Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Koosje beleeft een avontuur (1959)

Informatie terzijde

Titelpagina van Koosje beleeft een avontuur
Afbeelding van Koosje beleeft een avontuurToon afbeelding van titelpagina van Koosje beleeft een avontuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.20 MB)

Scans (13.91 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Illustrator

Lies Veenhoven



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Koosje beleeft een avontuur

(1959)–Rie van Rossum–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 12]
[p. 12]

2

De keuken is natuurlijk - Leeg? Ja, dat denk je maar.

Koosje staat met open mond - nee, dat kan niet om de pepermunten. Maar wel met heel ronde ogen van verbazing te staren naar een klein meisje met een grote boterham in de hand, die midden in die vreemde keuken op een omgekeerde emmer zit. Zij heeft een wipneus en een paar ondeugende zwarte ogen, en achter aan haar hoofd zwaait een dikke zwarte paardestaart met een rood lintje erom. Koosje weet meteen, dat zij ook zo'n paardestaart wil hebben, met een blauw lintje erom. Véél leuker dan twee vlechten - o hé ja.

Dàg! brabbelt het vreemde meisje, met een mond vol brood-met-jam.

Oók een stukje?

Ja, nu zij het zegt: Koosje heeft opeens wel een beetje honger. Hier, zegt de kleine paardestaart, en breekt de snee brood in tweeën:

Dit mag jij wel. Wie bèn jij?

Koosje brabbelt wat, want hoe kun je nu fatsoenlijk je naam zeggen met een mond vol wittebrood, pepermunt en jam? Het smaakt allemaal bèst bij elkaar, dàt wel. En het is hier echt gezellig. Er staat wel geen tweede emmer, maar een oude mand is ook mooi genoeg om op te gaan zitten. Eigenlijk is dit nog wèl zo aardig als in je eentje door een leeg huis te stommelen.

Ik heet Lies, zegt het vreemde meisje, als zij haar mand leeg heeft.

Is die bal van jou? Kunnen we mooi mee gaan spelen. Vlocht. En zonder op te staan draait zij zich met emmer en al een halve slag om naar de gangdeur, die open staat, en gilt opeens: Joe - hoe! Mag ik gaan spé-len? Met Toos?

Koos! verbetert die jongedame, maar het zwarte Liesje met haar gezicht vol aardbeienjam schreeuwt alweer: Joe-hoe!

O heden, er is dus nòg iemand in huis. Dat is óók wat moois,

[pagina 13]
[p. 13]

en Koosje had hier zo maar willen binnenstappen. Had ze best weggejaagd kunnen worden. Misschien is die Joe-hoe! wel een vader, een heel grote sterke man, die bromt: Wie ìs dat vreemde brutale kind dat niet eens fatsoenlijk aan de voordeur belt? Màrs, maak dat je wegkomt...

Hé daar, Koosje Brons, niet bàng wezen, denk erom. Bijt van je...

Klots, klots, daar komen een paar voeten de kale trap af. En een stem roept alvast vooruit: Jááá? Wàt ìs er dan?

O gelukkig, het is tenminste geen boze mannenstem. Nee, welnee, de gangdeur gaat nog verder open, en daar staat wàt een aardige mevrouw in een rode regenjas met een papier in de hand en een potlood achter het oor. Zij heeft nèt zulk zwart haar als Lies, in een gróte paardestaart, en haar gezicht kijkt even ondeugend:

Kijk eens aan, heb je nu al een vriendin te pakken? Waar heb je die gevonden? In het schuurtje?

Nee, hier zegt Lies, alsof ze Koosje uit het gootsteenkastje heeft gehoold.

Ze heet Toos. Mag ik wel buiten gaan spelen?

Kóós, verbetert dit kind heel netjes, en dan schiet haar iets prachtigs te binnen.

Mag Lies wel met mij mee naar ons huis? Ik woon hier vlakbij. En Koosje prikt met haar vinger in de lucht noor de kant waar hun huis stoot. Alsof de moeder van Lies dwars door de muur heen kon kijken.

O jo, hè ja, kòm maar gouw. Lies staat meteen overeind om Koos mee te trekken, de deur uit.

Dat is nog niet zo gek bedacht, knikt haar moeder, en gaat ook eens op de emmer zitten.

Woon je heus vlakbij, eh - hoe heet je ook weer?

Koosje, mevrouw. Koosje Brons. Ja mevrouw, vlakbij verderop. Nummer zeventien.

Alsjeblieft, dot is toch duidelijk, niet? De moeder van Lies lacht alweer.

[pagina 14]
[p. 14]

Jij kunt best je woordje doen, Koosje van Brons. Zou je moeder het wel goed vinden, dat je zomaar met zo'n vreemd kind vol met jam komt aanstappen? Ziet ze er niet verschrikkelijk uit? En dat gaat nu al op de kleuterschool.

Ik ben op de grote school, vertelt Koosje blij. Mooi zo, dat wordt leuk, een vriendin vlak naast de deur en die straks misschien wel mee naar school gaat. Kan Koosje mooi op haar passen.

Als ze even met jou mee kan, vind ik dat wel best, knikt de moeder van Lies weer, en boent gauw even de ergste jamstrepen weg met haar zakdoek.

Ik ben hier nog làng niet klaar. Ik moet nog zoveel ramen meten. Voor de nieuwe gordijnen, zie je. Daar heb ik nog wel een uurtje werk mee. Als Lies dan zolang met jou kan spelen? Nummer zeventien hè? Dan kom ik haar straks wel ophalen. Voorzichtig zijn, hoor. Goed uitkijken.

O ja, mevrouw. Ik zal wel op haar passen, belooft Koosje heel eigenwijs. Gelukkig dat Lies het niet meer hoort, die is al naar buiten gehold met de bal en schreeuwt: Vooruit nou! Kòm nou! Echt wel een lief klein meisje om aan een handje te houden. Koosje heeft werk om haar in te halen, zo hard draaft die Lies de hoek om en het hek uit. Met Koosjes bal, welzeker -

De moeder van Lies wipt met twee treden tegelijk de trap op om boven op het balkon het span na te kijken. Want alles goed en wel, die Lies is zo'n waaghals, die kan het best in haar hoofd halen om zó maar de rijweg over te steken.

O nee, gelukkig: daar wandelen ze braaf naast elkaar over de brede stoep, het rode vestje naast het blauwe vestje. En pràten dat die twee doen... je kunt het hierboven duidelijk horen. Dat Koosje met haar blonde vlechtjes lijkt wel een aardig kalm kind, net een goed vriendinnetje voor Lies Robbedoes. Zo - nu zijn ze de bocht om, en kan de moeder van Lies weer op haar gemak verder gaan met meten. Want zo'n spring-in-het-veld alleen in zo'n keuken beneden is maar lastig, hoor. Je weet nooit wat ze nu weer uithaalt.

[pagina 15]
[p. 15]


illustratie

Ja ja, het is maar goed dat Lies' moeder niet om de bocht kan kijken. Dan was ze niet zo rustig aan de gang gebleven.

Want dat kleine eindje stoep is niet gevaarlijk. Daar kunnen die twee nog geen kwaad. Maar als ze de bocht om zijn vraagt Lies Ongeduld:

Nou? Waar wóón je nou?

Daar! wijst Koosje vol trots naar de overkant, en dat mag ook best. Want háár huis ziet er toch zeker veel en veel mooier uit dan dat van Lies. Hùn ramen hebben allemaal prachtige gordijnen, en bloemen in de vensterbank, en een echte tuin er omheen met gras en al een he-le-boel tulpen langs de kant, en nergens van die akelige rommel.

O! zegt Lies, en staat even verbaasd stil. Dáár? Mooi hoor, maar het onze is veel groter.

Nietes.

Welles. Kun je zo zien. Nou, kom dan, blijf nou niet staan - Ja, ho, wacht even. Koosje houdt Lies stevig bij een slip van haar vest.

[pagina 16]
[p. 16]

Niet oversteken - dat màg niet van mijn moeder.

O nee? Hoe kom je dan aan de overkant?

Nou - gewoon. Maar ik mag niet alleen.

Haha: ìk ben er toch bij? Vooruit -

Pas op! Koosje geeft een harde ruk aan het vest. Zó hard, dat Lies van schrik de bal loslaat. Die rolt met een vaartje de weg op, vlak voor een fietser langs, tegen het wiel van een auto aan...

Zij staan allebei verschrikt te kijken met grote ogen en ronde open monden, die tegelijk: Oooo! roepen.

Ja, ooooo! dat helpt nogal wat, de bal krijgt een duwen weer een - gelukkig, achter de auto om, over het fietspad aan de overkant, tegen de rand van de stoep.

Gelùkkig. Koosjes hartje klopt ervan, ze ziet heus wit om haar neus. En Lies is zowaar een stap achteruit gegaan. Nee, dat oversteken is toch wel een béétje gevaarlijk.

Zie je wei? zegt Koosje met een hoog stemmetje van schrik. Zie je nou wel dat - dat -

Maar dan zwaait ze opeens met allebei haar armen in de lucht. Want uit het allerbovenste raampje, van haar eigen kamertje, steekt een hoofd dat links kijkt en rechts kijkt...

Moe-der! Moe-der!

En Lies doet van de weeromstuit maar dapper mee:

Joe-hoe! Joe-hoe!

Het hoofd houdt zich even stil en kìjkt... Dan roept Moeders stem: Blijf dáár! Blijf daar stáán! En het hoofd wordt naar binnen getrokken, het raampje klapt dicht.

Is dat jouw moeder? vraagt Lies.

Wàt een vraag: Koosje knikt niet eens van ja. Zij ziet de voordeur opengaan en Moeder naar buiten komen - op een drafje. Moeders gezicht staat allesbehalve vriendelijk. Zij kijkt even snel naar links en steekt dan haastig de lege weg over. De twee aan de overkant staan hand in hand zo braaf te wachten alsof dat heel gewoon is. Nu ja: voor Lies niet natuurlijk. Maar voor Koosje -

[pagina 17]
[p. 17]

Wat zullen we nù weer beleven, zegt Moeder een beetje boos.

Hoe kom je erbij om de weg over te steken? Dat màg je niet alleen doen, dat weet je toch wel?

Maar - maar ik heb het niet alleen gedaan, pruttelt Koosje tegen.

Niet alleen? Zeker met dit kleine ding samen? Een mooi span om een groot ongeluk te krijgen.

Nee, niet met háár.

Koosje wijst met haar hoofd naar Lies. Ze kàn ook met niets anders wijzen, want met de ene hand houdt zij Lies vast, en met de andere de grote bal.

Met een oude mevrouw. Die liep met een stok. En toen heb ik haar maar even geholpen.

Moeder weet niet, of zij moet lachen of boos kijken. Het blijft nog wel even bij boos kijken, want Moeders hart bonst echt nog een beetje van de schrik, dat zij daar Koosje zomaar opeens aan de overkant zag staan. Terwijl zij het zó streng verboden had.

En wat moet je dan met dit kleine meisje?

Lies kijkt nog zwarter dan anders uit haar zwarte ogen, want zij is helemáál geen klein meisje.

Ik kom bij haar spelen, zegt ze, en wijst óók met haar hoofd naar Koosje.

Mijn moeder is alle ramen aan het meten. Nou mag ik wel even met háár mee. Maar eerst wil ik een kroesje water, want ik heb zo'n dorst.

Moeder kijkt zo verbluft, alsof de rode bal van Koosje opeens is gaan praten. Heb je ooit van je leven zo'n kleine kraai gehoord.

Nou, nou, zegt ze, en begint dan toch maar te lachen. Jij hebt je mondje ook niet thuis laten liggen, jongedame.

Já, knikt Koosje heel eigenwijs.

Bijt maar flink van je af, Lies. Dat doe ik ook altijd.

Er gaat juist een dikke meneer op een bromfiets voorbij. Het

[pagina 18]
[p. 18]

scheelde maar een haartje of hij was tegen de stoeprand opgereden. Zo verbaasd kijkt hij naar Moeder, die hardop begint te schaterlachen -

Kom maar gauw mee, zegt ze, als hij om de bocht is. Het kan net. Lopen! Want anders maken we nog ongelukken. Och och, een mooi span zijn jullie twee. Dat belooft wat.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken