Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schrijven is zilver, spreken is goud (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schrijven is zilver, spreken is goud
Afbeelding van Schrijven is zilver, spreken is goudToon afbeelding van titelpagina van Schrijven is zilver, spreken is goud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.90 MB)

XML (2.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schrijven is zilver, spreken is goud

(1994)–Wim Rutgers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba


Vorige Volgende
[pagina 171]
[p. 171]

5.4. Ontspannende, de goede zeden bevorderende lectuur

Nadat particulier initiatief voor het establishment van de kolonie en daarvan specifiek het mannelijke deel sedert zowat 1880, de mogelijkheid had geschapen om als lid van een besloten sociëteit of vereniging boeken te lenen, te lezen of zelfs in groepsverband te bespreken, ontstonden na de eeuwwisseling de eerste semi-openbare bibliotheken. Terwijl de bibliotheek van De Gezelligheid sterk Nederlandstalig georiënteerd was, herbergden de bibliotheken van A. Bethencourt e Hijos en de Gebroeders Jonckheer meer Spaans, maar alle drie boden ze hun leden een veeltalige keuze. De A.N.V.-bibliotheken die na de eeuwwisseling ontstonden waren specifiek Nederlands gericht. Ze werden kennelijk nogal amateuristisch geleid en floreerden daarom niet al te zeer. De kleine eilanden Aruba, Bonaire, Sint-Maarten en Sint-Eustatius verwierven zich elk zo'n bibliotheekje, maar Curaçao had er wonderlijk genoeg geen.Ga naar eind[73] Was daar sprake van de wet van de remmende voorsprong omdat er op dat hoofdeiland al zoveel verenigingsbibliotheken waren?

Curaçao: Vrijmetselaars, Katholieken en Overheid

In het eerste decennium van de twintigste eeuw gaf de Vrijmetselarij van Curaçao antwoord op de Nederlands-gerichte A.N.V.-uitdaging, toen ze in 1908 probeerde via een officiële vereniging tot een eerste openbare boekerij te komen. De gedachte dat goed georganiseerde openbare bibliotheken tot de overheidstaken hoorden was nog onbekend. De ‘Vereeniging tot oprichting en instandhouding eener Openbare Boekerij op Curaçao’ wilde volgens haar reglement ‘nuttige, ontspannende, doch tevens de goede zeden bevorderende lectuur’ aan de Curaçaose bevolking verschaffen, zonder ‘aanzien van geslacht, stand of kerkelijke overtuiging’. Zonder dat het met zoveel woorden geschreven was, bleken de bibliotheken van de sociëteiten in feite alleen voor de mannelijke leden toegankelijk. Maar nu kregen vrouwen voor het eerst nadrukkelijk toegang. De financiële drempel was heel laag. Iedereen kon lid worden door minimaal anderhalve gulden per jaar te betalen of donateur met een bedrag ineens van ten minste vijf gulden. Het bestuur en de jaarlijkse ledenvergadering beslisten over de lectuuraanschaf, die volgens de reglementen nut en ontspanning in zedelijk verantwoorde banen wilde leiden.Ga naar eind[74] In tegenstelling tot de A.N.V.-bibliotheken die het Nederlands nadrukkelijk propageerden, zeiden deze statuten niets over de talen. Het bestuur telde elf leden, waarvan er slechts drie uit de algemene ledenvergadering werden gekozen en de overige acht uit de vrijmetselaarsverenigingen werden aangewezen.

Op het voor haar kerkleden ‘morele gevaar’ van een door vrijmetselaars gerunde bibliotheek, reageerde de Missie direct door haar bibliotheek van de Reunion San Hosé in Otrobanda ook voor niet-leden open te stellen. Dat was volgens de pers een ‘daad van schoone, nuttige naastenliefde’, omdat ‘vooral wij katholieken de plicht hebben ons van iedere verdachte, gevaarlijke, onzedelijke lectuur te onthouden, ze te weren en anderen ervoor te hoeden’.Ga naar eind[75] De leiding berustte bij het bestuur, waarvan pastoor St. van de Pavert directeur was, bijgestaan door de administrateurs J.C. de Pool en J.C. Palm, en bibliothecaris J.A. Dania. Wel konden de leden een persoonlijk verzoek indienen tot aanschaf van een bepaald boekwerk, maar de beslissing daarvan lag geheel bij het bestuur. Het abonnementsgeld bedroeg slechts twintig cent per maand of vijftig cent per kwartaal, waarvoor telkens een boek maximaal twee weken mocht worden geleend. Er was een catalogus, waarin de Nederlands-, Frans-, Engels-, Spaans- en Papiamentstalige ‘wetenschappelijke werken en ontspanningslectuur’ werden genoteerd. In de oude pastorie werd voor militairen eveneens een bibliotheek ingericht, een goede gelegenheid om ‘lectuur die het hoofd instrueert zonder het hart te verderven’ te raadplegen en eens een woordje met de adviseur pater M. van der Elsen, te wisselen. (La Cruz 29 XII 09)

[pagina 172]
[p. 172]

Maar het liep niet zo'n vaart met de vrijmetselaarsbibliotheek. Het lijkt erop dat het bij plannen bleef, want er werd niets meer van de vereniging vernomen tot na afloop van de Eerste Wereldoorlog toen er ditmaal via het A.N.V., van nieuwe plannen voor een openbare gouvernementsbibliotheek sprake was. Maar niet voor 1920 werd er daadwerkelijk een commissie ingesteld, door gouverneur N.J.L. Brantjes zelf ditmaal. Deze commissie was nauw aan onderwijs en A.N.V. gelieerd, omdat de inspecteur van het onderwijs en drie leden van het A.N.V. in de vijf man tellende commissie zitting namen. De bibliotheek zou, geheel vanuit de koloniale onderwijsfilosofie van die dagen en de A.N.V.-gedachte, een ‘specifiek Nederlandsch karakter’ dragen, de noodzakelijke uitgaven zouden worden ‘gekweten uit den post voor onvoorziene uitgaven der lopende begrooting’, de vestiging was dan ook in het Fort. Het zou nog tot 15 april 1922 duren eer deze eerste Antilliaanse gouvernementsbibliotheek haar officiële reglement kreeg; in juni werden de eerste leden ingeschreven, per 1 juli was de officiële opening, per 25 juli werden de deuren van de leeszaal voor het publiek geopend. De eerste Antilliaanse gouvernementsbibliotheek was een feit, en vanaf dat moment zou de Overheid in een goed ontwikkeld bibliotheekwezen een krachtige stimulans voor de volksontwikkeling zien.Ga naar eind[76]

De R.K. organisaties bleven proberen eigen bibliotheken te stichten. In 1933 werd een nieuwe bibliotheek van de St. Thomaskring geopend, bij welke gelegenheid onderwijzer F.J. Linnartz de katholieke visie op het bibliotheekwerk nogmaals uitvoerig en helder uiteenzette. Paters, fraters en leken-onderwijzers mochten van mening verschillen over het gebruik van Papiamento en Nederlands, over beschavend nut maar tegelijkertijd groot zedelijk gevaar van het lezen, in welke taal dan ook, was men het gedurende tientallen jaren roerend eens.

Echt goed leek het niet te gaan met de bibliotheek, want toen Pater Brada in 1938 directeur ervan werd, moest hij alle moeite doen om haar enig nieuw leven in te blazen (Amigoe 9 III 38), wat ook hem evenwel slechts korte tijd lukte. Aan het einde van de jaren dertig klaagde men over de geringe leesbelangstelling. Er waren, in de vorm van bioscoopbezoek, de mogelijkheid om per auto erop uit te trekken, naar de radio te luisteren, ‘zoveel’ alternatieve vrije-tijdsbestedingsmogelijkheden ontstaan. De Katholieke bibliotheken functioneerden niet goed en werden te amateuristisch geleid, want sommige leden plaatsten de geleende boeken domweg in hun eigen boekenkast thuis, van de goedkope openbare bibliotheek werd te weinig gebruik gemaakt. De belangstelling voor lezen, die rond de eeuwwisseling volgens De Pool zo groot was geweest, ging kennelijk tijdens de periode van economische welvaart sterk achteruit. (La Union 5 V 38)

De Bovenwinden

De noodzaak om tot openbare bibliotheken te komen hing kennelijk in de lucht. Behalve op Curaçao kwamen in de jaren twintig op de Bovenwinden, na de op Sint-Eustatius en Sint-Maarten al twee decennia eerder gevestigde A.N.V.-boekerijen, de eerste semi-openbare bibliotheken tot stand. Ze werden particulier geleid, maar door de overheid gefinancierd. Het vijfentwintigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina zorgde voor de naamgeving. In 1918 had secretaris H. Bierman de A.N.V.-leden opgeroepen om Nederlandse leesboeken af te staan ‘ten einde op het eiland Saba een kleine boekerij te kunnen stichten’, maar het zou tot 1923 duren eer de Queen Wilhelmina Library onder voorzitterschap van W.F.M. Lampe werd opengesteld.Ga naar eind[77] De Gertrude Judson Library op Sint-Eustatius werd in 1922 genoemd naar de Amerikaanse die samen met C. Grand Pierre voor de eerste boekcollectie zorgdroeg. De restanten van de oude A.N.V.-boekerij werden opgenomen. Op 6 maart 1923 werd de plechtige opening gevierd. Achthonderd delen literatuur van de voornaamste schrijvers, historie en andere takken van wetenschap, lectuur in het Engels, Nederlands, Frans en Duits vulden de vijf kasten. Eveneens in 1923 kreeg Sint-Maarten zijn Philipsburg Jubilee Library.

[pagina 173]
[p. 173]

Hoe functioneerden de bibliotheken? Van Saba is een artikel van ‘a bookworm’ bekend, dat er niet om loog in zijn beschuldiging van elitarisme en racisme. De bibliotheek werd al twee keer gesloten. Het lidmaatschapsgeld van resp. vijf, vier en drie gulden, vond de ‘boekenwurm’ zo hoog dat alleen een klein (blank) deel van de eilandbevolking gebruik kon maken van de ‘public library’. Hij constateerde dat van de vierhonderd inwoners van The Bottom er veertig blank waren, van wie slechts twaalf lid van de bibliotheek, de helft dames van boven de veertig of zelfs vijftig jaar, die Nederlandse kranten als de Haagsche Post alleen bekéken omdat ze geen woord Nederlands konden lezen. (Amigoe 30 I 32)

Of het op de andere eilanden even erg was? Sint-Maartens bibliotheek sloot in 1936 toen deze maar veertien leden meer had (De slag om slag 27 II 37), een reorganisatiepoging had in juli 1937 in zoverre succes dat de bibliotheek, ondanks oude schulden, met vijfentwintig leden weer geopend werd. (De Bovenwindsche stemmen 20 X 37) Op de vergadering van 8 oktober 1937 bleek dat er zeven nieuwe leden waren, dat er zesendertig gulden in kas was, dat er eenenzestig nieuwe boeken en acht nieuwe tijdschriften waren. Uit dat soort bijzonderheden is toch bezwaarlijk de conclusie te trekken dat de bibliotheek bloeide. De bibliotheken waren klein, werden enthousiast maar amateuristisch geleid, bezaten maar een gering aantal boeken, telden heel weinig leden, die op hun beurt weinig belangstelling toonden, en leidden financieel een kwijnend bestaan, met name door de karige gouvernementsbijdragen.

De bibliotheken werden vanuit de onderwijsinspectie gestimuleerd en georganiseerd. Daarmee werd onderstreept dat lezen vooral voor de schoolgaande jeugd nuttig en nodig geacht werd. Het bibliotheekwezen kreeg zo het odium een verlengstuk van het onderwijs te zijn, niet een plezierige vrije-tijdspassering in het algemeen en voor iedereen. Het voortdurende streven van deze inspectie om vooral Nederlandse boeken in de bibliotheken te plaatsen, deed de ontwikkeling en populariteit ervan met name op de Bovenwinden geen goed.

 

Zo er bij de besturen een bewuste bedoeling voorzat om via het bibliotheekwezen het Nederlands te propageren en de beheersing en het gebruik daarvan te bevorderen, moet er geconstateerd worden dat deze fase voor dat doel nog niet veel opleverde, omdat de bevolking nog nauwelijks van de Openbare Bibliotheken gebruik maakte. Pas in de latere decennia zouden de zich dan sterk ontwikkelende bibliotheek-activiteiten een krachtige impuls voor het Nederlands worden. Lukte het nog niet om de bibliotheken een grote rol te laten spelen in de holandisashon, ze droegen in hun gerichtheid op de Nederlandse taal en cultuur in deze tijd in het geheel niets bij tot de ontwikkeling van een Antilliaanse literatuur. De collecties waren nauwelijks op Curaçao en de Antilliaanse eilanden zelf gericht.Ga naar eind[78] Wat deze bibliotheken aan literatuur bezaten, zou uit de catalogi kunnen blijken. Maar ook hier moet geconstateerd worden dat het bekend is dat die catalogi er inderdaad waren, maar dat ze niet zijn overgeleverd. Waren de werken van auteurs als J.S. Corsen, A.A. Wolfschoon, D.M Chumaceiro, D.D. Salas en W.E. Kroon, M.A. Fraai, Cola Debrot en H.E. Lampe in de bibliotheek aanwezig? Er valt weinig te zeggen over eventuele Antilliaanse literatuur, maar in deze fase lijkt de constatering dat de bibliotheken vooral als medium fungeerden voor buitenlands literair werk niet te gewaagd, al was het maar wegens de geringe eigen produktie.

Nederlandse boekhandels in de ‘Overzeese Gebiedsdeelen’

‘Overtuigd als wij zijn, dat de verspreiding van het Nederlandsche boek in de overzeesche gewesten van ons Rijk behoort tot een van de belangrijkste hulpmiddelen tot bevestiging van onzen vaderlandschen stam,’ verzocht de Nederlandsche Uitgeversbond medio 1925 op Curaçao een ‘Hollandsche Boekhandel’ te mogen beginnen. Gouverneur Brantjes willigde het verzoek

[pagina 174]
[p. 174]

graag in, omdat er ook volgens hem en na ingewonnen advies, op het eiland ‘niet van een eigenlijken boekhandel mag worden gesproken’. Nauwelijks een jaar later werd de ‘Algemene Importboekhandel J.W.F. Sluyter’ geopend, onder leiding van filiaalhouder J.L. Stoit Dyck.Ga naar eind[79]

Het kan verkeren, want was A. Bethencourt e Hijos nauwelijks enkele decennia eerder niet een uitgeef-distributiecentrum van internationale betekenis geweest? Was die zaak in verval geraakt, of zag de moederlands gerichte blik van de gouverneur alleen maar Nederlandse boeken? Hoe groot het verkoopsucces van de boekhandel was, is niet bekend, al was Stoit Dyck een kennelijk dynamisch persoon.Ga naar eind[80] In februari 1934 ging boekhandel J.W.Sluyter over in handen van de firma Mensing & Co en kreeg ze de naam Hollandsche Boekhandel. Ze betekende in deze periode een zoveelste stimulans voor het lezen van specifiek Nederlandse taal en cultuur.

Enkele jaren nadat Stoit Dijck zijn deuren geopend had, stichtten ook de paters een eigen boekencentrum. Met de R.K. Boekhandel ‘St. Augustinus’ werd het regime-circuit van de R.K. kerk gesloten: na de prediking, de pers, het toneelleven, het taal- en literatuuronderwijs, het verenigingsleven waarin ook het (literair) debat werd gevoerd, beschikte ze nu ook over een professioneel distributie-centrum, waardoor de leesbevordering in katholieke zin nog gerichter kon geschieden. De aanleiding was van 1929, toen de in het onderwijs werkzame Zusters van Roosendaal een geslaagde boekententoonstelling organiseerden, met de gelegenheid de tentoongestelde boeken te kopen. De in 1930 opgerichte boekhandel was zo weliswaar ontstaan uit de behoefte aan ‘goede godsdienstige lectuur’, wegens ‘het ontbreken van een voor katholieken betrouwbare boekhandel, en oorspronkelijk alleen bedoeld als verkoop-centrale van devotieboekjes en kinderlectuur’, maar kreeg al direct een veel weidser perspectief toen pastoors en schoolhoofden bij het project betrokken werden. In een circulaire werd hun medegedeeld, ‘dat de boekhandel alles zou kunnen leveren, waaraan op de r.-k. scholen behoefte bestond: ontspanningslectuur, geestelijke werken, kerkboeken en religieuze artikelen als beelden en platen. De boeken zouden geleverd worden tegen catalogusprijs, het overige tegen kostprijs.’Ga naar eind[81] De leiding berustte (vanzelfsprekend) bij de fraters zelf, frater Alardus van 1930-1931, daarna frater Rigobert tot 1948.

Groots opgemaakte, vaak een hele pagina vullende advertenties, die in de eigen bladen Amigoe en La Cruz verschenen, toonden aan dat de meerderheid van de aangeboden boeken religieus was of in elk geval een religieuze strekking en inhoud had. Boekhandel Sint-Augustinus vervulde dus een duidelijke functie als zoveelste missie-middel.Ga naar eind[82] De boekhandel kreeg, toen door de oorlogsomstandigheden de contacten met Europa wegvielen, voornamelijk een functie als distributie-centrum van schoolboeken en papier, die aanvankelijk nog uit Indonesië, maar later uit de Verenigde Staten en Argentinië werden aangevoerd. Men ging er bovendien toe over eigen boeken te produceren.Ga naar eind[83] Na de oorlog zou ‘de verkoop van missaals, kerkboeken, geestelijke werken en jeugdlectuur’ weer hoofdzaak worden.

 

De boekhandelsactiviteiten beperkten zich nog nagenoeg uitsluitend tot Curaçao, waar naast Mensing en St. Augustinus ook de later zo bekend geworden Boekhandel Salas onder de naam La Colombiana zijn eerste boekhandelsactiviteiten al was begonnen. (Hartog 1992: 123-124) Pas eind jaren dertig kreeg Aruba een eerste kleine boekhandel in San Nicolas, Oranjestad zou nog een decennium langer moeten wachten. Wel bleek uit advertenties in De Bovenwindse Stemmen dat op Sint-Maarten eind jaren dertig D.C. van Romondt & Co. en J.H. Darrell in hun zaken boeken verkochten, zonder dat er van een echte boekhandel gesproken kon worden.

[pagina 175]
[p. 175]

Lezen en onderwijs

Bibliotheken en boekhandel richtten zich niet alleen op een algemeen publiek maar via inspectie en kerk ook speciaal op de jongeren in het onderwijs. Stimuleerde dat het lezen van de jeugd en wat wat las deze?

Prof. Dr. J.G. Sleeswijk schreef over de taalsituatie die hij anno 1930 tijdens zijn studiereis aantrof: ‘De verkoop van Nederlandsche boeken staat nog beneden dien van Engelsche. Langzaam aan echter wint het eerstgenoemde veld, en wel voornamelijk omdat de thans schoolgaande jeugd beter Nederlandsch leert dan vroeger en ook omdat door de toenemende vestiging (van Nederlanders) onze taal er veel meer gesproken wordt. (...) De oudere Curaçaoenaar leest weinig in onze taal. Dit komt, omdat hij niet voldoende op de hoogte is van de moederlandsche literatuur.’ Sleeswijk constateerde een ‘besliste voorkeur voor lichtere lectuur: niet te zware romans, reisbeschrijvingen en detectiveverhalen. Daarnaast worden populair-wetenschappelijke boekjes, vooral medische, vrij gretig gekocht.’ Op gezag van boekhandelaar Stoit Dyck schreef hij, dat het ‘intellectuele deel van de C.P.I.M.’ minder boeken kocht dan de arbeiders, ‘gunstige uitzonderingen daargelaten’. Dat spoort met het klagen van De Pool (1931) over het cultuurverval, de materiële welvaart en de geestelijke onverschilligheid. De taalvoorkeur was in de volgorde Engels, Nederlands en Spaans. Er was in elk geval nauwelijks leesstof van eigen bodem die geschikt was voor het onderwijs. Volgens Van der Walle, in die jaren hoofdredacteur van de Beurs- en Nieuwsberichten, was Cola Debrots Mijn zuster de negerin ook nagenoeg onbekend. Boekhandelaar Stoit Dyck kende het, maar of hij het in de winkel verkocht weten we niet. Jules de Palm, die in die jaren nog op het Sint Thomascollege zat vertelde later dat de fraters het boek zelfs aan hun leerlingen ontraadden.Ga naar eind[84]

Fraters en leken-onderwijzers propageerden de Nederlandse literatuur. Alles-lezer Pierre Lauffer las op het St. Thomascollege naast de werken van Van Deyssel en Van Schendel, ook Dante, Karl May en vele andere. De eerste ongetwijfeld op school, de andere thuis en bovendien stiekem als ze op de index stonden (Amigoe 22 II 75). Jules de Palm moest voor zijn Nederlandse literatuurlijst van hetzelfde college in 1937 Marie Koenens ‘Het hofke’ en ‘De moeder’, Augusta de Wits ‘Orpheus in de dessa’ en Anton van Duinkerkens ‘De ravenzwarte’ lezen, terwijl een gedicht van Guido Gezelle ‘zonder meer een goede examenbeurt betekende’. Op de bijeenkomsten van de St. Thomaskring werden de Nederlandse Tachtigers behandeld. Waar het Openbare Onderwijs van de Hendrik- en Wilhelminaschool van meetaf aan helemaal op het Nederlands was gericht, was het R.K. onderwijs gaandeweg steeds meer overstag gegaan waar het de hoogste klassen betrof en zeker op het aanzienlijke St. Thomascollege. In 1935 werd het Nederlandse staatsexamen voor de mulo ingevoerd. In de nieuwe onderwijsregeling van 1936 werd de literaire onderwijsblik geheel op Moederlandse en Europese werken gericht.

De boekententoonstelling van De Gezelligheid in 1939

Politicus M.F. da Costa Gomez verwoordde het zo mooi in zijn openingsrede van de grote boekententoonstelling die de bibliotheekcommissie van Sociëteit De Gezelligheid eind 1939 had georganiseerd: ‘Wij willen door onze tentoonstelling van letterkundige en geschiedkundige werken, en door de voordrachten van deze avond allen, die mee willen werken tot den opbouw van een nieuwe cultuur, nader brengen tot het Curaçaosch eigene van vroeger en het moderne nieuwe in Curaçao. Tusschen de polen van het eigene en het nieuwe zoeken wij het nieuwe eigene, een nieuwe cultuur, bescheiden en aangepast aan de kleine wereld, waarin we leven.’ Vanouds was de bibliotheek van De Gezelligheid een van de meest prestigieuze op het eiland, en bovendien collectief eigendom van de eilandelijke notabelen. De bewaard gebleven catalogus van 1914 leert ons wat de bibliotheek bezat rond de eeuwwisseling. In 1929 stond de bibliotheek

[pagina 176]
[p. 176]

voor Fl 2467,22 op de balans, in de jaren dertig kon er voor niet minder dan negenhonderd gulden per jaar worden aangevuld. Afgezet tegen de toen normale nieuwprijzen betekende dat waarschijnlijk evenzovele boeken als guldens.Ga naar eind[85] Zo'n bedrag krijgt nog meer relief als het vergeleken wordt met de eerst honderdvijftig en sinds 1937 met pijn en moeite tweehondervijftig gulden, waarmee het gouvernement de Openbare bibliotheek van Sint-Maarten subsidieerde, een bedrag waarvan ook de bibliothecaris en alle bureau-onkosten betaald werden.

Toch leidde ook de bibliotheek van De Gezelligheid in de jaren dertig een kennelijk niet al te florissant bestaan, en volgens Van de Walle werd er niet veel gebruik van gemaakt. Maar dat werd weer anders toen op de vergadering van 20 mei 1938 besloten werd dat de bibliotheek gemoderniseerd zou worden, een catalogus zou worden uitgegeven, en een bibliothecaris werd benoemd met een maandsalaris van dertig gulden.

Op 15 juni 1939 werd een nieuwe bibliotheekcommissie benoemd, die besloot om op korte termijn een biblifiele tentoonstelling van het ‘curieuze’ boek te organiseren.Ga naar eind[86] De tentoonstelling werd van 31 oktober tot 6 november 1939 gehouden, maar wegens succes werd ze verlengd tot 11 november. Ze was dan ook grondig en met veel publiciteit voorbereid door een commissie bestaande uit M.F. da Costa Gomez, J. van der Walle, Lucila Engels-Boskaljon, Chris Engels, H. Jorissen en F. van der Molen.Ga naar eind[87] Er waren handschriften van Curaçaose en andere auteurs te zien, genummerde en gesigneerde exemplaren, oude boekjes als Niewindts catechismus uit het begin van de 19de eeuw, het eerste nummer van De Curaçaosche Courant, Putmans leesboekjes, Fiesta Willem III van 1888. Daarnaast waren er Curaçaose schilderijen en muziekcomposities te bewonderen, dat alles bijeengebracht uit de oude en nieuwe boekenvoorraad van De Gezelligheid zelf, het particulier bezit van leden en niet-leden en buitenlanders (uit Nederland). Samen geeft dit een indruk wat de bibliotheek bezat en welke boeken men belangrijk vond. Tegenover de vanuit diverse organisaties gedemonstreerde belangstelling voor het buitenlandse - Nederlandse - boek was hier nadrukkelijk en vanuit een invloedrijke hoek, sprake van een zich serieus verdiepen in het eigen literair-culturele geschreven en gedrukte erfgoed, zoals een halve eeuw eerder het eveneens aanzienlijke Geschied-, Taal-, Land- en Volkenkundig Genootschap hetzelfde had nagestreefd.

Tijdens de tentoonstelling vond er een muzikaal-literaire avond plaats, waarop Frits van der Molen ‘eenige gedichten en een vertaling van Klabund’, H. Jorissen eigen dichtwerk en een verhaal van Van Schendel, en Van de Walle een schets die hij eerder in Groot Nederland had gepubliceerd, voordroegen.Ga naar eind[88] Voorzitter-auteur W.F.M. Lampe sloot de volgens de berichten zeer geslaagde avond, die met een rede van M.F. da Costa Gomez geopend was. (B/N 2 XI 39) Het valt op dat de hele avond in het Nederlands werd gehouden. Spreker Da Costa Gomez constateerde een andere belangwekkende merkwaardigheid, namelijk het streven om een geestelijke breuk te herstellen tusschen het oude en het nieuwe Curaçao, het eigene van het stil-traditionele maar armoedige en de spanningen van het moderne geïndustrialiseerde welvaartsleven, de uitingen van geestelijke belangstelling van vroeger en de geestelijke armoede van nu, maar ook het herleven van de belangstelling voor kunst en wetenschap in breder kring - een visie die merkwaardig overeenkomt met wat De Pool (1935) en vooral Lopez Henriquez (1943) beweerden. De materiële welvaart had ook volgens hen de laat negentiende eeuwse cultuur vernietigd, maar thans zouden er tekenen aanwezig zijn van hernieuwde bloei. De periode van culturele recessie was volgens hen voorbij.

eind[73]
Op Aruba was er in 1914 een Leeszaal Tooneel Vereeniging Prinses Juliana (TVPJ) onder leiding van A.E. Goilo. (La Cruz 13 V 14). In 1924 bezat de Julianaschool, hoofd J.K.Z. Lampe, een bloeiende bibliotheek van 468 boeken, die per leerling veertig keer werden uitgeleend. (CHA Obj. doss. 28.43) De eerste openbare leeszaal en bibliotheek zou pas in 1949 geopend worden.

eind[74]
Bij beschikking nummer 182 van 9 maart 1908 keurde gouverneur O. de Jong van Beek en Donk de statuten goed. Het ontworpen Reglement werd gepubliceerd in Amigoe 7 VIII 09. Artikel 1 en 2 gaven de doelstelling als volgt weer, ‘mede te werken tot de geestelijke ontwikkeling van de bevolking van Curaçao, zonder aanzien van geslacht, stand of kerkelijke overtuiging...door nuttige, ontspannende, doch tevens de goede zeden bevorderende lectuur aan de bevolking te verschaffen.’ Het bestuur werd gevormd door J.B. Gravenhorst (vz.), J.P.G. Ecker (vice-vz.), C.D. Meyer (secr.-penningm.), H.J. Cohen Henriquez, D. Evertsz, L.C.C. Hueck, C. Eusebio Leon, Th.P. van der Linde, M.C. Valdeblanquez en F.W.P. Winkel.
eind[75]
Amigoe 7 VIII 09. In 1911 bezat de R.S.H. in de Conciëntiesteeg 17, naast de koraal van de bisschop, 1250 werken, verdeeld over novellen, geschiedenis, literatuur, wetenschappen en kunsten, hagiografie en biografie, godsdienstige wetenschappen. (Amigoe 14 I 11) In 1918 was de bibliotheek in een deplorabele toestand. Ook in later jaren ging het kennelijk slecht met de katholieke bibliotheek. In de Amigoe (4 XI 33) lezen we over een bibliotheek San Tarcisio (zonder verdere bijzonderheden); in datzelfde jaar werd de bibliotheek van de St. Thomaskring geopend. J.M. Kroon zocht giften ter oprichting van een Katholieke bibliotheek (Curaçaosche Volkskrant december 1938), omdat ‘er momenteel te weinig gelegenheid bestaat voor onze katholieke bevolking en voor de van elders naar hier gekomen katholieken, om het boek te lezen wat in hun handen past, te weinig nog kunnen zij gebruik maken van de in alle talen voor handen zijnde vertrouwde en opbouwende boeken, waarin God's Wil en Wet tot uitdrukking komt.’ (Amigoe 15 X 38; 17 XII 38) Het bleek niet mogelijk om te achterhalen of het wat geworden is.
eind[76]
Amigoe 6 IV 18; Beschikking 17 III 20, nr. 311/963.
In de commissie van voorbereiding zaten P.A.A. Euwens, G.J. Eybers, Jos. C. Henriquez, C. van Roggen. Dat pater Euwens meedeed, was waarschijnlijk het gevolg van de deplorabele toestand waarin de R.S.H.-bibliotheek al sinds 1918 verkeerde (La Cruz 23 X 18) In 1924 waren onder meer onderwijsinspecteur H.J. Meerdink, Ds. G.J. Eybers, H.J. Schroeder lid. E. Irausquin was de ambtenaar-bibliothecaris. Ter bescherming van de jeugdleden gold de bepaling: ‘De ouders of verzorgers dezer jongeren kunnen aan den Voorzitter van de Commissie van Beheer hun wenschen omtrent het lezen of niet-lezen van bepaalde boeken kenbaar maken, wat dan op de leeskaart wordt aangeteekend.’ (art. 3) Van meetaf waren er 172 ingeschreven lezers, waarvan 47 onder de zeventien. In juni 1922 werden er al 586 boeken uitgeleend. (Amigoe 8 VII 22)

eind[77]
Over het bibliotheekwerk op de Bovenwinden in het algemeen: Hartog 1992. Over de Bibliotheek van Saba: GB. 25 II 25, nr. 172. Over Sint-Eustatius: Statuten 2 VII 23, nr. 617; Amigoe 31 III 23. Over Sint-Maarten: Statuten 15 VII 24, nr. 687. Het bestuur bestond in 1937 uit A. van Meerten (vz), G. Roodenhuis (vice-vz.), C.S. Hynam (secr.), R. Carty (penningm.), L. Connor, C. Clark en C. Darrell. (De Bovenwindsche stemmen 20 X 37) De bijdrage van het gouvernement werd in 1937 verhoogd van Fl 150, - naar Fl 250, -
eind[78]
Einde 1938 beschikte de Openbare bibliotheek Curaçao over 2750 Nederlandse en in het Nederlands vertaalde boeken, en 800 Nederlandse voor de jeugd, naast een veel kleiner getal Engelse, Franse, Spaanse en Duitse boeken. (Neerlandia 1940-VIII: 107)
‘Wie eenige eenvoudige en overbekend[e] boeken zoekt als bijvoorbeeld, om een greep te doen, Teenstra, Bosch Reizen, de werken van van Kol, Brusse, van de Walle, Ds. Simons of van Ds. van Dissel, Hamelberg en Amelunxen, zal lang moeten zoeken. Noch in de gouvernementsbibliotheek, noch in de Club de Gezelligheid zal hij deze werken compleet kunnen vinden, zoodat hij aangewezen is op de hulp van particulieren of moet putten uit het archief van het Apostolisch Vicariaat.’ (Curaçao 2 VI 39) Het valt op dat de redacteur hier alleen passanten noemde, niemand van de Spaanstalige auteurs voor de eeuwwisseling en ook degenen die over en in het Papiamento schreven vergat.

eind[79]
‘...personen die in West-Indië vertoefden deelden mee, dat daar van een eigenlijken boekhandel eigenlijk niet mag gesproken worden, dat eene enkele zaak zich wel belast met op aanvraag boeken bestellen, doch dat een boekenvoorraad nergens te vinden is, dat niemand van boeken op de hoogte is en dat derhalve de Nederlandsche literatuur noch het Nederlandsche wetenschappelijke boek daar in voldoende mate worden verspreid of zelfs bekend gemaakt.’ (Brief Ned. Uitg. Bond 20 VI 25 aan de Gouverneur van Curaçao) Gouverneur N.J.L. Brantjes antwoordde dat ‘slechts de firma's A. Bethencourt e hijos en N.J. Evertsz alhier eenigen handel drijven in Spaansche en Engelsche boeken’. (Brief 25 VII 25)
eind[80]
Luis H. Daal oordeelde nog in 1960, dat Bethencourt van Caraïbische en Zuidamerikaanse betekenis was geweest: ‘Deze firma is het geweest die, feitelijk, Curaçao heeft gemaakt tot cultuurcentrum, van waaruit het boek zijn weg vond naar de meeste landen van Zuid-Amerika. Hoe ongeloofwaardig dit moge klinken, Venezuela, Colombia, Cuba, Mexico, Chili, Argentinië en andere landen zijn jarenlang afhankelijk geweest van Curaçao voor wat hun boeken en ander drukwerk betreft.’ (NWIG XL (1960-1961): 190-200) J.L. Stoit Dyck adverteerde in de Amigoe (23 X 26) om een leesgezelschap op te richten: met 42 tijdschriften en elke 14 dagen een roman te leen. Maar het ging waarschijnlijk niet door. Sluyter gaf een enkele keer ook zelf een boekje uit, bijv. Carel J. Brensa's reisverhaal: West-Indië; beschouwingen van een tourist (1931). (Zie over deze boekhandel vooral ook Aart G. Broek: Ñapa 18 X 86) Hij was als lid van de bibliotheekcommissie van De Gezelligheid een van de initiatiefnemers van de in 1939 gehouden grote boekententoonstelling van die sociëteit.
eind[81]
‘via de scholen, ook die van Aruba en Bonaire, vlogen de voorradige boeken niet alleen weg, maar kwamen bovendien steeds meer aanvragen binnen, zodat er voortdurend nieuwe bestellingen de deur uit gingen.’ (Th. van Rijen 1961: 59-62; Fraters 1936: 65)
eind[82]
Een voorbeeld uit vele: in 1931 bood de boekhandel ‘zes bekroonde R.K. jeugdboeken’ aan uit Nederland: ‘Door deze bekroonde jeugdboeken, geschreven door talentvolle auteurs, is men er in geslaagd het bestaande tekort op het terrein der Katholieke Jeugdlectuur aan te vullen. Jeugdboeken, waaraan reeds zoolang behoefte bestond: geen boeken dus van overdreven vroomheid of zoetelijkheid in het godsdienstige! Wel is er echter voor gewaakt dat de geest dezer keurboeken steeds katholiek is en dat de katholieke levens- en wereldbeschouwing overal waar dit pas gaf, op natuurlijke wijze tot uiting kwam. Er waait een frissche wind door deze bekroonde jeugdboeken, zóó zelfs dat ze ongetwijfeld ook bij niet-katholieken vele lezers zullen vinden.’ (advertentie Amigoe 14 XI 31)
eind[83]
Toen de boekhandel door de Tweede Wereldoorlog werd afgesneden van de Nederlandse bevoorrading werd contact opgenomen met Wolters te Djakarta (Batavia) en de boeken kwamen. Papier werd via de VS besteld, later ook fotografische herdrukken van boeken. Nieuwe schoolboeken en herdrukken werden geïmporteerd via Desclee de Brouwer in Argentinië; Scherpenheuvel ging daarnaast zelf ook schoolboekjes drukken in een oplage van 2000. Er was sprake van woordenboeken voor Spaans en Nederlands, en een catechismus in het Papiamento.
Eigen uitgaven waren Hou en Trouw, dat in 1929 niet meer dan vier pagina's telde in een oplage van 100 exemplaren, maar in 1936 uitgegroeid was tot telkens 24 pagina's in een oplage van 3200. Het doel was om ‘De katholieke jeugd der Nederlandse Antillen zo goedkoop mogelijk gezonde en interessante lectuur te verschaffen’. (Fraters 1936: 65)
eind[84]
Sleeswijk publiceerde zijn verslag in De Telegraaf 20 V 30, Aart G. Broek schreef het gedeeltelijk over in Ñapa 18 X 86. J. van de Walle: Beneden de wind 1974: 81-85; Jules de Palm: Kinderen van de fraters 1986: 182-183

eind[85]
Zie ook het vorige hoofdstuk. De ledenaantallen waren: per 1 V 37: 102 gewone leden, 10 buitenleden, 6 buitengewone leden, 4 ereleden; 1 V 38 was het ledenaantal resp. 255, 52, 5 en 4; in 1939 in totaal 325 leden (resp. 254, 56, 11 en 4; in 1940 in totaal 324 leden (resp. 257, 51, 14 en 2)
Boekhandelaar J.L. Stoit Dyck was lid van de bibliotheekcommissie van Sociëteit De Gezelligheid. ‘Hij wist gedaan te krijgen, dat de boekenpot werd verhoogd tot Fl 900, -, waarvoor hij...kon kopen: 400 Nederlandse, 200 Spaanse, 150 Engelse en 150 Franse en Duitse boeken.’ (Hartog 1971: 72)
In het CHA bevindt zich het Archief van De Gezelligheid, O.D. # 49; in een van de, helaas ongedateerde, documenten daarin is sprake van zeven kisten met boeken: Nederlandse romans: 650; Engelse romans: 260; Franse boeken: 240; Spaanse romans: 180; Duitse romans: 25; Wetenschappelijke boeken: 275. In een kast in de leeszaal bevonden zich 380 romans in diverse talen; 160 wetenschappelijke werken. In totaal waren er dus bijna 2200 boeken aanwezig, voornamelijk romans in vier talen, maar ook vele naslagwerken, echter niets noemenswaardigs in het Papiamento.
eind[86]
Zie Van de Walle 1974: 45-52. L.C. Kwartsz maakte de nieuwe catalogus, die door Blok werd gedrukt, en ‘tegen f. 1, - per exemplaar verkoopbaar gesteld. Slechts weinig leden hebben zich tot nu toe van een exemplaar voorzien.’ (Notulen verg. 5 VIII 40) De leden van de bibliotheekcommissie waren Ch. Engels, M.F. da Costa Gomez, J. van der Molen, L.C. Kwartsz en J. van de Walle.
eind[87]
Aankondigingen en verslagen in La Union 26 X 39; B/N 28 X 39, 31 X 39, 1 XI 39, 2 XI 39, 6 XI 39; Amigoe 2 XI 39, 11 XI 39. De R.K. pers was nogal gereserveerd tegenover dit gebeuren dat buiten de kerk omging; op 11 XI 39 beweerde ze dat de catechismus van Niewindt eigenlijk het interessantste van de hele boekententoonstelling was geweest. Zie ook Engels- Van de Walle 1990: 58 (foto), 63, 66 [waar Engels (op 20 II 72) zegt de hele kartotheek van de tentoonstelling nog in zijn bezit te hebben], 130-131, 137-138.
eind[88]
A. Roland Holst, Van de Bom, E, Raedt de Canter, S. Streuvels, C. van Wessem, S. Vestdijk werden in het B/N-verslag van 2 XI 39 genoemd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over A.Z. Lopez Penha

  • over John de Pool

  • over Aart G. Broek

  • over Luis H. Daal

  • over Elis Juliana

  • over Guillermo Rosario

  • over Ernesto Rosenstand

  • over Luc Tournier


landen

  • over Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk