Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schrijven is zilver, spreken is goud (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schrijven is zilver, spreken is goud
Afbeelding van Schrijven is zilver, spreken is goudToon afbeelding van titelpagina van Schrijven is zilver, spreken is goud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.90 MB)

XML (2.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schrijven is zilver, spreken is goud

(1994)–Wim Rutgers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba


Vorige Volgende
[pagina 95]
[p. 95]

4.2. De spruiten wiesen uit de bodem

Op 1 januari 1866 trad een nieuw regeringsreglement in werking, waarin de preventieve censuur die vanaf 1820 van kracht was geweest, werd afgeschaft. Vanaf dat moment ‘wiesen de vele spruiten uit de bodem’, zoals J. Hartog (1944) dat zo beeldend beschreef. Het monopolie van de deftige op het establishment gerichte Curaçaosche Courant dat ongeveer een halve eeuw geduurd had, was definitief voorbij, de fel-partijdige opiniepers zou zijn intrede doen. Voorlopig werd het nieuws wekelijks gebracht in een meestal op zaterdag verschijnend blad, dat in de regel vier pagina's telde met soms een supplement. Het formaat kwam overeen met de huidige Papiamentstalige kranten. Zulke bladen bevatten nauwelijks illustraties, weinig advertenties en vooral volle kolommen dicht op elkaar gedrukte tekst onder veelal kleine koppen, zodat er toch nog wel heel wat te lezen viel. Het was heel gebruikelijk dat ingezonden-stukken-schrijvers (en die waren er veel in die dagen!) op elkaar reageerden in verschillende bladen, wat dus veronderstelt dat men gewoon was meer dan één krant te lezen. Nagenoeg zonder uitzondering waren deze bladen meertalig. Gebruikte de redactie al één taal, dan waren er altijd wel advertenties, ingezonden stukken of zelfs bijdragen van medewerkers in andere talen.

Bevatte De Curaçaosche Courant alleen nieuwtjes, na 1870 ontstonden de eerste ‘opiniebladen’, en de bladen die het woord ‘literatuur’ of ‘letterkunde’ in hun ondertitel, redactieverklaring of werkelijk programma voerden. Hartog (1944; 1972) gaf van deze laatste een beredeneerde inventarisatie van meer dan twintig voorbeelden. Maar alle bladen bewogen zich van tijd tot tijd op wat wij heden ten dage gewoonlijk tot literair terrein rekenen, of wat men in die dagen als letterkunde zag.

De functies van de krant in het literaire leven

Evenals in het begin van de eeuw is ook in deze tijd de krant de belangrijkste bron om nog iets van de organisatievormen en activiteiten van het literaire leven te achterhalen. Zonder uitzondering namen alle bladen ingezonden (gelegenheids)poëzie op, in allerlei talen, maar eind negentiende eeuw overwegend in het Spaans, op afstand gevolgd door het Nederlands. Engels en Frans kwamen maar heel incidenteel voor, en Papiamento-poëzie verscheen pas vanaf het begin van de twintigste eeuw. Advertenties voor boeken en tijdschriften informeerden omtrent produkten uit plaatselijke drukkerijen, maar meestal kondigden ze geïmporteerd werk aan. Aan de gouvernementele verplichting om via de in 1883 in werking getreden wet op het auteursrecht alle nieuwe uitgaven te melden, werd nauwelijks gehoor gegeven.Ga naar eind[4]

De krant is nagenoeg de enige overgeleverde bron van berichtgeving omtrent het algemene gezelligheidsleven en het wetenschappelijke en literaire genootschapsleven dat eind negentiende eeuw vooral op Curaçao een korte bloeitijd doormaakte. Advertenties, aankondigingen, verslagen en de in die jaren voor het eerst in de opiniebladen verschijnende recensies zijn een bron voor met name de kennis van de toneelgeschiedenis. Werd een nieuw boek meestal slechts kort vermeld als ‘in dank ontvangen’, een toneelvoorstelling van een buitenlands en (vooral) een eigen gezelschap werd gewoonlijk uitgebreid gerecenseerd. De krant vermeldde de ‘soirées littéraires et musicales’ die aan het einde van de eeuw in de gunst van een talrijk publiek stonden.

Schooleigenaren-directeuren adverteerden hun school- en examen-programma's en zorgden voor uitvoerige verslagen van hun prijsuitreikingen, waarop aan het einde van het schooljaar voordrachten, improvisaties en toneel in vele talen voor ouders en belangstellende buitenstaanders te bewonderen vielen.

[pagina 96]
[p. 96]

Het was gebruikelijk om allerlei actuele kwesties in dialoogvorm in de krant te behandelen. Uitgever-drukker-boekhandelaar-drogist A. Bethencourt adverteerde zijn winkelprodukten zelfs in klanten-dialogen die heel populair waren; ook Bonaire en de Bovenwinden kenden hun voorbeelden, terwijl er op die eilanden toch nog niet veel geschreven werd in die tijd. ‘Cursiefjes’, volgens de contemporaine aanduiding veelal ‘feuilletons’ genoemd, kenden een bloeitijdperk rond de eeuwwisseling. Dat zijn typische voorbeelden van een soort letterkunde, dat alleen in de krant tot zijn recht kwam.

Naast de algemene nieuws- en opiniebladen waarin letterkunde niet meer dan een onderdeeltje vormde, kende Curaçao na de emancipatie een aantal bladen die groter aandacht aan de letterkunde wilden geven. Wijdden The Impulse en Civilisadó in de jaren zeventig relatief al meer ruimte aan de letteren, Notas y Letras wilde een halve generatie later een zelfs puur literair- en muziekblad zijn, het eerste van de Antillen.Ga naar eind[5]

De krant verschaft schaarse gegevens over het boekaanbod, dat na 1865, getuige de veelvuldige advertenties, langzaamaan op een wat groter deel van de bevolking gericht leek te worden. In de kranten werden van tijd tot tijd boeken te koop aangeboden.Ga naar eind[6] De talen waren Frans en Spaans, maar ook wel Nederlands, want Nederlandse boekhandelaren probeerden ook rechtstreeks op Curaçao te verkopen, zoals J.H. de Bussy. Naast die rechtstreekse import werden boeken tweedehands verkocht. Het merendeel van de boeken werd echter via de drukkerijen en kranten aangeboden. De journalist trad ook in die dagen niet alleen op als auteur, maar eveneens als drukker, uitgever en boekhandelaar, daarmee een einde achttiende eeuw begonnen traditie voortzettend.Ga naar eind[7] De import overheerste de eigen produktie; hoewel daarover geen exacte gegevens bestaan, is die conclusie toch wel gewettigd. De kranteredacteur en de Drukkerij van het Vicariaat publiceerden weliswaar, maar het aantal viel bij de import in het niet.Ga naar eind[8] Toen de wekelijkse bladen zo rond het einde van de eeuw een wat langere traditie kenden, zouden de drukkers nogal eens diverse ingebonden jaargangen van The Impulse, Civilisadó en andere aanbieden. Die bleven dus bewaard; bij een gering aanbod van lectuur bleek de krant minder eendagsvlieg dan tegenwoordig.

De letterkundige publicaties waren in dit totaalaanbod te verwaarlozen. Het is uit deze advertenties onmogelijk na te gaan wat er daadwerkelijk gekocht en gelezen werd. Wel doen de soms maandenlange herhalingen van steeds weer dezelfde advertenties met steeds weer dezelfde titels bange vermoedens rijzen dat het publiek niet erg kooplustig was, want het lijkt nauwelijks aannemelijk dat er een grote voorraad van elke titel geweest zal zijn.

Iets beter dan over deze journalisten-boekhandelaren zijn we nog ingelicht over de verreweg belangrijkste onder hen, de firma A. Bethencourt e Hijos, die sedert 1867 op het eiland gevestigd was. Deze adverteerde veel in alle bladen en gaf een eigen tweewekelijks Boletin uit (1879-1897), daarna El Anunciador (tot 1908), waarvan enkele nummers bewaard bleven. Bovendien bezit de nationale bibliotheek van Caracas een uitvoerige catalogus uit 1882, die laat zien hoeveel de zaak voor export drukte en plaatselijk wist te distribueren.Ga naar eind[9] De belangrijkste informatiebron is definitief verdwenen; het eigen archief van de drukker ging in 1937 verloren.

The Impulse, a journal of news and literature

Vreemd genoeg voor de taalsituatie van het Curaçao van de tweede eeuwhelft, was het oudste blad dat het woord ‘literatuur’ in zijn ondertitel voerde Engelstalig. In totaal verschenen er niet meer dan twintig wekelijkse nummers van elk vier pagina's op iets groter dan A-4 formaat.Ga naar eind[10] Hoofdredacteur-uitgever-eigenaar van het blad (alle functies in één) was leraar en officieel tolkvertaler Daniel de Sola (1846-1896). The Impulse (2 X 1871-12 II 1872) was in zijn tijd een van de vier verschijnende bladen en naast de grijze en eerbiedwaardige De Curaçaosche Courant van

[pagina 97]
[p. 97]

het establishment, de felle tegen de gouverneur gerichte Onpartijdige, en de beschaver Civilisadó, was het de voorzichtig liberale.

Het ‘journal of general news and literature’ bevatte vooral het eerste en daarvan nog weer overwegend het internationale nieuws, zozeer dat aan het einde van het eerste kwartaal de lezers zelfs vroegen om meer lokaal-politiek commentaar. Dat is wel begrijpelijk want op dat moment stond heel Curaçao op zijn kop in verband met de affaire Sassen, het politie-optreden dat daarbij plaatsvond, de massale sympathiebetuigingen, de rechtszaken, de ‘pasquins’ waarin ‘fatsoenlijke en brave menschen op eene hoogst beleedigende wyze aan de kaak worden gesteld’. (Sjiem Fat 1986) Maar de toon van de krant bleef politiek afstandelijk en zoveel mogelijk neutraal, vol vooruitgangsgeloof, optimisme en het besef na de emancipatie in een verlichte tijd te leven, die verplichtingen schiep, niet alleen voor organisaties als onderwijs en pers, maar voor ieder individueel.

Wie met hedendaagse ogen naar ‘letterkunde’ gaat zoeken, zal in The Impulse gauw uitgekeken zijn. De eerste afleveringen bevatten twee ‘mini-feuilletons’ en vier gedichten, waarvan twee eigenlijk advertenties, een overgenomen liefdesgedicht en een gelegenheidsgedichtje bij de eerste kwartaaldag van het blad. Maar met een eventueel verwijt dat het blad dan maar de helft van zijn ondertitel waar zou maken en het verzoek van lezers ‘to give literature a wider sphere’ was de redacteur het in het geheel niet eens. Goedgeschreven beschouwingen over onderwerpen als vrouw, echtgenote en huwelijk, en filosofische mijmeringen over moraliteit en opvoeding, over de taal van de natuur, over instinct en verstand, vooruitgang en geluk, geest en leven, waarin auteurs zich de moeite gaven een verzorgde stijl te hanteren, vielen volgens hem alle onder het literatuur-begrip. ‘Poëzie’ had voor hem (en zijn lezers) kennelijk een veel specifieker betekenis. ‘Dit is geen poëzie, maar waarheid’, schreven ‘eenige ooggetuigen’ op 15 januari 1872. Metaforen als ‘goddelijkheid’, ‘verhevenheid’, het ‘oneindige’, ‘tempels’, ‘schoonheid’ en het ‘sublieme’ verwoordden een literatuurbegrip dat in geen van de creatieve bijdragen aan het blad werd waargemaakt.Ga naar eind[11] Culturele organisaties, evenementen als prijsuitreikingen van particuliere onderwijsinstellingen (daarbij gehouden toespraken werden in hun geheel afgedrukt) en toneelopvoeringen kregen steevast uitgebreide verslagen, evenals de opening van Sociëteit De Harmonie. Met het onderscheid prozaïsch = alledaags en poëëtisch = verheven sloot het blad nog aan bij de opvattingen van voor de emancipatie. De redacteur zag de journalistiek in zijn algemeenheid trouwens ook als een letterkundige bezigheid. Literatuur was kennelijk alles wat geschreven was, een niet zo vreemde opvatting in een maatschappij met een sterk orale traditie.

Het blad was voorzover de kopij van de redacteur afkomstig was, geheel Engelstalig. Daarnaast verscheen nu en dan een stukje in het Nederlands, Spaans of Frans, er kwam geen Papiamento in voor.Ga naar eind[12] The Impulse was een klein blad met in het begin kennelijk niet meer dan vijftig abonnees, maar droeg op zijn bescheiden wijze, terughoudend waar anderen felle partijdigheid toonden, bij aan het besef dat de kolonie na de emancipatie een nieuwe tijd tegemoet was gegaan, waarin het héle volk, niet meer een bepaalde stand, moest kunnen deelnemen aan en delen in de vooruitgang op materieel en cultureel gebied. Het gaf een beeld van een optimistisch geloof in een nieuwe maatschappij, die onder andere door middel van de literatuur kon worden opgebouwd na een lange nacht van slavernij.

De volksbeschaver Civilisadó

Bestond The Impulse maar vier en een halve maand, Civilisadó (1 VII 1871-31 XII 1875) hield het vier en een half jaar vol. Redacteur-directeur-eigenaar Casten David Meyer streefde evenals Daniel de Sola de verheffing en opvoeding van het volk na. Het ‘zuiver filantropische blad,

[pagina 98]
[p. 98]

gewaardeerd door slechts enkelen, bestreden door sommigen en miskend door velen’ richtte zich evenwel meer op het hele volk, met name op de niet-blanken in de kolonie, terwijl het zeer kritisch stond tegenover de macht, zowel ten opzichte van het grote buurland Venezuela als binnenlands wegens de ‘Affaire Sassen’. Er viel in die dagen genoeg te schrijven. Deze bladen waren dan ook naast bronnen van nieuws, opiniërend van aard - ze vormden het begin van een strijdbare Antilliaanse pers.

Medewerkers waren de zakenman Gaspar Monsanto, de onderwijzer José N. Malo en talrijke ‘exilados’. De redactie hanteerde consequent het Papiamento, de taal waarin ook heel wat artikelen werden geschreven, vaak voorzien van toelichtende omschrijvingen, als de auteur kennelijk dacht dat een woord niet bekend was. Daarnaast kwam er nogal wat Spaans, Nederlands, Frans en Engels voor, met name in de ingezonden stukken. De inhoud was allereerst, dat valt van een krant niet anders te verwachten, algemeen van aard met aandacht voor buiten- en binnenlands nieuws. Van dat laatste was het vooral de ‘affaire Sassen’ en de ‘schutterij’ die heel kritisch benaderd werden, want de krant was uitgesproken anti-militaristisch. De kolommen van de krant stonden wijd open voor allerlei ingezonden stukken, van persoonlijke en algemene aard.

 

In de rubriek ‘colaboracion’ vinden we nogal wat instructieve vervolgseries over ‘civilizacion’ in het algemeen, over onderwijs en opvoeding, over de geschiedenis van Curaçao, over meteorologie, de middelen van bestaan, de Codigo Penal, lijkverbranding, spiritisme, over Toussaint L'Ouverture, over de grote slavenopstand van 1795 en over de emancipatie. Deze bijdragen konden heel uitgebreid zijn en gingen met omhaal van woorden uitvoerig op hun onderwerp in, om op deze wijze het ideaal van de volksopvoeding gestalte te geven.Ga naar eind[13] Letterkunde, hoewel de redactie die niet in de titel voerde, werd wel degelijk beschouwd en daadwerkelijk gebruikt als een middel om het volk op te voeden, en kreeg nogal wat ruimte in het blad. Dialogen die nu nog geciteerd wordenGa naar eind[14], adverteerden A. Bethencourts produkten en gaven een humoristisch-kritische kijk op de actualiteit.

In 1873-1874 verscheen een vertaalde, geromantiseerde levensgeschiedenis van de bekende Noordamerikaanse abolitionist John Brown. Dit was dan voor het eerst dat een Antilliaans blad een feuilleton opnam, dat men buitenlandse literatuur in de eigen taal vertaalde (beide zouden een lange traditie worden) en dat men zo kritisch over een zo nabij verleden durfde te schrijven (dat is nu nóg geen traditie).

Meer dan The Impulse bracht Civilisadó de poëtische praktijk. Dat deed het door incidenteel buitenlandse poëzie uit het Frans, Spaans of Engels (al dan niet in het Papiamento vertaald) op te nemen, maar meer door gedichten ‘van eigen bodem’ te plaatsen, die door ‘exilados’ als Manuel M. Dagnino en M.M. Bermudez Avila op Curaçao geschreven werden of door mensen van het eiland zelf, al is dat laatste moeilijk na te gaan omdat nagenoeg iedereen zich achter pseudoniemen of initialen verborgen hield.Ga naar eind[15] Wegens de thema's zouden we met Cola Debrot deze dichters eerder tot de ‘dichterlijke naturen’ dan tot de ‘echte’ dichters willen rekenen. Het merendeel van hun produkten was de gelegenheidspoëzie van auteurs die slechts een enkele keer de pen publiekelijk opnamen. Medewerker ‘P’ die zeventien gedichten voor zijn rekening nam en bovendien nog in De Onpartijdige publiceerde was hierop een uitzondering, maar ook zijn werk was dat van een amateur.

Poëzie werd gezien als middel om de idealen van opvoeding en beschaving in christelijke zin uit te dragen. Nu ‘men’ in deze roerige en corrupte tijden het oprechte woord monddood wilde maken, moesten grote voorbeelden als Byron, Shakespeare, Milton, Breton de los Herreros en Morantin Larra als gids dienen. (30 IX 1871) Naast de poëzie werd vooral het toneel als beschavende ‘hefboom’, als ‘barometer’ gezien. De metaforen zijn welsprekend en de macht die men het medium toedacht was groot. Door zijn kritische toon moest het blad nogal wat kritiek,

[pagina 99]
[p. 99]

ook officiële van de gouverneur, verduren. Dat is niet het ergste, wel wordt het benauwd als de criticaster dan ook daadwerkelijk zijn abonnement opzegde, zoals de bisschop uit protest deed en met hem drie kwart van de lezers in de eerste zes maanden van 1874. Omdat de wel trouwe abonnees nog herhaaldelijk om betaling moesten worden gemaand, waren ook organisatorische problemen aanzienlijk, nog versterkt omdat subsidie voor de school geweigerd werd. Toch schijnt het blad veel gelezen te zijn, door mensen uit alle maatschappelijke groeperingen. (Abraham-Van der Mark 1990)

De Pool (1935, 1961: 188) oordeelde over het blad, dat het zulk een belangrijke taak vervulde, dat het alleen met het latere La Union kon worden vergeleken, waarbij Civilisadó er zich dan nog op kon beroemen dat het geen orgaan van een bepaalde groep was en in een tijd verscheen, dat de welstand gering en het algemeen levenspeil laag was. Het brengen van ‘civilisacion’ aan een volk dat net een paar honderd jaar slavernij achter de rug had en nog in een zeer zwakke economische positie verkeerde was geen sinecure. Dat was de mening van iemand die na een halve eeuw terugkeek, maar wat is het standpunt nu? Het blad is gecanoniseerd, met de hoofdkarakterisering dat het als eerste Papiamentstalig blad een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de emancipatie van de eigen taal. Die unieke zaak kan niet voldoende benadrukt worden. Maar in de koloniale maatschappij kreeg zoiets weinig aandacht. Abraham-Van der Mark (1990) sprak van ‘een mislukt beschavingsoffensief’, als het gevolg van tegenwerking, want ‘de redactieleden waren in de eerste plaats idealisten met een blind geloof in onderwijs en opvoeding. Zij meenden dat de hogere strata door middel van redelijke argumenten ertoe konden worden gebracht hun vooroordeel en eigenbelang op te geven en dat vervolgens, wanneer de lagere groepen het juiste onderwijs zouden hebben ontvangen, vanzelf een betere samenleving zou ontstaan.’ Daar zou nog aan toe te voegen zijn dat de liberaal denkende Casten David Meyer het niet alleen moest opgeven tegen het establishment, maar ook tegen de steeds machtiger wordende R.K. kerk, die zich binnen enkele jaren van de macht van de pers als vormer van de publieke opinie zou verzekeren.

Notas y Letras, het eerste literaire tijdschrift

Notas y Letras, semanario de literatura y bellas artes (3 VII 1886-.. II 1888) met ruim zeshonderd pagina's, verspreid over meer dan zeventig nummers, wordt algemeen als het eerste echt belangrijke Antilliaanse literaire tijdschrift beschouwd.

De redacteuren J.S. Corsen en E.H. Römer constateerden in hun openingsartikel verdedigenderwijze dat er weliswaar al zoveel bladen op het eiland waren, waarom dan nog een nieuw erbij, maar dat hun Notas y Letras wel degelijk bestaansrecht had, want het wilde anders zijn door alléén ‘agradabel, inofensiva’ letterkunde en fraaie kunsten (zie de ondertitel) te brengen, zich daarbij met name ook richtend op de jeugd in het gezin. Het was de tijd dat het ‘familieblad’ opkwam.Ga naar eind[16] De omvang van elke aflevering was acht pagina's, het dubbele van wat veel andere bladen boden, maar het formaat was kleiner.Ga naar eind[17]

J.S. Corsen was alleen de eerste dertig nummers mede-redacteur, waarna Ernesto H. Römer in zijn eentje het redacteurschap overnam.Ga naar eind[18] De tot dan toe in de Antilliaanse letteren heersende gewoonte om anoniem of onder pseudoniem te publiceren werd niet in Notas y Letras gevolgd; nagenoeg iedereen ondertekende zijn bijdrage met naam en toenaam, wat duidde op zelfbewust schrijverschap dat zich niet wilde verbergen voor eventuele kritiek. Niet minder dan tweehonderd (!) medewerkers publiceerden in het tijdschrift.Ga naar eind[19] Bekende Curaçaose medewerkers waren J.S. Corsen, die ten tijde van zijn redacteurschap maar ook daarna nog heel trouw het meest publiceerde, A.Z. Lopez Penha en A.A. Wolfschoon.Ga naar eind[20]

[pagina 100]
[p. 100]

Notas y Letras was voornamelijk een blad dat gevuld werd door buitenlandse exilados en passanten. Niet alleen nodigde de redactie kennelijk gerenommeerde auteurs tot medewerking uit, artikelen werden ook vaak aangeboden.Ga naar eind[21] Door de ruil met internationale bladen kreeg het Curaçaose tijdschrift bekendheid in diverse landen, het werd daar soms ook lovend besproken. De in het tijdschrift overheersende taal was het Spaans, in welke taal overwegend origineel werk gepubliceerd werd, met incidenteel vertalingen van Franse of Engelse auteurs. Naast poëzie kwamen een drietal feuilletons, proza in de vorm van verhalende stukken, maar vooral ook informatieve artikelen voor. De redactionele mededeling dat het blad uitsluitend aan ‘letterkunde en schone kunsten’ zou worden gewijd toonde andermaal dat het begrip ‘letterkunde’ in die tijd ruimer was dan nu. Artikelen over zo diverse onderwerpen als insecten, kinder- en ouderliefde, over journalistiek, zonsverduistering, het gebruik van de barometer, de Etna, over luxe, over Simon Bolivar, de echte Robinson Crusoe, over pseudoniemen, over de invloed van muziek op het zenuwstelsel werden alle tot de literatuur gerekend. Notas y Letras bevatte op toneelgebied niet meer dan enkele dialogen.

Het blad geeft ons nu nog enig inzicht hoe men aan het einde van de negentiende eeuw met letterkunde omging en wat populair was. Veel bijdragen waren bestemd voor de poëzie-albums, ‘album de autografo’, we komen charades tegen, ‘cuentos’ in diverse vormen als ‘cuento fantastico’, ‘cuento oriental’ en ‘cuento tradicional’, ‘discursos’ en ‘pensamientos’. De poëzie was wel ver verwijderd van wat tot dan toe aan gelegenheidspoëzie gebruikelijk was. We zien veel persoonlijker werk, ook in die zin dat het moest functioneren voor bepaalde lezers aan wie het werd opgedragen. Dat daarbij vooral ook de poëzie-albums een grote rol bleken te spelen, toont ons dit genre als onderdeel van het normaal geachte sociaal verkeer van de elite in die dagen. Daarbij hoorden in elk geval ook de ‘arte de hablar’, declamatie en ‘elocuencia’.

Het leeuwendeel van het blad was creatief, slechts weinig bijdragen behoren tot secundaire literatuur, en die dan nog in de traditie van die tijd over toneel en de invloed van lezen. Er waren geen recensies zoals wij die nu kennen. Over de waardigheid van de dichter en de waarde van lezen koesterde men de meest verheven gedachten die in lyrische ontboezemingen neergeschreven werden. Schooldirecteur L.M. Diaz waarschuwde tegen de invloed van slechte lectuur op de mens in het algemeen en de jeugd in het bijzonder, en speciaal op de gevaren van het ‘zolaismo’, de romans van Emile Zola en zijn naturalistische school. Over de grote invloed van lezen, positief èn negatief, was men het eens.

In De Curaçaosche Courant werd de geboorte van het tijdschrift kort aangekondigd met de vermelding van wederzijdse ruil, maar het werd niet gerecenseerd. In geen van de andere Curaçaose bladen uit die tijd stond ook maar één reactie. De redactie maakte dankbaar melding van de aandacht door buitenlandse bladen, maar ook daarin stond geen inhoudelijke kritiek, alleen lof en dank voor een ontvangen (present)exemplaar. Wel leert dit gebruik van onderlinge uitwisseling (canjes) ons nu iets over de verspreiding in het buitenland. De distributie door Latijns-Amerika was er niet alleen toen het tijdschrift door Bethencourt e Hijos gedrukt werd, maar ook al ver daarvóór, misschien als gevolg van de internationale contacten van deze boekhandel. Niet minder dan 152 bladen werden in de rubriek ‘canjes’ vermeld. Misschien duurde zo'n ruil niet lang, maar het aantal is niet mis. Dat wil dus zeggen dat de redacteur ook al die bladen ontving! Notas y Letras werd op zijn beurt door al die redacties ontvangen (en gelezen, want sommige namen bijdragen in hun bladen over). Het Curaçaose blad werd nagenoeg naar heel Venezuela en naar alle grote steden van Colombia gestuurd. Daarnaast naar Ecuador, Peru, Argentinië, Costa Rica, Nicaragua, Mexico, Puerto Rico, Santo Domingo, Cuba, Jamaica, Trinidad, de Verenigde Staten (New York, Saint Louis), Spanje (Barcelona, Madrid), Frankrijk (Parijs). Nummer 49 en nummer 53 gaven een opsomming van bladen die werk uit het tijdschrift overdrukten. Dat bleken niet minder dan 23 bladen in de landen Venezuela,

[pagina 101]
[p. 101]

Colombia, Peru, Mexico, Puerto Rico en Spanje te zijn die samen 44 artikelen overnamen. Hiervan waren er zeven van Curaçaose auteurs, te weten vijf van J.S. Corsen en twee van A.Z. Lopez Penha.Ga naar eind[22] Dit geeft niet alleen de verspreiding van het tijdschrift aan, maar ook de eigentijdse waardering.

Tot dan toe had de kolonie steeds de literaire invloeden van buiten ondergaan: door de import van boeken, door de komst van Spaanse toneelgezelschappen, door het onderwijs van Zuidamerikaanse exilados of Nederlanders aan de colegios. Notas y Letras draaide met haar medewerkers Corsen en Lopez Penha als eerste in de Antilliaanse literatuurgeschiedenis deze ‘source - target’ richting (enigszins) om: Spaanstalige Curaçaose letteren werden nu in Zuid-Amerika gelezen en gewaardeerd. (Het zou nog bijna vijftig jaar duren eer door Cola Debrot het eerste Nederlandstalig Antilliaans literair werk in Nederland bekendheid kreeg.)

Hoewel het blad nu algemeen genoemd en geroemd wordt als het eerste Antilliaanse literaire tijdschrift, was Notas y Letras voornamelijk een tijdschrift voor buitenlanders, geen tijdschrift waarin de Antilliaan, noch produktief als dichter-medewerker, noch als lezer, het voortouw genomen heeft. Het tijdschrift was als materieel produkt weliswaar Antilliaans, maar zijn niet op de Antillen gerichte inhoud, zijn internationale verspreiding en geïntendeerde lezerskring zwakten dat ‘Antilliaanse karakter’ sterk af. Zo valt Notas y Letras in de Spaanse periode van onze literatuurgeschiedenis rond de eeuwwisseling te vergelijken met De Stoep, die een halve eeuw later dé exponent van de ‘holandisashon’ zou worden.

Het apostolaat van de pers

Na 1870 breidden de activiteiten van de R.K. kerk zich op de Antilliaanse eilanden sterk uit. Bax (1988) en A. Lampe (1988; 1992) bespraken de emancipatie en expansie van de R.K. kerk in respectievelijk Nederland en de Nederlandse Antillen, vanuit de ‘regime-theorie’, die ervan uitgaat dat ook een religieuze organisatie op maatschappelijke macht uit is.Ga naar eind[23] Na de aanvankelijk maar marginale invloed van de Spaanse zwerfpriesters, werd in de negentiende eeuw de Nederlandse priesterstand een actief bolwerk in de kolonie.Ga naar eind[24] Na hun komst op 11 juli 1870 organiseeerden de Paters Dominicanen zich op hechte wijze. De ‘juiste’ lectuur en literatuur golden naast de kanselprediking als belangrijke missie-middelen om de gelovigen op het rechte pad te houden. Dit ‘gouden tijdperk van het katholiek regime’ (ALampe 1991a) bracht grote invloed op de letterkunde met zich mee, via diverse kanalen. De kerk bezat een eigen Vicariaatsdrukkerij en uitgeverij, waar ze boeken produceerde voor de eredienst, het onderwijs en ter verstrooiing. Daarnaast waren vooral eigen periodieken van belang om niet alleen de gelovigen maar iedereen, ook buiten de muren van de kerk te bereiken en het R.K. gedachtengoed te verspreiden en te verdedigen. Via het middelbaar onderwijs kon ze door middel van letterkundeprogramma's, -examens en de jaarlijks terugkerende prijsuitreikingen haar ideeën over literatuur verspreiden. Via een goed georganiseerd verenigingsleven probeerde ze jongeren en ouderen ook 's avonds te bereiken en met inleidingen en debat te oefenen in de toen zo populaire ‘elocuencia’ en het toneel. Een niet te onderschatten mogelijkheid was de distributie van geschikt geachte lectuur via eigen verspreidingskanalen en speciale R.K. bibliotheken voor militairen en burgers. Het streven was erop gericht het hele communicatieproces te beheersen, vanaf de produktie van gedichten, dialogen, feuilletons en verhalen in de krant of in boekvorm, de distributie daarvan, de advertenties en de recensies in de eigen bladen door de eigen mensen geschreven. Het prestige van ‘shon pastoor’ versterkte dit effect, waar literatuur geen doel maar gewichtig missie-middel was, zo zeer alle facetten omvattend dat ‘regime’ daarvoor geen overdreven aanduiding was.

[pagina 102]
[p. 102]

Pater R.J.C. Wahlen vatte de betekenis van de pers voor de missie kernachtig samen toen hij in de Amigoe opmerkte: ‘Het apostolaat der pers kent geen grenzen. Dit machtig hulpmiddel der beschaving en der verspreiding van ons H. Geloof wordt in de arme Missie van Curaçao zeer deugdelijk gehanteerd.’ Al in het tijdperk van de slavernij was de missie actief geweest op publicitair gebied, met name door middel van eenvoudige evangelisatie-boekjes in het Papiamento.Ga naar eind[25] De geestelijkheid stimuleerde door haar activiteiten de volkstaal sterk, omdat ze niet alleen in maar ook over het Papiamento publiceerde. Daarnaast verschenen er godsdienstige liederenbundels, meditaties en apologetische geschriften. Naast - maar in de praktijk meestal tegenover - de op dat moment al talrijke liberale bladen werden de Amigoe (1884), La Union (1889-1897) en La Cruz (1900) opgericht. Van alle drie bladen werden de redacties door de geestelijkheid gevormd, met een pater als hoofdredacteur.Ga naar eind[26] Het Amigoe- program werd in een aan het eerste nummer voorafgaande circulaire verwoord: ‘Het zal er naar streven, steeds het merkwaardigste uit de politieke wereld onder de oogen zijner lezers te brengen; den stoffelijken bloei en zedelijke beschaving van Curaçao te helpen bevorderen en niet het minst, den katholieken geest onder de geloovigen van Curaçao levend of levendig te maken.’ De pers was in die dagen, zoals we al eerder constateerden, zeer strijdbaar en wakkerde bestaande tegenstellingen eerder aan dan dat ze die verdoezelde; de Amigoe was hierop geen uitzondering. Hartog duidde deze overgangsperiode van de krant als pure nieuwstijding naar het ontstaan van een opiniepers aan als een ‘worstelperk’.Ga naar eind[27] Waar veel kranten ‘geboren werden’ en bijna net zo veel het al spoedig weer begaven, hield de R.K. pers het, met de institutionele backing van de missie, wél uit.

De R.K. pers nam al gauw een cruciale plaats in en oefende op diverse manieren veel invloed op de letterkunde uit: creatief door bijdragen te leveren, waarbij niet minder dan acht ‘poëtische paters’ actief waren, die bij R.K. hoogtijdagen traditionele gelegenheidsgedichten schreven, die het volk wilden opvoeden door middel van dialogen, die zich gingen bedienen van een voor Curaçao nieuwe vorm als de feuilletons onder de streep, en die algemeen opiniërende stukken over lectuur en literatuur schreven of specifieke voorstellingen en boeken via recensies op de R.K. literaire zeef legden.Ga naar eind[28] In de eigen organen waren in groot formaat geplaatste advertenties van eigen boeken, tijdschriften en toneelvoorstellingen natuurlijk economisch haalbaar.

Heel populair werden de dialogen van Ipi (Ludovicus) en Cobi (Vincent), achter welk pseudoniem zich de gebroeders Jansen verscholen.Ga naar eind[29] Zulke dialogen waren een typisch genre voor de krant en vanaf het begin van de pers kwamen ze dan ook voor. Met name in de Civilisadó maakten auteurs er gebruik van, maar er was haast geen blad zonder. Ipi en Cobi waren al begin 1884 in Amigoe begonnen met hun ‘Nobo di coenucoe’. De dialogen werden tot briefwisseling toen Ipi op reis ging: Cobi vertelde van het eiland, Ipi van de Verenigde Staten vanwaaruit hij verslag deed van zijn bezoek aan New York, de Niagarawatervallen, van Europa dat hij bezocht. Cobi zorgde voor de vrolijke noot en schreef over plaatselijke situaties en toestanden, terwijl Ipi de eilandelijke beperking van zijn vriend complementeerde met het verschaffen van wereldnieuws. Deze feuilletons verbinden het aangename met het vormende. Bovendien sloten ze door steeds weer personages sprekend in te voeren, nauw bij de oratuur aan. Toen pater Ludovicus in 1889 zijn eigen orgaan voor de Sint Jozefgezellen stichtte, verschenen zijn dialogen natuurlijk in La Union. Waren deze dialogen bij de minder begaafde journalisten-kunstbroeders vaak belerend en moraliserend, Ipi en Cobi wisten hun commentaar en kritiek op de actualiteit, want dat was kenmerkend voor de inhoud, altijd met een glimlach te presenteren. Ze schreven steeds in het Papiamento.

Naast de originele bijdragen in het Papiamento, wist de clerus deze taal via talrijke vertalingen verder te populariseren en als schriftelijk medium te ontwikkelen. Zonder over-

[pagina 103]
[p. 103]

drijving kan gezegd worden dat de Missie de zo invloedrijke vertaal- en adaptatie-traditie van allerlei talen naar het Papiamento toe gevestigd en ontwikkeld heeft. Talrijke berichten, nieuwtjes, wetenswaardigheden, maar ook feuilletons, verhalen, dialogen, toneelstukken en literair-kritische stukken kwamen onder het oog van de Antilliaanse lezers door de vertaalactiviteiten van de redacteuren en medewerkers van de katholieke pers. De feuilletonisten van de jaren twintig tot veertig zullen direct bij een door de paters gevestigde traditie aansluiten, in de jaren vijftig zullen de adaptaties uit het internationale toneelrepertoire een al decennia eerder maar inmiddels in onbruik geraakte kerkelijke traditie opnieuw met veel succes in ere herstellen. De pastorale pers was (na de Civilisadó) de plaats waar belangrijke teksten in het Papiamento vertaald en gepubliceerd konden worden.

 

W.F.M. Lampe (1971: 44) schreef dat wat De Pool over het Curaçao van voorheen schreef, mutatis mutandis ook grotendeels op Aruba en Bonaire van toepassing was. Hij duidde daarmee op de door De Pool benadrukte sfeer van gezelligheid en gemoedelijkheid, niet op de talrijke culturele activiteiten, want die waren op deze twee kleine zuster-eilanden in die dagen aanzienlijk geringer. Op Aruba dateerde de oudste krant van 1874, en verschenen er in de jaren negentig van de vorige eeuw gedurende een korte periode zelfs drie. Maar deze bladen bleven nergens bewaard zodat niet kon worden nagegaan of ze eveneens gegevens omtrent vroeg literair Arubaans leven bevatten. Op Sint-Maarten zou de pers zich eerst in het tweede decennium na de eeuwwisseling ontwikkelen.

eind[4]
Vanaf 1883 werd een nieuw auteursrecht mede op Curaçao rechtsgeldig (P.B. 1883, # 5) en verschenen ook alle in Nederland geregistreerde uitgaven in lange maandelijkse lijsten in de C.C. Het was kennelijk de bedoeling dat ook de op Curaçao gepubliceerde werken werden gedeponeerd, maar de Procureur-Generaal moest veelal zijn maandelijkse ‘nihil’ melden, ook als er in die tijd aantoonbaar wel was gepubliceerd. Literair werk werd kennelijk niet gedeponeerd, Spaanstalige schoolboeken wel.
eind[5]
Bij gebrek aan overgeleverd materiaal is het onmogelijk andere bladen dan het Franstalige door M. Bauvois uitgegeven L'Echo de Curaçao (1872-1873), waarvan alleen het prospectus beschikbaar was, en El Poema (1895-1896) te behandelen. Hartog (1944; 1972) gaf enkele bijzonderheden. De drie wel beschikbare ‘literaire’ tijdschriften worden geanalyseerd op hun aard, formele regelingen, doel, de verschenen nummers, de redactie, de inhoudelijke activiteiten verdeeld over talen, genres en bijdragen, de opvattingen over wat literatuur was, en de receptiegeschiedenis.
eind[6]
Ook in deze tijd bestond het boekenaanbod nagenoeg uitsluitend uit import, die langs verschillende kanalen plaatsvond. Soms boden plaatselijke agenten van buitenlandse firma's rechtstreeks in Europa, Noord-Amerika of Venezuela nieuw verschenen werk aan. Ze hadden ‘novelas de los mejores autores del dia’ te koop, alsmede boeken over opvoeding, redevoeringen of gebeden (oraciones), wetenschap en kunst, grammatica's van verschillende auteurs, aardrijkskundige werken, atlassen en woordenboeken van allerlei soort. De importeurs accepteerden ook - zelfs kleine - orders tegen de in Parijs geldende prijzen. Botica Capriles bood een keer een aantal medische encyclopedieën aan en 27 titels over zaken als bevalling, kinderziekten, cholera, epilepsie, farmacie en genezing, allemaal in het Frans. J.H. de Bussy bood in 1885 bijvoorbeeld veel ‘Hollandsche, Fransche, Engelsche, Duitsche, Amerikaansche en Italiaansche Tijdschriften’ en ‘uitgaven van belangrijke boeken, vooral voor Oost- en West-Indië’ aan. Een proefnummer van De Indische Mercuur en de catalogus waren gratis.
‘De gunstig bekende bibliotheek van den heer C. Gorsira’ werd geveild volgens een bericht in C.C. 30 IX 1869. Andere advertenties in C.C. 5 II 1870; 3 III 1877; 24 IX 1881.
eind[7]
De Neuman's boden boeken aan in hun C.C., Casten David Meyer deed het in zijn Civilisadó en De Vrijmoedige - dat leverde meteen een goedkope wijze van adverteren op, in het eigen blad. Meyer reserveerde zelfs vaak onbekommerd een groot deel van de voorpagina voor zijn boekaanbiedingen. Meyer had in 1872 te koop, ‘eene collectie Spaanse romans van de beste schrijvers’, negen titels filosofischgodsdienstig werk in het Frans, en drie titels in het Nederlands. Een jaar later verkocht hij een collectie Franse romans en enkele wetenschappelijke werken. Bovendien was hij distributeur van de ‘De Nederlandsche Mail’ wekelijksche Courant van Oost- en West-Indië. Uit advertenties blijkt dat men veel woordenboeken te koop had, in allerlei combinaties van Frans, Nederlands, Engels, Duits, Spaans; grammatica's van dezelfde talen; werken over geschiedenis en natuurkunde, en wat de letterkunde betreft voornamelijk romans in verschillende talen.
eind[8]
Amigoe 9, 23 VIII 1902; WIG IV, 1922-1923: 59-61; Amigoe 24 VI 1922, 30 XII 1933; Hartog 1944; Lent 1969; Martinus 1972 bevatten bibliografieën.
eind[9]
Enkele nummers bevinden zich in het Amsterdamse Internationale Instituut voor Sociale Geschiedenis. Met dank aan Mw. Maritza Coomans-Eustatia die een fotocopie van de catalogus verschafte.
‘Jammer is dat men bij een poging een nauwkeurige lijst samen te stellen van wat er al zo door Bethencourt en Zonen op ons eiland is gedrukt, spoedig vastloopt tegen wat ik zou willen noemen de muur der slordigheid en gebrek aan interesse om oude dingen, die van culturele waarde zijn, te bewaren. De firma Bethencourt, die nu nog bestaat, heeft zelf zo goed als niets meer van wat vroeger bij haar is gedrukt en/of uitgegegeven.’ (Luis H. Daal: ‘Ontmoetingen met het boek in Curaçao's verleden’ (WIG XL, 1960-1961: 190-200)
Agustin Bethencourt was een begaafd cellist en initiator van het culturele leven, maar vooral ook handelaar met een uitgebreide drogisterij, een grote algemene boek- en muziekhandel en leesbibliotheek. (De Pool 1935) Behalve dat was hij bekend drukker-uitgever van talrijke boeken en het literair-muzikale tijdschrift Notas y Letras. In tegenstelling tot anderen die werk in verschillende talen aanboden, had Bethencourt nagenoeg uitsluitend Spaanstalig werk in voorraad en aanbieding. Zijn firma distribueerde niet alleen tijdschriften en boeken op het eiland zelf, maar over heel de regio. Daarmee werd Curaçao van ontvanger tot donor, wat nog niet eerder voorkwam in de literatuurgeschiedenis. Vanaf 1867 trad Bethencourt e Hijos op boekgebied in de traditie van zoveel andere handelsfirma's; Curaçao werd door de firma Bethencourt een cultureel distributiecentrum van buitenlandse boeken en een vrijplaats waar ‘exilados’ hun werken konden publiceren.
Bekend werd Bethencourts reeks ‘Parnaso Venezolano’, een goedkope volkseditie van Venezolaanse dichters, tachtig tot honderd pagina's voor drie kwartjes, een serie van twaalf deeltjes voor acht gulden. (C.C. 6 IV 1888) In de Amigoe 2 VIII 1884 bood Bethencourt, in een Nederlandstalige advertentie, boeken van Hendrik Conscience aan. Bethencourt verspreidde ook volksuitgaven; zo verkocht hij twintig titels voor veertig cent per stuk.

eind[10]
Het blad is nagenoeg compleet aanwezig in de K.B., onder nummer 1160 A 63. Enkele supplementen en de aan het eigenlijke blad voorafgaande prospectus ontbreken. Dat het blad maar zo kort bestaan heeft, was waarschijnlijk het gevolg van een ruzie tussen eigenaar-uitgever-redacteur Daniel de Sola en drukker Osorio.
eind[11]
Het blad beleed ideeën, die geen dichter in de kolommen waarmaakte, al was men vast overtuigd van de waarde van poëzie en redekunst voor lezer en toehoorder beide. De ‘elocuencia’ vormde in die dagen kennelijk een belangrijk onderdeel van de literatuur, niet het minst in het onderwijs.
eind[12]
Via ingezonden stukken en advertenties zien we toch nog iets over de taalsituatie. Handelaren wilden hun potentiële klanten bereiken in het Engels (40%), Spaans (45%) en Nederlands (15%). Van de achttien ingezonden ‘communications’ waren er vijf in het Engels en het Frans, zes in het Nederlands, en maar twee in het Spaans, alle uiteraard zonder vertaling.

eind[13]
Dat het de redacteur daarmee ernst was bewees wel dat hij naast zijn krant een school ondere dezelfde naam (Civilisadó) oprichtte om kosteloos onderwijs aan min- en onvermogenden te verschaffen: onderwijzer J.N. Malo werd directeur. Op 9 mei 1874 had de school 73 leerlingen, van wie er 23 Spaanstalig waren.
eind[14]
‘Propaganda pret di Bethencourt’ Independiente VII-25, maart 1991: 22-23
eind[15]
In de jaargangen vinden we vrij redelijk over de gehele periode verdeeld, maar wel met zekere ‘oprispingen van dichterlijke activiteit’ en afnemend naar het einde toe, iets meer dan zeventig gedichten, waarvan ruim 70% in het Spaans, ruim 20% in het Nederlands en nog twee in het Engels, één in het Frans en Portugees.

eind[16]
Notas y Letras ‘dedica sus columnas exclusivamente á la literatura, á las artes; se propone contribuir á despertar y desarollar en nuestra juventud el amor á las letras, y llevar al seno de las familias, no enconadas polémicas y acerbas diatribas, no resumen de lo que en cámaras, parlamentos y senados se debate, sino agradable inofensiva lectura acompañada de ligeras piezas de música; en una palabra. NOTAS Y LETRAS se pondrá siempre á gran distancia del ardor de la batalla, y buscará en cambio el suave calor del hogar.’
Familiebladen waren bijvoorbeeld El semanario del hogar (1885); La Ilustración (1886); El Observador (1886); El Ganimedes de las Damas (1893). Uitvoerig hierover in Hartog 1944.
eind[17]
Nergens is het tijdschrift volledig aanwezig. Hartog (1944) was onterecht positief zeker over het totaalaantal van 72 nummers en 575 bladzijden. Het blad werd in elk geval niet opgeheven op 19 januari zoals hij schreef, nummer 72 was van 13 januari, maar ik vond ook nog een (losse) bladzijde 601, zodat er ten minste 76 nummers geweest moeten zijn tot februari 1888. Dr. H. Coomans bezit een prachtig gerestaureerd exemplaar, maar ook daarvan ontbreken er tegen het einde een aantal pagina's en zijn er na nummer 72 nog maar een paar bladzijden, zodat de afsluiting niet zeker is.
eind[18]
Haim Senior werd alleen in de eerste twee nummers als ‘editor’ vermeld, daarna niet meer. De eerste dertig nummers werden op de persen van Tipografía Excelsior gedrukt, pas toen vanaf nummer 31 Ernesto Römer alleen als redacteur overbleef, nam drukkerij Bethencourt e Hijos de taak over onder de aanduiding ‘Imprenta de la Librería’. Het blad werd steeds op (aan het einde van de 19de eeuw gebruikelijk) slecht papier gedrukt, zonder illustraties en advertenties. De prijs was een gulden per maand; vijftig cent voor een los nummer. Over de oplage was helaas niets te vinden.
eind[19]
Dat cijfer wordt wel wat minder indrukwekkend als we zien dat er hiervan 127 maar één keer meewerkten (ruim 60%); 25 twee keer (ruim 10%); 18 drie keer (9%); maar dan blijven er nog altijd zo'n vijftien procent, oftewel 30 trouwe medewerkers over. Sommigen zetten nadrukkelijk hun landaard onder hun bijdragen, veelal op Curaçao verblijvende Venezolanen (42) en Colombianen (16). Daarnaast kende het blad bijdragen uit diverse Zuidamerikaanse landen. Ecuador (5), Mexico (7), Peru, Chili en Argentinië (elk 2). Ook Cuba, Puerto Rico en de Verenigde Staten leverden incidenteel medewerkers. Europa werd door een tweetal Fransen vertegenwoordigd.
eind[20]
J.S. Corsen ondertekende 25 gedichten, maar waarschijnlijk heeft hij veel meer geschreven want toen de redactie in nummer 49 melding maakte van andere bladen die artikelen overnamen, schreef ze dat van J.S. Corsen werd overgenomen ‘La lengua y la pluma’, een artikel dat onder de initialen K.I. was verschenen. In het exemplaar dat ik raadpleegde (van Dr. H. Coomans dus en vroeger eigendom van de bekende Soublette) is voorin een handgeschreven lijstje bijgebonden, waarop Corsens bijdragen tot en met nummer 48 zijn vermeld. Hier blijkt dat Corsen eveneens onder de initialen ‘K.I.’ en ‘F.Q.’ schreef en dat hij als redacteur kennelijk niet al zijn werk ondertekende.
eind[21]
Lijst van medewerkers en het door hen gehanteerde genre:

D: toneel; E: essay; L: poëzie; P: proza; R: recensie

Aclaraciones: 3
Manifestacion: 2
Miscelánea: 1; 2; 4; 6; 7; 8; 9; 10; 11; 12; 14; 15; 17; 18; 21; 22; 23; 24; 25; 26; 27; 28; 29; 30; 32; 33; 34; 35; 36; 38; 39; 40; 41; 42; 43
Notas y Letras: 1
(An.): P3; P5; P6,7; E9; E12; P13,14; P16; E19; P20; E21; P28; E32; E33; E37; E40
***: L4; L50
Acosta, C. (Ven.): L28; P47
Acosta de Samper, S.: P28-48
Albaladejo, E. (Sp.): E49; L52; P61; L70; P72
Andrade, O.V. (Arg.): L32; L41
Andrés: P23
Aquino, J.: L10
Aristarco: E46
Arsaces: E2
Arteta, L.P. (Ecuad.): L30; L39
Arvelo, J.A. (Ven.): L28; L53
Avellaneda, N.: E32
Azuaga, A.M.: L7
Baralt, R.M. (Ven.): L66
Becquer, G.A.: P41; L46; P49; P51
Bermudez Avila, M.M. (Ven.): L44; L63
Blanco, R.: P8; E46
Blasco, E.: P42; P47
Bornat, Ch. (Fr.): L62; L64; L66
Brémon, J.F.: P22; E24; P31; E32; P59
Byron: L70
Calcaño, E. (Ven.): P1; L14; E39; E46; L69
Calcaño, J.A. (Ven.): L1; L13; L43
Calcaño, J. (Ven.): L27; L61
Calcaño, S. (Ven.): L18
Campoamor, R. de: L68
Candao, J.S.: L9
Cardona, J.V. (P. Rico): L22; L39; L44
Carmelo: P1,2; P3
Caro, J.E.: L13
Castelar, E.: E6; E22; E36; E48; E55; E70
Catalina, S.: E6
Chatraian, E.: P67, 68, 69 (drie afl.)
Concepcion Valdez, G. de la: L16
Conto, C.: L43
Corsen, J.S.: L2; L6; L11; L13; L15; L16; L17; L21; L25;
L28; L43; L47; L49; L50; L51; L53; L54; L56; L57; L58; L61; L66; L68; L69
Diaz, L.: L68
Diaz, L.M.: E48; E59; E63; E71; E72
Diaz Guerra, A. (Col.): E2; L6; L8; L14; L31
Dios Mendez hijo, J. de (Ven.): L31
Dominguez, R. (Mex.): L42
Dumas, A.: Pv70
Echegaray, J.: L29
Echeverría, C.E. (Ven.): L61; L62; L63; L66
Ernst, G.: L5; L8; P8; L13; L22
Febres, G.P. (Ven.) L35; L40; L47; L57; E65; L67
Fenelón: E27
Fernanflor: P52
Figueroa, B. Baez: L35; L38; L40; L44; L49; L50; L60; L62; L68
Flores, A. (Ecuador): Ls68
Flores, L. (Col.): L3
Flores, M.A. de (Col.): L3
Flores, M.M. (Mex.): L56; L64
Garbán, D.: L11; L15; L18; L23; L31; L39; L51; L63; L67
García de Agüero, M.: L10; L59
Garsdun, W.: P67
Guarcia Llansó, A.: E31
Guardia, H.M. de la (Ven.): L21; L25; L59
Guarin, J.D. (Col.): L58
Gimeno de Flaquer, C.: E29,30
Gomez, A.L. (Col.): L61
Gonzales, J.T. (Ven.): P3
González, N.A. (Ecuador): L53
Gonzalez Guinán, F.: E63
Gonzales Narvaez, J.I. (Ven.): L17
Gormaz, C.M.: E17
Gourdon, R.: P3
Guadelajara, J.E. (Ven.): L5; L26
Guardia, H.M. de la (Ven.): L58
Guinet, E.: Ev5
Gutierrez Coll, J. (Ven.): L30; L48; L50; L70
Gutierrez Gonzalez, G. (Col.): L27; L63
Gutierrez de Alba, J.M. (Sp.): L28
H., A.: P16, 17, 18, 19, 20; E24;
Henriquez, M.L. de: P23
Hernández, D.R. (Ven.): L66
Hertado, M.A. (Chili): L54
Hugo, V.: P22; P25; P28; P59; E69
I., K.: E17; E21; E29; E33
Irving, Washington (V.S.): E57
Jacyn (Fr.): L34
Jesus, M. de (Col.): L70
Klopstock: P37
Lazarrada, A.L. (Ven.): L32
Leon y Gómez, A. (Col.): L27
Lirio: P15
Listo, K. (Ven.): L23; L44
López, C.V.: L12
Lopez Carvajal, F. (Mex.): L69
Lopez Penha, A.Z.: L1; L6; L11; L18; L25; L31; L32; L33; L36; L41; L43; L46; L55; L62; L66; L76;
Lozano, A. (Ven.): L38
Llanos, J.: E28
Llona, N.P. (Ecuador): L19
Llorente, T.: L39
M., L.M.: P16
Manfredo (Ven.): D15
Manrique, J.M.: P54
María: L34
Marmol, J. (Arg.): P26; P27
Martinez, C.: P61
Mayora, M.: E6
Mekainos, D.: L45
Méndez, C.: P70
Méndez y Mendoza, E. (Ven.): L22; L33; L60; L65
Menezes, C. de: P4
Merchan, R.M.: E54
Michelet: P49, 50, 51, 52, 54, 55, 57, 58, 60, 61 (10 afl.)
Molina, M. (Peru): L14
Montegazza, P.: L34
Montero, B.: E31
Muñoz, G.E. (Ven.): L30; L33; L36
Nolasco, J.P. (Fr.): P56; P57; P60; P61; P62; P64; P66; P68 P69
Núñez de Cáceres, J.M.: P31
Obeso, C. (Col.): L67
Obregón S., P.: E19
Olmedo, J.J. (Ecuador): L48;
P., E.: L11
P., M.E.(Ven.): L54
P., R.L.: E36
P., V.: L38
Pachano, J.R.: P1; E4; E10; P11; P21; P24
Palacio, E. del: E12; E21; E43; E58
Palacio, M. del: E27; E30
Palacio, M.F.: L9; L12; L34
Palacio, V.R. (Mex.): L61
Palma, J.J. (Cuba): L36
Palma, R. (Peru): P35; L35; L45; P49; P58; L60; P62; P65; P68
Paolo: P16
Pardo, F.G. (Ven.): L46
Pardo, M.E. (Ven.): E12; L16; L22; L25; L35; E39; L72 L51 L46; L64
Peraza, N. Bolet (Ven.): E11; E14; P16; P18; E40; P66; P71
Pérez, J.J. (Dom.): L16; L19
Perez, L.M. (Col.): L59
Perez Bon., J.A.: E60
Perez Triana, S. (Col.): L42
Peza, J. de Dios (Mex.): L21; L30; L49; L54; L56; L61; L67; L68; L70
Pichardo, M.S.: L70
Pimentel hijo, F. (Ven.): L36
Pimentel Coronel, M. (Ven.): L43
Ponberg, E. (Ven.): E4; E5; E5; E6; E6; E7; E8; E8; E9; E24; E25; E34; E35; P68
Potentini, T.I. (Ven.): L64
Prieto, G. (Mex.): L10
Q., F.: E8; E11; E22, 23, 24, 26, 28
Quijano: L9; L19; L22
Quijano Wallis, J.M. (Col.): L49
Quintero, J. (Ven.): L3; L4; L6; L7; L24; L26; L28; L30; L31; L33; L37; L41; L46
Ramos, D.S.: P52
Reina, M.: E5
Renato: E11
Restrepo, A.J. (Col.): L29; L40; L59; L61
Reyes, R.: P44
Rigiabensi, G.: E63
Robles, S.A. (Ven.): L42
Roderik: L29
Rodriguez, C.: E12
Romero, P.A. (Ven.): L52
Rosa de Amézaga, J.: E53
Rosaret, Baron de: L27
Rubin, L.G. (Mex.): L55
Ruedas, S.: L8
Salazar, J.M.: E50
Salboch, J.: E13
Saluzzo, M.A. (Ven.): L29
Samper, J.M.: E43
Sanchez de Castilla, E. (Sp.): D17
Sanchez Pesquera, M. (Ven.): L2; L8; L12; L24; L54
Scanlan, E. (Ven.): L32; L56
Scot[t], W.: P66
Selgas, J.: P56
Siena, E.A.: E50
Silva, A.A.: P10; E19; E23; P27
Silva, F.V. (Ven.): L53
Silva, J.A. (Col.): L23
Silva, P.V. (Ven.): L51; L56; L59
Silvio: E8; E9; E10
Soffia, J.A. (Chili): L47; L57
Southy, R.: P45
Stromer, Th.: P42
Sylva, C.: P38
Tamayo Y Baus, M.: L70
Tejera, F. (Ven.): L16; L47; L64
Tenazas, Pío (Ven.): E4; E7; L12; E14; E21
Toledo, L.C.: P16
Torres Abandero, L. (Ven.): L21; L24; L41; L45
Troanes, R.M.: E68
Urdaneta, B. (Ven.): E29
Urdaneta H., L.: E53
Veyas, J.J.: E64; L69
Vigil, G.: P51
Villasmil, J.R.: E17
Villegas Y Gonzalez, C. (Col.): L17
Wanderer: E11
Whitier, J.G.: E64
Wolfschoon, A.A.: L12; L69
X: L54
Z., G.: E13
Zéndegui, G.: P3; P11; P13
Zenea, J.C. (Cuba): L32
Zumeta, C.A. (N. York): E12; P15; P63
Z.Z.Z. (Col.): L53; L56
eind[22]
Van J.S. Corsen verschenen in buitenlandse bladen: Los colores (La Ilustración Spanje); Amor filial (El Gladiator Venezuela); La Hija del Emir (El Correo Venezuela); Calipso (La Revista Social Peru); La lengua y la pluma (La sombre de cepede Mexico). Van A.Z. Lopez Penha: Fantaseo (El Ferrocaril Mexico); Gotas (La Revista Social Peru)

eind[23]
Bax (1988: 10) definieert een religieus regime als: ‘een meer of minder geformaliseerde en geïnstitutionaliseerde constellatie van afhankelijkheidsverhoudingen welke gelegitimeerd wordt door een religieuze gedachtengang en gedragen door een religieuze elite.’ Hij schrijft ook nog: ‘Een religieus regime is een dynamisch verschijnsel; zowel naar sociale vorm als culturele inhoud verkeert het in gedurige ontwikkeling.’ (Bax 1988: 13) Lampe (1991: 23) paste deze omschrijving op de Curaçaose situatie als volgt toe: ‘Met de komst van de Nederlandse dominicanen in 1870 begon een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de kerk op Curaçao. Hun beleid was erop gericht om de invloed van het katholieke geloof verder uit te breiden. Deze missionarissen brachten een mentaliteit met zich mee, die de machtspositie van de kerk binnen de samenleving alleen maar zou versterken. De Nederlandse dominicanen projecteerden ten onrechte de typisch Nederlandse problematiek van de verzuiling (eigen politieke partijen, eigen vakbonden, eigen media, eigen sociaal-culturele verenigingen) op de missie van Curaçao. Was in Nederland de verzuiling gericht op de emancipatie van de katholieken in de samenleving, op Curaçao betekende het vechten voor de emancipatie van de katholieken indirect de verdediging van de rechten van de armen. Immers, op Curaçao waren de arme Afro-curaçaoënaars tevens katholiek.’ Lampe sprak van ‘het gouden tijdperk van het katholieke regime’. (Lampe 1991: 26)
eind[24]
J.H.M. Chumaceiro oordeelde in het ‘Curaçaonummer’ van Neerlandia 1905: 156, dat ‘de R.K. geestelijkheid thans, bijna zonder uitzondering, in Nederland is geboren en dat zij, buiten kijf, hare Spaansche ambtgenooten over het algemeen in karakter en kennis verre overtreft’.
eind[25]
R.J.C. Wahlen werd geciteerd uit Gouden jubileum 1920: 174, 183-185. In Amigoe 9, 23 VIII 1902 nam de redacteur een lijst van Vicariaatspublicaties in het Papiamento op: in de jaren zestig: 9; zeventig: 10, tachtig: 21 en negentig: 17 titels. ‘Wij besluiten met de bemerking, dat er nog heel wat aan toe te voegen is, zoo wij ook melding willen maken van de verschillende couranten die in de volkstaal geschreven werden en nog verschijnen. De afzonderlijke uitgegeven litanieën, gebeden of proeven van poëzie moesten buiten bespreking blijven.’ Zie ook Martinus Arion (1972) en noot 8 van dit hoofdstuk.
eind[26]
Curaçao volgde hierin kennelijk de algemene situatie. Pius' IX encycliek ‘Syllabus Errorum’ veroordeelde niet alleen de liberale denkbeelden, maar zorgde ervoor dat de katholieken zich op een eigen politiek gingen bezinnen. Daardoor werd ook de belangstelling voor een eigen pers groter, waar geestelijken het roer als hoofdredacteur in handen namen.
eind[27]
De circulaire is van 21 XII 1883, ook in Gouden jubileum 1920: 170-171; Amigoe 21 XII 1933. Pater Latour oordeelde rond 1950 over dit proces in verdedigende geest: ‘De priesters moesten ook buiten de kerk het volk kunnen voorlichten en verdedigen, de aanvallen op de katholieke godsdienst kunnen weerleggen... Voortaan zou katholiek Curaçao van zich afbijten; het had zijn verdediger en woordvoerder.’ (Latour: ‘De R.K. Missie’ tweede drukproef van een nooit verschenen encyclopedie, ongeveer 1952)
eind[28]
De acht poëtische paters: Ludovicus A.J. Jansen (1845-1921); Vincent Jansen (1850-1890); M.V. Zwijsen (1858-1930); F.J.A. van den Donk (1862-1920); St. van de Pavert (1860-1930); R.J.C. Wahlen (1871-1946); P.J. Poiesz (1875-1919); Jan Paul Delgeur (1869-1931)
eind[29]
Pater Ludovicus Maria Jansen was redacteur van het veertiendaagse blad van de Sint Jozef Gezellen Vereeniging, La Union: ‘Hij gaf er, in zijn pakkende en populaire artikelen het beste en schoonste van zijn rijken geest en edel priesterhart, zoodat men zonder overdrijving kan zeggen, dat hij eigenlijk het volk heeft leeren lezen.’ (Gouden jubileum 1920: 137-138) Zie over deze gebroeders Jansen ook Nooyen & Van der Lee 1970: 35-37.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over A.Z. Lopez Penha

  • over John de Pool

  • over Aart G. Broek

  • over Luis H. Daal

  • over Elis Juliana

  • over Guillermo Rosario

  • over Ernesto Rosenstand

  • over Luc Tournier


landen

  • over Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk