, verkoopten-toonstellingen zouden in hun geheel van hier naar onder andere Amerika worden getransporteerd, de schilderijen door onpartijdige en deskundige juries zonder steekpenningen gekozen, zodat beïnvloeding bij voorbaat onbegonnen werk zou zijn, geen enkele richting geldelijk of artistiek zou worden voorgetrokken.

‘Sorry, Gabriel,’ zei Peter, door verveling overmand.

‘We hebben Bob van Dantzig in het bestuur. We hebben een advocaat uit Koog-aan-de-Zaan in het bestuur. We zouden jou daar heel goed bij kunnen gebruiken!’

‘Maar ik zit nergens in,’ zei Peter.

‘Daarom juist! Die advocaat die zou jij ook nog wel eens nodig kunnen hebben,’ zei Gabriel haastig, ‘dat is een man die bij wijze van spreken voor een rijksdaalder doet wat bij een ander maar eventjes f 50 kosten gaat als het niet meer is! En we hebben alles dadelijk zeer officieel bij een notaris gedeponeerd, op verzoek van die advocaat. Die advocaat die moet je leren kennen. Hij kende jou, hij had je naam gehoord, Peter! Jij begint al aardig beroemd te worden!’

‘Als ik nog langer blijft gebeurt er iets dat niet meer goed te maken is,’ zei Peter.

‘Ha! Ha ha ha! En die Van Dantzig die is vroeger ook nog econoom geweest, die kent de zaakjes. Die heeft al jaren met zaakjes omgegaan en daarom moet jij -’

‘Wat kost die boom,’ onderbrak Peter hem.

Gabriel schaterde.

‘Je vindt dat de tijd gekomen is dat je een oorspronkelijke Pieczuro in je huis moet hebben!’

Hij snoof de nachtlucht op, vertelde dat hij twee, drie weken geleden, na een feest, alleen een nachtwandeling had gemaakt van dertig, veertig kilometer, alleen door een nog ongerept stuk land, zonder vermoeidheid, de mist zien optrekken boven bomen, dat miste hij, dat had hij nodig af en toe.

‘Je wilt niet in mijn stichting,’ stelde hij toen vast. ‘ik vind het jammer,

[pagina 24]
[p. 24]

maar ik kan je houding respecteren.’ Zorgeloos hing hij over de railing van zijn stoep.

‘En ik zal het gemeentemuseum zeggen dat er een journalist is die boosaardig probeert om ze onder te bieden! Om ze uit het zadel te bieden! Nee, Peter, daar komt alleen maar roezie van. Ik vind het sympathiek, ik vind het werkelijk roesachtig sympathiek, maar, nee - het is eigenlijk al verkocht, weet je.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken