Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Schrijven is zilver, spreken is goud (1994)

Informatie terzijde

Titelpagina van Schrijven is zilver, spreken is goud
Afbeelding van Schrijven is zilver, spreken is goudToon afbeelding van titelpagina van Schrijven is zilver, spreken is goud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.90 MB)

XML (2.03 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Schrijven is zilver, spreken is goud

(1994)–Wim Rutgers–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba


Vorige Volgende
[pagina 159]
[p. 159]

5.3. Verenigd in Groot-Nederlands verband

Het na de emancipatie tot bloei gekomen verenigingsleven zette zich gedurende de eerste eeuwhelft voort. Naar cultuursfeer kunnen we organisaties onderscheiden die zich op de eilanden zelf richtten, en die welke de banden met het moederland of met Zuid-Amerika wilden aanhalen. De groepen die het Nederlands propageerden of van die taal gebruik maakten, domineerden en werden een verdere stimulerende factor voor de holandisashon. Al bleef de R.K. kerk voor haar prediking en in de pers van het Papiamento gebruik maken, via het door de fraters en soeurs gegeven onderwijs en de kerkelijke organisaties vernederlandste ook zij in de loop van de eeuw.Ga naar eind[48] Een in 1937 opgerichte Sociedad Bolivariana ontplooide niet die krachten die nodig waren om de Antillen weer zo'n Spaans karakter te geven als ze aan het einde van de negentiende eeuw kenden.

‘Nederland in Curaçao doen leven’

Het Algemeen Nederlands Verbond werd opgericht ter gelegenheid van de herdenking van de Vlaamse Guldensporenslag. Op 11 juni 1894 verscheen het eerste nummer van het Verbondstijdschrift Neerlandia. Op 3 april 1898 werden in een algemene vergadering in het stadhuis van Antwerpen de statuten besproken en vastgesteld. Ze beoogden ‘versterking van de volkskracht bij de volksgroepen die tot de Nederlandsche stam behooren, en van het bewustzijn van haar verwantschap’. Dit werkterrein sloot de koloniën in, want het was inclusief ‘de volksgroepen van niet-Europeesche afkomst, welke een gebied bewonen, waar het Nederlandsch of een andere Dietsche taal landstaal is of als zoodanig erkend wordt’. Het verbond trachtte zijn doel te bereiken door ‘handhaving en verbreiding van de Nederlandsche taal, alsmede vergemakkelijking van het aanleren en het gebruik’ daarvan. Een Indische afdeling werd in 1899 opgericht, Suriname volgde in 1902.

Op Curaçao werden de voorbereidingen getroffen door de ‘onvermoeibare’ Nederlander J.H.J. Hamelberg, die door het koloniale gouvernement echter in 1903 op missie naar Venezuela gestuurd werd, waarna Luitenant J.A. Snijders het initiatief overnam. (Gedenkboek 1934: 290-297) Een eerste officiële vergadering vond op dinsdag 29 november 1904 in Sociëteit De Gezelligheid plaats. Het Bestuur van de Groep Nederlandse Antillen zou volgens het bekende sociale recept ‘drie Joden, drie Protestanten en drie Roomschen’ bevatten. In 1908 kregen Aruba op initiatief van onderwijzer J.H.P. Schrils, en Bonaire door het streven van C.J. Krijt eigen afdelingen.

Was het A.N.V.-hoofddoel in het algemeen de ‘Groot-Nederlandse gedachte’ van verbondenheid in taal en cultuur tussen alle Nederlandssprekenden ter wereld te bevorderen, op Curaçao ging het specifiek om ‘in de Kolonie meer en meer een Nederlandsche geest te ontwikkelen en den band met het moederland te versterken’. In de officiële doelomschrijving van het reglement kwam niet minder dan vijf keer het woord ‘Nederlandsch(e)’ voor en drie keer het woord ‘kolonie’; het doel om de kolonie te vernederlandsen overheerste zonneklaar. Dat hield dus, hoewel onuitgesproken, even duidelijk in: alle pogingen ondernemen om het Papiamento terug te dringen.Ga naar eind[49]

Vanaf het begin toonde het A.N.V. een dubbele holandisashon; de eerste werd door het ‘Nederlandse element in de kolonie’ en het koloniale gouvernement opgelegd, de tweede was een nog belangrijker want ‘innerlijke’ verhollandsing die uitging van de wens van de Antillianen zelf.

De geschiedenis van de Groep Nederlandse Antillen valt in drie tijdvakken uiteen: met ups and downs van 1904 - 1940, een bloeitijd van 1940 - 1945, en tenslotte na 1945 een periode

[pagina 160]
[p. 160]

van achteruitgang en een geruisloos verdwijnen ergens in de jaren zestig toen het Verbond door de Sticusa en op de eilanden, verdrongen werd. (Neerlandia 1945-XII: 4-7; 1958: 35) Breekt er, nadat de Sticusa op haar beurt eind 1988 opgeheven werd, nog een vierde periode aan? (Amigoe 10 IX 92)

Het verbond kende naast gewone leden, die Fl 2,50 per jaar aan contributie betaalden, wat een niet onoverkomelijk hoog bedrag genoemd kan worden, ook begunstigende leden die Fl 25,00 of meer betaalden, maar daarvan waren er maar weinig. Men moest tenminste achttien jaar oud zijn. Dat het gouvernement het belang van deze vereniging voor haar beleid inzag, bewees de voor koloniale begrippen (overheidssubsidie voor cultuur was tot dan toe ongekend) zeer gulle jaarlijkse bijdrage van vijfhonderd gulden.

Op de Curaçaose oprichtingsvergadering kon men direct al zesenvijftig leden verwelkomen van het eigen eiland en dertig correspondenten van de andere eilanden. Uit de beschikbare gegevens valt op te maken dat er in de beginjaren steeds twee- tot driehonderd leden zijn geweest, al zou de grootste bloei tijdens de Tweede Wereldoorlog komen toen er op een bepaald moment zelfs 745 leden waren. Steeds was op Curaçao het ‘Nederlandsche element’ verreweg het sterkst, en op de Bovenwinden het zwakst vertegenwoordigd.Ga naar eind[50] Maar vanaf het begin was secretaris Snijders optimistisch over de laatste eilandengroep, want ‘ofschoon wij moeten toegeven, dat onze taal op de Bovenwindsche eilanden nog zeer weinig gesproken wordt, hopen wij toch dat langzamerhand door het oprichten van boekerijen en andere middelen, het gebruik onzer taal zal toenemen. In hun hart zijn de ingezetenen Hollanders, waardoor wij vertrouwen in ons pogen te zullen slagen.’ (Neerlandia 1906: 93)

In tegenstelling tot de meeste genootschappen en verenigingen van die dagen waren bij het A.N.V. ook vrouwen nadrukkelijk welkom. Al in het eerste jaar maakten op Curaçao daar vier damesleden gebruik van. Maar Secretaris Snijders zou er graag meer verwelkomen, want ‘gy allen zult beseffen welk een groote steun het voor ons Verbond zal zijn, wanneer wij in ons streven meer en meer de sympathie verwerven van de vrouwen in deze Kolonie. Dat zal ons groote kracht geven. Hebben we de vrouwen op onze hand, dan volgen de mannen vanzelf.’ (Neerlandia 1906: 90) Per slot was het hoofddoel het verspreiden van de schone Hollandse moeder-taal.

In het bondsorgaan werden lijsten opgenomen waarop de nieuwe leden werden vermeld, vergezeld van het door hen opgegeven beroep. Dat stelt ons in staat na te gaan wíe de leden waren en welke sociale positie ze bekleedden. Het A.N.V. mag gerust als een club van de eilandelijke elite of in elk geval het establishment bestempeld worden. Vanaf het begin werd de gouverneur beschermheer. De overgrote meerderheid van de leden was koopman (dat is trouwens een ruim begrip); velen behoorden tot de hogere militaire rangen, de koloniale bestuurslaag, de hogere geestelijkheid, en de aanzienlijken in de vrije beroepen. De gewone ambtenaar, onderwijzer, klerk, soldaat of geestelijke werd geen lid, wel de hogere in rang. Van meetaf overheersten de Curaçaoenaars zelf, niet de Nederlanders. Op Aruba en Bonaire lagen de zaken niet zo heel anders; ook daar werd het aanzienlijke deel van het eiland lid. Dit gegeven gekoppeld aan het doel, rechtvaardigt de conclusie dat er direct na de eeuwwisseling van het A.N.V. inderdaad een krachtige impuls moet zijn uitgegaan ten bate van de ‘holandisashon’ van de kolonie.

In een terugblik noemde oud-gouverneur Van Slobbe enkele activiteiten: ‘Ik heb waargenomen hoe dit Verbond in Curaçao door het houden van voordrachten, door het vertoonen van films, door het uitloven van prijzen aan scholieren, Nederland in Curaçao deed leven en ik heb dat werk zeer toegejuicht.’ (Neerlandia 1939: 6-7)

Al voor de officiële oprichting van de Groep Nederlandsche Antillen was het Nederlandse A.N.V. actief geweest op het gebied van de boekverspreiding. Door het

[pagina 161]
[p. 161]

Nederlandse Hoofdbestuur werd het sturen van ‘goede boeken, geen treinlectuur’ en het oprichten van bibliotheken een van de belangrijkste middelen geacht om de ‘Groot-Nederlandse stamverwantschap’ inhoud te geven.Ga naar eind[51] Sint-Eustatius' Gezaghebber G.J. van Grol zag hierin al snel mogelijkheden voor zijn eiland, waar op dat moment vijftien mensen Nederlands kenden, maar van wie er slechts twaalf personen het ‘zonder moeite’ konden lezen. In die tijd woonden er ongeveer dertienhonderd mensen op het Engelstalige eiland; voor nog geen één procent daarvan werd er een Nederlandse bibliotheek ingericht. ‘Hollandsch leeren, ondanks en met het Engelsch, gaat betrekkelijk vanzelf. Men vatte de dikwijls zoo misbruikte uitdrukking: “die moeielijke Nederlandsche taal” toch niet te letterlijk op.’Ga naar eind[52] Tegenover dit optimisme lezen we ook van kritische stemmen die het nut niet zagen van boeken in Nederlandse vertaling die op de eilanden allang in het originele Engels waren gelezen. Men pleitte daarom voor het opnemen van moderne oorspronkelijke Nederlandse literatuur, geheel in de trant van de koloniale assimilatie-gedachte.

Aruba volgde het Bovenwindse voorbeeld al in 1904, Bonaire kreeg in 1905 een eerste A.N.V.-boekenkistje. Veel werd er echter nog niet gelezen in het begin, en dan ook nog niet volgens de verheven doelstellingen, want ‘meestal lichte romannetjes en novellen, bij hooge uitzondering enkele werken van andere strekking. Gedichten vonden geen aftrek, geschiedenis evenmin. Deze bijzonderheid vindt zijn oorzaak hierin, dat het drukst gebruik van de bibliotheek wordt gemaakt door dames,’ schreef vertegenwoordiger C.J. Krijt, die in zijn verslag over 1906 ook al niet veel te roemen vond, want ‘ter lezing werden slechts 85 boeken afgegeven, meest aan dames. De gekozen werken waren romannetjes en novellen. Drukker gebruik mocht verwacht worden; de boekerij toch was aanmerkelijk vermeerderd.’ Ook Aruba klaagde al spoedig over teruglopende belangstelling, maar hier was het wegens gebrek aan nieuwe boeken. Men besloot tot ruilverkeer met Bonaire. Hier hebben we de eerste ondubbelzinnige aanwijzingen dat de Antilliaanse ‘dames’ lazen, zij het niet wat ze volgens de ‘heeren’ eigenlijk zouden moeten lezen.

Elke activiteit van het A.N.V. was gericht op het verhollandsen van de kolonie, wat blijkt uit soms korte berichtjes als: ‘Het Bestuur der Groep Ned. Antillen heeft aan den Heer Gouverneur beleefdelijk het verzoek gericht het Hollandsch spreken door ambtenaren op de Kantoren van het Gouvernement wel te willen bevorderen. De Gouverneur heeft op dit verzoek goedgunstig beschikt.’Ga naar eind[53] Beroemd waren in die dagen de zogenaamde ‘Hollandse Avondjes’. De jaarvergaderingen waren op zich al een ‘krachtige manifestatie van Nederlandsgezindheid’, als er tenminste voldoende leden acte de présence gaven. Op deze feestelijke bijeenkomsten werden de zakelijke verslagen gevolgd door lezingen en toespraken, waarbij men eigen mensen kon beluisteren of van buiten eigen kring uitgenodigde gelijkgezinden. Of het over letterkunde of een andere kunst ging, Nederland stond centraal bij deze elocuente ora- en auratuur en werd kritiekloos als voorbeeld opgehemeld.Ga naar eind[54]

Naast de eigen bijdragen nodigde men ook Nederlandse artiesten uit, na alle Spaanse passanten een nieuw verschijnsel in de kolonie. Zo kwam het ‘Hollands Ensemble’ in 1906, Albert Vogel in 1913 en Paul de Groot in 1919, Charlotte Köhler in 1936. Ook hier ging het vanaf het begin om Nederlands taal en cultuur te verbreiden, want ‘een bezoek van een Hollandsch tooneelgezelschap aan onze Kolonie achtten wij een zaak van zulk een groot belang en daarin zagen wij zulk een krachtig middel tot versterking van den band tusschen moederland en kolonie, dat wij onmiddellijk besloten al onze krachten te zullen inspannen om het ondernemende troepje Hollandse tooneelisten op eene waardige wijze te ontvangen.’Ga naar eind[55]

Mondjesmaat was er tegenover al deze Nederlandse culturele beïnvloeding ook sprake van enig contact in omgekeerde richting. Al snel gaf het bondstijdschrift enkele speciale eilandnummers uit. Het Curaçao-nummer van 1905 was een dubbelnummer in een oplage van niet minder dan 7500 exemplaren, met het doel ‘in het moederland meer kennis te verspreiden

[pagina 162]
[p. 162]

omtrent onze Kolonie’, waarna een jaar later een speciaal Bonaire- en in 1911 nog een Arubanummer volgden.

Het verstrekken van studiebeurzen aan Antilliaanse studenten voor een opleiding in Nederland, werd gezien als ‘een der krachtigste middelen om de band tusschen moederland en kolonie te versterken’.Ga naar eind[56] Tot 1919 kreeg het A.N.V. hiervoor een jaarlijkse subsidie van het gouvernement, daarna nam dat zelf deze beurzenverstrekking over. Het A.N.V. richtte zich met haar propaganda-activiteiten sterk op de jeugd. In de jaren dertig werden voor haar Nederlandse films vertoond en waren er voordrachtswedstrijden van Nederlands proza. De bekende Neerlandia-dagen waarop de Neerlandia-prijzen werden uitgereikt aan wie het beste Nederlandse opstel had geschreven vonden voor het eerst in de jaren twintig plaats.Ga naar eind[57] Met name deze activiteit om een ‘kweekplaats van Nederlands-Antilliaans talent’ te scheppen werd heel bekend. Auteurs die later op diverse terreinen naam zouden maken, als José Kleinmoedig, O.E. van Kampen, Jules de Palm en Frank Martinus Arion hoorden tot de bekroonden.

De Sint Thomaskring en de letterkunde

Het R.K. verenigingsleven, dat in de laatste decennia van de negentiende eeuw tot bloei gekomen was, zette zich onvermoeibaar voort, ook al constateerde men achteraf, dat ‘een tijd van weelde een moeilijke tijd voor innig geloofsleven’ was. Met name in de jaren dertig ontstonden nieuwe verenigingen op velerlei gebied.Ga naar eind[58] Voor de wereld van de letteren was de Sint Thomaskring van groot belang. In 1882 waren in Pietermaai, in 1900 in Otrobanda de Sint Jozefgezellenvereeniging en de Reunion San Hosé opgericht die uitsluitend Papiamento hanteerden, maar toen begin twintigste eeuw de Sint-Thomaskring voor afgestudeerden van het Sint-Thomascollege tot stand kwam, gold voor deze hoger opgeleiden het Nederlands als maatstaf voor alle activiteiten. De start was kennelijk moeizaam, want de eerste poging in 1901 en de tweede in 1908 mislukten. In 1929 volgde een derde poging, ditmaal van Pater M. Hulsman, maar met steeds weer hetzelfde doel, het ‘godsdienstig, maatschappelijk leven der Curaçaosche burgerjongelingen’ te bevorderen, ‘een vereeniging van R.K. Jongemannen, die zich ten doel stelt de godsdienstige, cultureele en maatschappelijke verheffing van haar leden’. (Amigoe 9 II 29; 11 III 33) Daartoe dienden lezing, voordracht en toneelspel, waarbij ontspanning en godsdienst samengingen en waarbij de hoger opgeleide Curaçaose jongeren met de R.K. literatuuropvattingen in aanraking werden gebracht. In deze debatingclub voor volwassenen kreeg de literatuur een godsdienst en zeden dienende rol toebedeeld. (Annalen 1953: 87)

Over het jaarfeest van 1933 oordeelde de Amigoe (11 III 33): ‘Het is een avond geweest van Roomsch apostolaat, van Roomsche schoonheid. We hebben genoten van zang en muziek, vooral genoten van een enthousiaste lezing, gloeiend van apostelvuur, treffend door zijn innigheid, raak om zijn inhoud, schoon in zijn samenstelling en voordracht.’ De Nederlandse leraar Nederlands F.J. LinnartzGa naar eind[59] sprak in ‘Beschouwing in zakformaat’ over historische kerkvervolgingen en ketterijen, het brandend geloof der middeleeuwen, en de nieuwe religie, met onder meer een behandeling van Dostojewski, Tolstoi en Romain Rolland (litteratoren die zich een zedelijk gezag veroverden), het goede en slechte boek, en verschilpunten tussen humanisme en katholicisme, eindigend met een opwekkend woord en een passus over ‘katholiek zijn’. ‘Na de pauze werd in 't bizonder gesproken over Just Havelaar, het vitalisme en de nasleep van het liberalisme der 19e eeuw. Hierbij werden besproken de litteratoren Marsman, Menno ter Braak, Potgieter e.a. Het geheel was gekruid met gedichten van den spreker. De verzen van de spreker, door de lezing verspreid, maakten diepen indruk, waaronder we vooral noemen, Kruisdraging, De Geheven Vuist, Gebeden.’ (Amigoe 11 III 33)

[pagina 163]
[p. 163]

Het zal duidelijk zijn dat literatuur hier als middel tot missie en katholieke emancipatie gehanteerd werd. Maar naarmate de eeuw vorderde twijfelde men meer aan het succes van de priesters die als passanten geen blijvende invloed konden uitoefenen. In hoeverre dat de lekenonderwijzers wel gelukt is? ‘De tragiek van al die mannen is geweest dat zij geen “school” hebben gemaakt en dat daarom bij hun heengaan, er niemand was die de fakkel van hun geestdrift en van hun liefde overnam en zoo is het gekomen dat hun levenswerk meer en meer aan 't verdwijnen is...of reeds verdwenen is!?’Ga naar eind[60] Na de oorlog zou de kring een nog slechts kwijnend bestaan leiden. (Annalen 1953: 87-88)

De Curaçaose Schouwburgkwestie

Teatro Naar bleek al vrij snel na de opening in 1871 de eerste minpunten te vertonen. Men klaagde over het slechte zicht op het toneel, over brandgevaar en over de warmte tijdens de voorstellingen. Feuilletonist-pastoor Jan Paul Delgeur herinnerde zich hoe hij in 1897, toen hij pas op Curaçao was aangekomen, het Teatro Naar in nog redelijke staat aantrof, maar in 1925 was het helemaal in verval en niet meer aangepast aan de moderne eisen die het zich snel tot het industriële tijdperk ontwikkelende Curaçao mocht stellen aan een dergelijke cultuurtempel. Werd de naam gemoderniseerd tot ‘Americano’, toen er ook films vertoond werden, dat betekende nog geen automatische verbetering van het gebouw zelf.Ga naar eind[61]

Al in 1915 ontstonden de eerste plannen tot vervanging van Teatro Naar door een modern gebouw. Onder voorzitterschap van H.H.R. Chapman werd op 2 juni 1915 de N.V. Curaçaosche Schouwburg Maatschappij officieel opgericht, met een beginkapitaal van Fl 14.300, - dat tot eerst zestig- daarna tot honderd- maar in een latere fase tot zelfs driehonderdduizend gulden zou moeten worden uitgebreid. Van activiteiten blijkt niets. De N.V. bleek in 1925 wel in het bezit van het oude theatergebouw, waarvan de waarde op dat moment begroot werd op elfduizend gulden. Door middel van emissie van aandelen, het organiseren van feestavonden (april 1918) en loterijen (1927 en 1930) probeerde men fondsen te verwerven, maar dat ging kennelijk dermate langzaam dat het tot 1931 zou duren eer het benodigde bouwkapitaal ten bedrage van Fl 125.000, - bij elkaar gegaard was. Voorzover er berichten over zijn, was de belangstelling niet groot. In 1928 werd er een prijsvraag uitgeschreven om tot een ontwerp voor een theater- en concertgebouw, gesitueerd aan de Pietermaaiweg te komen. De prijs van Fl 300, - was voor Joh. W.M. Valks ontwerp ‘als het meest geschikt voor uitvoering’. In juli 1931 zocht het bestuur een exploitant, waarna de opening op 7 november 1931 eindelijk plaatsvond.Ga naar eind[62]

Maar toen was het een hele plechtigheid, ‘een avond van groot kunstgenot en gratie, een inwijdingsvoorstelling waardig’. Opgevoerd werd het blijspel Entre Doctores, maar de hoofdmoot bestond die avond uit muziek. De elite was op deze avond waarvan ‘grote beschavende invloed’ uitging, aanwezig, waaronder de Gouverneur en zijn familie. Wie binnen geen plaatsje kon vinden kon buiten staande, via luidsprekers de voorstelling volgen, een novum op het eiland. De Amigoe was niet al te scheutig met de berichtgeving, want per slot was de stadsschouwburg de concurrent van het R.K. ‘Theater Brion’, dat een jaar eerder werd ingewijd.

Tot nu toe was een schouwburg bestemd voor het hele volk en werd er geen kwalitatief onderscheid gemaakt bij de vraag wie hem bespeelde. De recensies tonen aan dat in het verleden in Teatro Naar zowel amateurs met een wel heel licht en op knullige wijze gebracht repertoire, alsook professionals optraden. Er was plaats voor iedereen, ook voor de eenvoudige uitvoeringen van verenigingen en scholen tijdens hun meestal drukbezochte jaarfeesten en prijsuitreikingen. Maar de geesten scheidden zich rond 1930, en daarmee werd voor het eerst een onderscheid tussen ‘cultureel’ en ‘populair’ toneel aangebracht. Was Theater Brion voor het volk, de stadsschouwburg, al gauw Roxy genoemd, was er vooral voor de elite. Dat bleek alleen al uit de gevraagde entree-prijzen. Betaalde men in Brion een gulden entree, in Roxy was dat

[pagina 164]
[p. 164]

in de regel niet minder dan vier. In een overigens heel vriendelijke polemiek met Amigoe's feuilletonist Jan Paul bleek dat men van de stadsschouwburg meer verwachtte dan alleen een gebouw waar amateurs hun toneelspel vertoonden. De secretaris R.B(oskaljon) schreef aan Jan Paul, daarbij duidelijk kwaliteitsonderscheid aanbrengend tussen amateurs en beroepsspelers: ‘En dan, hoe is 't mogelijk, dat ge ons theater-bouwerij kunt vergelijken met het doel, wat gij nastreeft? (...) Dat het peil van hetgeen men gewoonlijk in het thans tot Teatro Americano herdoopt Theater Naar presteert, zoo laag staat, is overdreven. Tot voor eenige jaren was dat de eenige gelegenheid, die Curaçao op dit gebied bezat en zijn er (...) verschillende uitvoeringen, vooral op het gebied van tooneelkunst, in gegeven, die er mochten zijn. Daarom doet het zoo vreemd aan als voorbeeld van veredelende en opbouwende kunstprestatie een uitvoering van de St. Jozefsgezellen aan te halen. 't Was toch geen meenens van U, want 't zit 'm immers niet alleen in den inhoud van het stuk? Zonder maar het minst te willen afdingen op de acteurstalenten van de St. Jozefsgezellen, gij wilt het spel van dilettanten toch niet vergelijken met dat van beroepsmensen?’Ga naar eind[63]

In Roxy werden al snel ook films vertoond, een op dat moment nog nieuw medium voor het eiland, maar de gouverneur merkte de stadsschouwburg aan als een ‘witte bioscoop’ - zodat er alleen rolprenten van goede, zedelijke strekking mochten worden vertoond - en niet de films die dienden om de lage hartstochten te prikkelen en een verkeerde invloed uit te oefenen op het volk. (Brief Henriquez 11 VIII 1933, C.H.A. Curaçao: 29-16)

 

In tegenstelling tot de moeizame fondswerving voor de stadsschouwburg, slaagde het Damescomité van de Tooneelclub ‘La Charité’ binnen een paar jaar erin voldoende fondsen te verzamelen om een eigen katholiek theater te bouwen. De jeugdige toneelspeelsters traden onder leiding van Mevrouw M. Dijkstra en het adviseurschap van Pater Koenen in juli 1928 voor het eerst op, en trokken daarna steeds weer stampvolle en enthousiaste zalen. Al gauw ontstond het plan voor een beter toneelgebouw, omdat het zaaltje van de Volksbond niet voldeed. Waarschijnlijk was de concurrentie met de hannesende Curaçaosche Schouwburg Maatschappij hier niet helemaal vreemd aan. Op 2 september 1930 kon een nieuw en multifunctioneel gebouw in gebruik genomen wordenGa naar eind[64] Op de feestelijke openingsavond werd een ‘vloeiend Spaans drama’ Fabiola, ‘een echt door en door Roomsch stuk’ en geheel in poëzie, gespeeld. Dat was kennelijk populair want het was al bij diverse eerdere gelegenheden gebracht. De gouverneur was aanwezig, presidente M. Dijkstra sprak in het Nederlands en Spaans. Daarnaast was er zang, voordracht en een Jazzband Concordia, terwijl op andere avonden radiomuziek ten gehore zou worden gebracht.

Al direct daarna kon het gebouw zijn nut bewijzen toen men een voorstelling gaf ten bate van de slachtoffers van een Isla-ongeluk en een ramp in Santo Domingo. (Amigoe 20 IX 30) Met name Laura de Maduro trad geregeld op en bracht in haar programma's steeds weer ‘kunst en poëzie, hand aan hand met godsdienst en wetenschap’. (Amigoe 18 VIII 34) Op de feestelijke bijeenkomst ter gelegenheid van het eerste lustrum van La Charité drukte Pater Koenen het doel van het toneelgezelschap en het R.K. Theater Brion als volgt pregnant uit: ‘het verspreiden en ook vervullen van de christelijke naastenliefde onder ons katholieke volk (...), Theater Brion te maken tot centrum van vol katholiek leven, niet zoozeer dus een Theater maar een middelpunt van katholieke vernieuwing op alle gebied.’ (Amigoe 6 V 33)

In de toneelwereld was de segmentering van R.K. contra neutraal voortaan een vaststaand gegeven, waarbij de moraal het opnam tegen de kunst als doel in zichzelf.

[pagina 165]
[p. 165]

Het passantentoneel en zijn invloed op taal en zeden

Het viel op dat zowel bij de opening van Theater Brion als die van Stadsschouwburg Roxy een toneelstuk in het Spaans gebracht werd. Het Curaçaose toneel was en bleef voorlopig drietalig, al zou het Nederlands ook hier een relatief steeds belangrijker plaats gaan innemen.

In 1906 had onder auspiciën van het toen nog maar kort functionerende maar actieve Algemeen Nederlands Verbond het Hollands Ensemble als eerste Nederlandse toneelgroep met succes de Nederlandse Antillen bezocht. Pas in 1932 kwam, na heel wat moeilijkheden wegens de afstand en de daarmee gepaard gaande hoge onkosten overwonnen te hebben, opnieuw een speciaal voor de gelegenheid gevormde groep, De Dietse Spelers. Na alle voorstellingen door Spaanse passanten, die al vanaf de eerste helft van de 19de eeuw optraden, zagen de Curaçaoenaars nu voor het eerst professioneel toneel uit het moederland.Ga naar eind[65] De Dietse Spelers brachten twee bezoeken aan de Antillen, in juni 1932 en zeer langdurig in augustus en september 1933. Het bleek voor de toneelleiding moeilijk het publiek juist in te schatten op smaak en schouwburgervaring. Men speelde Europees toneel uit de traditie, met de grote namen als Shakespeare, G.B. Shaw en Oscar Wilde, maar ook eenvoudige blijspelen.Ga naar eind[66] De prijzen van de abonnementen waren niet onaanzienlijk, maar wie had niet een fiks bedrag over voor een ‘propaganda-reis voor onze Nederlandsche taal’.Ga naar eind[67] Volgens voorzitter Ir. de Pril vormden het A.N.V. in Nederland, de Groep Nederlandse Antillen van dit A.N.V. en De Dietse Spelers als het ware ‘een drievoudige verbintenis met hetzelfde doel, de Groot-Nederlandse gedachte en taal te bevorderen’. (Amigoe 16 VII 32)

Hoe stond het Curaçaose publiek tegenover dit Hollandse toneel? De Dietse Spelers waren gast van het A.N.V. Steeds gaf de elite acte de présence, de gouverneur ontving het gezelschap in plechtige audiëntie, men noemde het toneelbezoek een gebeurtenis van nationale betekenis. De Nederlandstalige Amigoe begeleidde de tournees intensief met commentaar uit Surinaamse en Nederlandse kranten en eigen recensies, in 1932 zelfs met pagina-grote advertenties. Was het publiek volgens de recensies in 1932 matig enthousiast over sommige voorstellingen, in 1933 liet het het, evenals in Suriname, afweten: de opkomst was toen niet meer dan de helft van het jaar ervoor. (Amigoe 19 VIII 33)

Op Aruba traden De Dietse Spelers in 1932 drie keer op, het was de eerste keer dat Nederlandse professionele toneelspelers op het eiland waren. Bij gebrek aan een schouwburg moest men improviseren, wat lukte omdat E. de Veer zijn gebouw gratis beschikbaar stelde en J.G. Eman voor de speciale toneelverlichting zorgde. Hoe reageerde het publiek?

A.N.V. secretaris H.A. Hesseling schreef een verslag, waarin hij stelde van verschillende kanten de vraag gehoord te hebben: Hollandse toneelspelers, kan dat wel wat zijn? Die vraag maakte hem boos, omdat ze toonde dat men op Aruba vol vooroordelen zat tegen alles wat uit het moederland kwam. Hij maakte dan ook onderscheid tussen het Nederlandse en het Arubaanse publiek! Het eerste optreden had minder succes dan het tweede, wat misschien te wijten was aan de moeilijkheidsgraad van het stuk en het onderwerp, dat niet tot de verbeelding sprak noch actueel was. (Amigoe 7 VII 32) Op deze recensie volgde een interessante reactie van F.J.U. Oduber, die stelde dat Hesseling niet op de indrukken van een ‘enkeling’ moest afgaan, omdat zoiets de ‘kiem zou kunnen zaaien van haat tusschen zonen van Groot Nederland’. Tracht liever in nauwer contact te komen met welbekende Arubanen. Om de banden tusschen Moederland en Kolonie nauwer aan te halen, dient elk vooroordeel opzij te worden gezet. (Amigoe 30 VII 32) Hier leek de houding van een A.N.V. bestuurder dus averechts te werken op het Groot Nederlandse ideaal. Maar de spelers oogstten succes en het A.N.V. kon meer dan honderd nieuwe leden inschrijven. Het is interessant de verslagen van dit soort avonden te lezen omdat ze iets weergeven van de kleine eilandelijke gemeenschap van die dagen. Zo behelsde een

[pagina 166]
[p. 166]

verslag niet meer dan enkele regels omtrent het stuk en het spel, maar werden alle organisatoren en commissieleden met naam en toenaam uitgebreid genoemd en geprezen. De ‘sponsor’ was kennelijk het belangrijkst. In 1933 trad de groep opnieuw met succes op Aruba op. De voorstellingen werden redelijk bezocht hoewel net op het moment van optreden zich een sterfgeval in een der belangrijkste families had voorgedaaan zodat velen niet konden of wilden komen.

 

Uit de reacties kunnen we op zijn minst drie benaderingen van dit Nederlandse toneel destilleren: de wens om op deze wijze de Nederlandse taal en cultuur in de kolonie te kunnen implementeren, een op het literair-esthetische gerichte benadering en tot slot een moreelreligieuze visie. Omdat goed gespeeld toneel zo'n indringend medium werd geacht, vond men het van groot belang erop te reageren en erover te reflecteren.

Naast het Groot Nederlandse hoofddoel zag A.N.V.-voorzitter Ds. Millet de Saint Aubin in zijn openingstoespraak in 1933 een algemeen ideaal van het toneel, toen hij ‘met eenige mooie woorden’ memoreerde ‘hoeveel werkelijk goeie toneelspelers kunnen bijdragen voor de opvoeding van den mensch en het is werkelijk te apprecieeren dat ons thans de gelegenheid wordt aangeboden die van onze nationale acteurs te kunnen bewonderen.’ (Amigoe 19 VIII 33) Men beschouwde het toneel als iets wat door zijn uitbeelding meer tot de verbeelding sprak dan het alleen maar lezen van een tekst. Er zijn meer aanwijzingen dat men toneelbezoek, evenals eind negentiende eeuw, nog steeds indringender vond dan lezen. Naar aanleiding van E. Verkades Hamlet-voordracht schreef een recensent dan ook: ‘Tooneelkunst is iets levends, het is als 't ware de schoone uitdrukking van het contact van deze speler met de ziel van den schrijver: als men zoo de tekst van Shakespeare leest zou men niet vermoeden dat er zoo veel inzit: maar dit alles heeft de Heer Verkade er uit gehaald door zijn artistiek begrijpen van Shakespeare.’ (Amigoe 16 IX 33)

In 1933 traden De Dietse Spelers ook enkele keren op voor R.K. groeperingen, zoals ‘Het Apostolaat ter Zee’, in het R.K. Theater Brion. Dat was bij die gelegenheid dan wel geheel bezet, wat erop wijst dat de R.K. kerk een stevige greep had op of, aardiger gezegd, band had met zijn publiek. Deze opvoeringen leveren langs de weg van de recensies tegelijk inzicht in de vraag op, wat de R.K. visie op toneel in die dagen was. Naar aanleiding van de opvoering van Een huwelijk van Lodewijk XIV schreef de recensent: ‘Hier en daar was er wel eens een minder juiste voorstelling van zaken van katholiek standpunt uit bezien: zoo bijv. over de ontbinding van een huwelijk, zelfs de Paus kan het huwelijk waarover het ging, niet ontbinden! overigens in alle opzichten een succes.’ (Amigoe 16 IX 33) In 1938 vatte recensent ‘M’ in een terugblik de zaken nog eens samen. Hij schreef dat het succes niet groot was, ook al om andere redenen als het toneelspel, want ‘men had hier genoeg van Hollandse toneelspelers’. (Amigoe 30 VII 38)

Zo zag men het op de Antillen, wat was de visie van de Nederlandse tonelisten? Toen Willem van der Veer zelf in een interview de balans opmaakte zei hij, deze aspecten samenvattend: ‘In den grond der zaak komen de Dietse Spelers een brokje cultuur brengen van het Moederland, en die cultuur is een Nederlandsche cultuur. De menschen hier echter spreken veel Spaansch en Engelsch en hebben daarbij ook nog hun eigen Moedertaal. Door zijn ligging is dit eiland aangewezen vooral op de omringende Spaanschsprekende Republieken en ook wel op de Verenigde Staten; vanzelf zal er hier dus betrekkelijk weinig Nederlandsch gesproken en gelezen worden. De Nederlandsche cultuur als zoodanig blijft dan vele menschen vreemd: dat blijkt ook nog wel hieruit dat bij opvoeringen door Spaansche gezelschappen, er veel meer volk tegenwoordig is. (...) Van der Veer meende dan dat het wel de taak was van Nederland om in dit Nederlandsche gebiedsdeel propaganda te maken voor de Nederlandsche taal en cultuur. Dat was ook het doel der Dietse Spelers.’Ga naar eind[68]

[pagina 167]
[p. 167]

In 1938 kwam nog één keer een Nederlands gezelschap langs, voordat de oorlogssituatie dit onmogelijk zou maken. Nu trad niet meer het A.N.V. maar de inmiddels opgerichte Curaçaose Kunstkring als organisator op. De Amigoe reageerde niet zo heel erg enthousiast, mede omdat ze aanvankelijk geen advertenties aangeboden kreeg. Men wisselde bovendien het optreden in de Stadschouwburg Roxy niet meer af met Theater Brion, maar met Club Asiento. Al vooraf schreef de krant, naar aanleiding van vragen van lezerszijde over ‘wat het Hollandse toneel (...) voor ons katholieken brengt’, dat twee stukken van het repertoire ‘voorbehouden’ waren, dat wil zeggen dat ze ‘ondanks zekere passages of grondgedachten zonder nadeel door gevormde personen kunnen worden gezien’. Toneelstukken als Henri Clerc: De despoot, Henri Bernstein: De Dief en Samson, Jan Fabricius: De rechte lijn, en Sacha Guitri: Jacqueline passeerden alle de revue, waarna de auteur zonder specifieke titels af te keuren in algemene termen besloot met: ‘We geloven met deze korte inhoud van de verschillende stukken, onze katholieke vragenstellers voldoende op de hoogte te hebben gebracht, zodat zij zelf kunnen beoordelen, naar welke uitvoering zij met hun kinderen kunnen gaan, naar welke niet.’ (Amigoe 9 VII 38)

Het blijkt dat de Amigoe op dat moment over een vaste toneelrecensent beschikte die zich verborg achter het initiaal ‘M’. (Pater Möhlmann?) Zijn recensies waren tijdens het optreden redelijk positief ‘om het succes zo groot mogelijk te laten zijn’, maar achteraf vatte hij zijn kritiek in drie punten samen. Er werden maar twee Nederlandse stukken gespeeld, voor het overige was er een ‘invasie’ van vertaald werk, voornamelijk uit het Frans en ‘van een Hollands gezelschap, dat de culturele band met het Moederland wil versterken, mag men wat anders verwachten’. De literaire en artistieke kwaliteiten van het gebrachte waren sterk wisselend. Het Franse toneel voldeed niet aan de eisen die men hier stellen mag aan cultureel peil en waardevolle inhoud.

Belangrijker dan de literaire bezwaren waren de morele, waarbij de auteur zich niet alleen spiegelde aan het oordeel van het Surinaamse blad De West en uitspraken van Eduard Verkade, maar ook tot een eigen oordeel kwam: ‘Het gros van het Curaçaose publiek apprecieert wat anders dan de onbelangrijke en in vele gevallen decadente producten, waarop het gezelschap ons getracteerd heeft.’ Nu was het wel zo dat juist de ‘decadente’ stukken (toevallig?) in Theater Asiento werden opgevoerd. Het eerste daarvan bood niet anders dan ‘een zwaar gedegenereerde Franse “upper ten” in al zijn geraffineerde sensualiteit en innerlijke holheid’. Wat het tweede stuk betrof was recensent ‘M’ het helemaal eens met het niet Katholieke Surinaamse De West, dat schreef: ‘De bedorven lucht, die op dien avond van het toneel af de zaal inwalmde, is voldoende door ieder helderdenkend mens geroken!’ ‘M’ kon het daarom goed begrijpen dat mensen gedurende de voorstelling wegliepen of niet meer naar de volgende gingen, hoewel ze in het bezit waren van een abonnement. Het Hollandse Toneel hield te weinig rekening met de katholieke waarden van zijn Curaçaose publiek. (Amigoe 30 VII 38) Wel van heel positief gehalte achtte hij de Vondelherdenking, die onder meer onze schooljeugd gebracht heeft tot meer begrip en belangstelling voor deze nationale auteur, ondanks enige teleurstelling over het peil bij het ‘zeggen van de verzen’.

De ‘eigen’ toneelgroepen en de holandisashon

Ook in de twintigste eeuw waren de opvoeringen door van het eiland afkomstige groepen meest in het Spaans. Speelde de toneelclub van de Protestantse Damesvereeniging ‘Eendracht maakt macht’ in Teatro Naar en het Kransgebouw (ook) in het Engels, de damesvereeniging Entre Nous speelde consequent in het Spaans, evenals enkele clubjes die een incidentele voorstelling gaven. Maar ook het veel later opgerichte La Charité speelde, ondanks haar Franse naam, steeds weer ‘in Cervantes' taal’. Ook de schoolvoorstellingen van Meisjespensionaat Welgelegen werden

[pagina 168]
[p. 168]

tijdens de jaarlijkse prijsuitreikingen in het eigen schoolgebouw dat voor dergelijke uitvoeringen goed geoutilleerd was, consequent in het Spaans gebracht.

De door de R.K. verenigingen als de St. Jozefgezellen en R.S.H. gerealiseerde opvoeringen waren traditioneel in het Papiamento. Het toneel dat zich aan het einde van de vorige eeuw zo hecht in het maatschappelijke leven verankerd had, bleef dus nog lang op de traditionele voet doorgaan, zowel wat de gehanteerde talen als de aard van de stukken betreft.

Dugo Schenker die zijn ‘farandulas’ met zijn in 1938 opgerichte toneelgroep ‘De Zwaan’ bracht, voor het eerst op 13 oktober 1941 in Roxy, is te beschouwen als een moderne vertegenwoordiger van de oude veladas. Muziek, dans, modeshow, poëzie en folklorische elementen waren de vaste ingrediënten van elke voorstelling. (Dugo Schenker 1986)

Tenslotte waren er, vanaf de jaren dertig, opvoeringen in het Nederlands, van enkele groepen die zich specifiek op die taal toelegden. Curaçao bezat begin jaren dertig in beide stadsdelen een goede schouwburg, de CPIM had op Negropont haar eigen lokaliteit. Het A.N.V. ontdekte dat juist toneel kon bijdragen aan zijn streven tot ‘holandisashon’. Het bracht in 1930 een Nederlands toneelstuk dat zich op een passanten-thema richtte: Van Wermeskerkens Handschoentje. Veel is er echter van dit A.N.V.-toneel niet bekend, al zijn er met name op Aruba heel wat A.N.V.-voorstellingen geweest, maar ze dateerden van de periode na 1940. De activiteiten van de ‘olie’ richtten zich ook op de vrijetijdsbesteding van de ‘uitgekomen’ medewerkers, in de vorm van sport en muziek, maar sedert 1935 ook via het toneel. Jaarlijks zou toneelgroep Emmastad een of twee Nederlandstalige voorstellingen geven in haar eigen goed geoutilleerde clubgebouw. In dezelfde jaren dertig speelde van tijd tot tijd op Curaçao wonende Surinaamse groepen eveneeens Nederlandstalig toneel. Ook de fraters voerden met de St. Thomaskring in die tijd toneel in het Nederlands op. Met de juist in die jaren gegeven voorstellingen van Nederlandse tournees vormden zo van heel verschillende zijden afkomstige Nederlandse toneel een bijdrage tot de vernederlandsing.

 

De oudste aanwijzingen dat het Arubaanse onderwijs de holandisashon door middel van toneel zocht te bevorderen dateren van het begin van de eeuw toen onderwijzer J.H.P. Schrils op de Julianaschool met zijn leerlingen een schooltoneelclub startte. Zijn opvolger E.A. Goilo zette het initiatief in de toneelvereniging ‘Prinses Juliana’ voort. De altijd goedbezochte uitvoeringen werden in het schoolgebouw zelf gegeven, meestal in de grote vakantie. (W.F.M. Lampe 1971: 25)

Pastoor St. van de Pavert organiseerde voor het eerst kerkelijk toneel toen hij met enkele jongelui in een geïmproviseerd openluchttheater te Catiri in 1917 een kerstspel opvoerde. (Amigoe 2 VII 70; B/N 5 V 90). Het zou toch nog ruim tien jaar duren eer dit soort incidentele opvoeringen tot reguliere evolueerden.

Pas in het begin van de jaren dertig ontwikkelde zich een eigen parochietoneel, toen op initiatief van Zr. Dorothea de Savaneta-groep Las Violetas in december 1932 het door Betsy de Kort geadapteerde E ciego di Betlehem opvoerde. Het kerststuk had zoveel succes dat meerdere voorstellingen volgden, niet alleen in de overdekte speelplaats van de school in Savaneta, maar ook in Teatro Gloria en Rialto te Oranjestad. Tot de oorlog ontplooide de groep vele activiteiten onder leiding van Simeon de Cuba en Betsy de Kort. Gedurende het tienjarig bestaan speelde de groep onder meer Sneeuwwitje, Roodkapje, Albañiza, De tevreden wasvrouw, E capilla den mondi, Jopie als standbeeld (in het Papiamento), Niño, E llanto di un angel, en folkloristisch werk.Ga naar eind[69] De titels verraden het karakter van het gebrachte: religieus-moraliserend, maar ook humoristisch toneel, gebracht in het Papiamento, Nederlands en Spaans. Daarmee ging Het Arubaanse Las Violetas in een tijd dat alles Nederlands was al heel vroeg een eigen veeltalige weg.

[pagina 169]
[p. 169]

Ook op de Bovenwinden diende het toneel de noodzakelijk geachte holandisering. Onderwijzer H.J. Vooren werd voor het karretje van het A.N.V. gespannen toen hem in 1909 gevraagd werd met zijn leerlingen een ‘Nederlandsch komediestukje door de leden der Jongelieden afdeeling’ (Amigoe 23 X 09) te doen opvoeren. Onderwijzer Lampe bracht met gevorderde leerlingen op 30 juli 1909 ‘een paar Hollandsche komediestukjes’ onder de titel Schotlands trouw en Mozart. Men zong ‘Vergeet-mij-niet’, ‘Wegwijzer’, ‘Avondlied’ en ‘Wien Neerlandsch bloed’. De onderwijzers werden geacht door middel van hun onderwijs en buitenschoolse activiteiten aan de holandisashon bij te dragen. Maar of het hielp? Naast deze incidentele activiteiten bleek er niets van enige geregelde toneelactiviteit op de Engelstalige eilanden, ook niet van de toch wel actieve ‘Philipsburg Mutual Improvement Association’ die concerten en voordrachten organiseerde. (De Slag om Slag 9, 17 XII 38)

 

Rest nog de vraag of de talrijke activiteiten van al deze toneelverenigingen ook enige eigen toneelliteratuur tot gevolg hadden of dat ze uitsluitend een buitenlands repertoire speelden. Dat laatste was met het Nederlands- en Spaanstalige toneel zeker het geval. Iemand als Rector Zwijsen die eigen stukken voor de schoolvoorstellingen schreef, was een uitzondering. Wonderlijk genoeg werd het in 1911 door D.D. Salas gepubliceerde drama Los Escollos voorzover bekend nooit opgevoerd. Het Papiamentstalige toneel zette de traditie van de vertalende adaptaties voort en produceerde daarnaast incidenteel eigen werk, waarvan in La Union wel eens iets verscheen. Een eigen, oorspronkelijke en enigszins ontwikkelde toneelliteratuur zou nog enkele decennia op zich laten wachten.Ga naar eind[70]

De Curaçaosche Radio Omroep Vereniging

De twintigste eeuwse technische ontwikkelingen hadden hun repercussies op de cultuur van de ‘overzeesche gebiedsdeelen’, omdat het moederland ze gebruikte om de ‘nationale’ banden aan te halen. Het begin van de radio-omroep kende op Curaçao drie fasen. Eerst was er de Nederlandse zender K.R.O., die uitzendingen met een Katholiek karakter voor haar over de wereld verspreide missionarissen verzorgde, maar het programma kreeg wijder perspectief omdat iedereen die Nederlands verstond of zich met het moederland verbonden voelde luisterde. De K.R.O. bracht ‘Nederlandsche cultuur gedragen door het christendom’. Daarnaast verzorgde de Phohi een tijdlang uitzendingen die eveneens veel beluisterd werden.

Een tweede fase begon toen juni 1933 de CUROM de radio-ontvangstmogelijkheden vergrootte. Wekelijks was het nu mogelijk enkele uren naar woord en muziek te luisteren, die een krachtige propaganda voor Nederlands taal en cultuur betekenden. Spoedig gingen er stemmen op om ook op Curaçao zelf Nederlandstalige programma's te verzorgen, waarbij mede gedacht werd aan Nederlandse letterkunde: ‘Voor de meer ontwikkelde jeugd zouden we litteraire uurtjes kunnen organiseren, daar we ongetwijfeld op Curaçao mensen hebben die met de literatuur voldoende op de hoogte zijn; ik denk aan een uurtje zang en declamatie uit Guido Gezelle; aan Vondels Reyen; de moderne religieuse poëzie enz. enz.’ (Amigoe 29 VI 35) Vanaf 1 maart 1937 begon de Curom met eigen uitzendingen in het Spaans, Papiamento en Nederlands, met eigen programma's ter versterking van het eigen karakter. Maar cultureel domineerde het Nederlands. Het begin van de radio op Curaçao diende de holandisashon.Ga naar eind[71]

De Curaçaosche Kunstkring

Een zevenkoppig bestuur (M.J. van Weststriens, S.M.L. Maduro, V.S. Noorduyn-Keith, R.W.F.Boskaljon, C.S. Gorsira J.P.Ezn, David Capriles en J. Kroon) leidde vanaf 12 augustus 1935 De Curaçaosche Kunstkring. Het drievoudige statutaire doel van de nieuwe vereniging was

[pagina 170]
[p. 170]

het aanmoedigen en steunen van muziek, toneel en andere kunstuitvoeringen door ingezetenen van Curaçao, het organiseren van het optreden van beroepsartiesten, en het doen houden van lezingen en tentoonstellingen op kunstgebied.

Sociedad Bolivariana

Dat de eilandelijke bevolkingen van Curaçao en Aruba door de werkmigratie steeds meer gemengd werd, had het oprichten van ‘nationale’ verenigingen uit de herkomstlanden tot gevolg - een proces dat in de jaren dertig begon. Naast alle pogingen om de banden met moeder Nederland aan te halen, probeerden de in 1937 opgerichte afdelingen Curaçao en Aruba van de Sociedad Bolivariana de connecties met Venezuela weer in de oude glorie van een halve eeuw eerder te herstellen.Ga naar eind[72] Het officiële doel was Bevrijder Bolivar te eren, filantropische werken te verrichten, het cultureel leven op de eilanden te bevorderen en de banden met Latijns-Amerika aan te halen. De eerste belangrijke activiteiten op literair-cultureel gebied zouden pas na 1940 plaatsvinden.

eind[48]
W. Meyer (Oranje 1948: 374-392) onderscheidde studieclubs, vakverenigingen, nationale verenigingen, gezelligheidsverenigingen, culturele en sociale verenigingen, jeugdverenigingen, padvinderij, schaakvereniging en liefdadigheidsvereniging, van welke lange rij hij met name de sociaal-culturele clubs (elf in getal) nogal wat aandacht kon geven.
Het in april 1936 opgerichte Unitas had tot doel: bevorderen van de algemene ontwikkeling der leden en de beoefening der kunst van het spreken in het openbaar. Voor de ongeveer 25 leden was Nederlands de normale voertaal, al waren er ook lezingen en voordrachten in andere talen. Uit haar initiatief kwam in 1948 de Volksuniversiteit voort. (Oranje 1948: 376)

eind[49]
Van de Statuten van het A.N.V. en Reglement van de Groep Nederlandsche Antillen beschikken we over een exemplaar van de Curaçaosche Handelsdrukkerij 1908, 24 pp. Het reglement van 1919 meldde in art. 2 als het streven van de Groep: 1e: het bevorderen van het geven van een Nederlandsch karakter aan alle pogingen tot vooruitgang en in het byzonder elke poging tot vermeerdering van de beschaving en ontwikkeling onder de bewoners van de kolonie Curaçao; 2e: het bevorderen van de kennis van het Nederlandsch bij de bevolking van de kolonie; 3e: het wekken van belangstelling voor Nederlandsche kunst, wetenschap, letterkunde en vooral voor practisch wetenschappelijke Nederlandsche geschriften; 4e: voor zooover ouders of voogden hunne kinderen of pupillen elders dan in de kolonie wenschen te doen opvoeden, het bevorderen, dat zulks aan Nederlandsche inrichtingen van onderwijs geschiede en het verschaffen van hulp en aanbeveling aan zulke jongelieden; 5e het uitgeven en verspreiden van nuttige geschriften. (Reglement van de Groep ‘Nederlandsche Antillen’ van het Algemeen Nederlandsch Verbond, 1919. (K.I.T. Collectie Maduro Br 0285)
Het Reglement 1938 meldde in art. 3: ‘De Vereeniging beoogt... verhooging van de geestelijke, zedelijke en stoffelijke kracht van de volken en volksgroepen, die tot den Nederlandschen of Dietschen stam behooren, en versterking van hun bewustzijn van onderlinge verwantschap.’ Art.4 gaf de middelen om dit doel te bereiken: b. al datgene, wat bevorderlijk kan zijn tot het handhaven en versterken van een nationalen geest onder de bevolking van Curaçao; wat strekken kan tot versterking van de zedelijke en stoffelijke banden tusschen Curaçao en het moederland; en wat bevorderen kan het gebruik der Nederlandsche taal, als omgangstaal en als voertaal bij het onderwijs op Curaçao.’
eind[50]
De ledenopgave uit jaarverslagen en voorzover bekend:
A B C S SE SM Tot.
1905 12 09 99 1 9 5 135
1906 20 23 177 2 8 8 238
1907 40 23 178 3 9 7 260
1908 36 19 179 3 9 14 260
1910 36 20 230 5 7 4 302
1911 33 14 188 5 6 7 253
1913 25 13 174 3 5 5 225
1914 27 05 165 3 3 5 208
1916 25 11 161 3 4 3 207
1918 21 15 237 2 6 4 285
1919 20 13 282 2 2 5 324
1924 173 202
1928 184
1932 115
1940 162 35 283
1941 212 44 404 3 5 10 678
1942 252 23 452 3 5 10 745
1943 221
1944 363
1951 102

 

eind[51]
Zie Neerlandia 1929: 119-122; 1932: 146-150. In feite begon het ANV al met de boekverspreiding op 16 oktober 1902, ‘waartoe de noodlottige afloop van den 2den vrijheidsoorlog der Boeren In Zuid-Afrika’ de directe aanleiding was, omdat men de Nederlandse taal in dat land voor de ondergang dacht te kunnen behoeden door middel van het Nederlandstalige boek, dat er in 1903 een afdeling ‘boekencommissie’ werd opgericht, die zich tot doel stelde, ‘het inzamelen en inkopen van Nederlandsche boeken en dagbladen - en de verzending daarvan naar alle oorden, waar het Nederlandsch element met het ontvangen van zulke boeken, tijdschriften en dagbladen gebaat is.’ (Huish. Regl. febr. 1906, art. 1; Neerlandia 1932: 147)
eind[52]
Door bemiddeling van Dr. Greshoff, directeur van het Koloniaal Museum in Haarlem, vroeg en kreeg Van Grol in het najaar van 1903 een kist met Nederlandse boeken toegezonden. In 1905 waren er 305 boeken, waarvan zes Duitse en vier Engelstalige. Het aantal lezers bedroeg twaalf, die samen 546 boeken kwamen lenen, oftewel zo ongeveer een boek per week. Over 1906 meldde bibliothecaris S. van de Vrede: ‘De lezers die er nu zijn, ruim een 20tal, kunnen niet alleen Hollandsch lezen, maar ze doen het ook.’
Aruba kreeg 11 juni 1904 een kist met 165 boeken die in datzelfde jaar al 577 keer werden uitgeleend. Bonaire kreeg in februari 1905 een kistje met 75 boeken, die van mei tot december daaraanvolgend 170 keer werden uitgeleend.
eind[53]
‘Dat streven naar ver-hollandsing leidde nog wel eens tot overdrijving en daardoor tot vermakelijke scènes. De Spaanse opschriften op veel winkels waren het A.N.V. een doorn in het oog. La Casa Primavera veranderde daarom haar naam in De Lente, ‘met het gevolg dat een Venezolaan, die er binnen trad om een bril te koopen (Lente is in het Spaansch bril) zeer verontwaardigd door het misleidend woord en met een opgewonden woordenstrijd den winkel verliet. De te vroege “lente” kon geen stand houden en werd weer Primavera als vanouds!’ (Neerlandia 1918: 161)
eind[54]
Pater M. Victor Zwijsen sprak op 2 maart 1908 over Guido Gezelle ‘als dichter der natuur, als Vlaamsch dichter, als warm vaderlander en als geestig man’. Zijn lezing werd door Albertine Lens muzikaal opgeluisterd door ‘van tijd tot tijd’ onder pianobegeleiding een ‘liedeke’ van de dichter te zingen. Een recensent-verslaggever schreef prijzend: ‘Guido Gezelle te vertolken, den eenvoudigen man in de schoonheid van zijn karakter, ja in zijn geheele ziel te doen leven voor het publiek, op eene wijze zooals op dezen avond geschiedde, dat kan alleen een man als Rector Zwijsen, die zelf dichter is. Zijne lezing was een letterkundig gewrocht, dat eere gaf aan den maker. Herhaaldelijk werd spr. toegejuicht.’ (Neerlandia 1908: 68)
Op de vergadering van 29 juli 1911 droeg Karel Muller, adelborst 1e klas, de volgende fragmenten van de Nederlandse poëzie voor, die een beeld geven van wat er in de kolonie werd geïntroduceerd: Speenhoff's ‘De suikertante’; Multatuli's ‘De banjir’; De Genestet's ‘Het haantje van den toren’; Justus van Maurik's ‘Hoe Jetje gezoend werd’ en Ter Haar's ‘Ab-d-el-kader’. Neerlandia (1911: 209-210) oordeelde in een verslag: ‘Al deze litteraire stukken, sommigen algemeen, anderen minder bekend, van ver uiteenlopend karakter en toon, werden door den Heer Muller met zeer veel talent voorgedragen. Hij wist zijn gehoor te boeien door meesterlijke voordracht en toonde zich een waardig en hoogst talentvol navolger van Albert Vogel en Royaards.’
Donderdag 27 mei 1915 sprak Lt. Vreede op de Algemeene Vergadering over Rembrandt, door voorzitter Pater A.J.C. Wahlen aldus verslagen: ‘... de prins, de koning der Hollandsche schilders, de eerste in Nederland en nergens ter wereld de tweede. Als volbloed Hollander is hij in al zijn stukken echt Hollandsch, oprecht en eerlijk. Hollandsch glorie wordt ook gedeeld op Curaçao, ook in de kolonie verheugt men zich over de grootheid van Hollandsch roem. (...) Het land van Rembrandt is ons moederland en meer dan ooit.... hebben wij dezen avond gevoeld de eenheid van den Hollandschen stam en de zedelijke grootheid van Nederland.’ (Neerlandia 1915: 177-178)
Ook de dames waren actief. In een meer dan volle bovenzaal van De Gezelligheid hield N.J.C. van Bremen-Kruyt een voordracht over het ‘Nederlandsche lied’ die werd opgeluisterd met zang door H.M. Chumaceiro-Lopez Penha, A. Gravenhorst, Ida Lopez Penha en een meisjeskoor van de Wilhelminaschool. Op de jaarvergadering van 1918 zongen een aantal dames-leden behalve het volkslied, ‘twaalf Hollandsche liederen... o.m. van Rennes, H. van Tusschenbroek, Hubert Cuypers, Gottfried Mann, Martin Schuil, Richard Hol en Arnold Spoel. Het laatste vers van het slotlied “Wij willen Holland houden” werd door de vergadering met geestdrift staande meegezongen.’
eind[55]
Neerlandia 1907: 88. Over het optreden van Paul de Groot in 1919: ‘Deze ‘Hollandsche Zanger’ bracht Nederlandse, Franse en Amerikaanse liederen, declameerde fragmenten uit Rostand's Cyrano de Bergerac, vertaald door W.K. Het publiek kwam zeer talrijk op, onder ander de gouverneur, de P.G. en meerdere autoriteiten (Amigoe 8 II 19). Zijn optreden voor A.N.V. leden was van minder kwaliteit. Hij bracht het internationale lied, maar ‘een A.N.V. avond moet toch blijven een Hollandsche avond’. Ter geruststelling aan de lezers merkte de Amigoe-redacteur nog op: ‘het lyrisch, dramatisch en komisch element wisselen elkaar aardig af en de rijke inhoud zonder een zweem van wat kan stooten is voor ons een welkome gelegenheid onzen lezers een bezoek aan de a.s. zangavonden, warm aan te bevelen.’ (Amigoe 25 I 19) ‘Wij willen alleen tot aller gerustheid nog opmerken, dat er absoluut niets stootends in het repertoire voorkomt, ook niet in het stuk “le dernier Tango”. Dit kunnen wij onze lezers garanderen.’ (Amigoe 1 II 19) Hij trad ook op Bonaire op, schitterend, onder andere door dat hij Scheepspraet van Huygens voordroeg. Op 26 februari trad hij met Henri Lavedan: Servir (In dienst van het vaderland) op, een oorlogsdrama in drie bedrijven. De entree-prijzen varieerden van vijftig cent, tot twee gulden vijftig.
In 1936 trad Charlotte Köhler op voor de Curaçaose Kunstkring, Asiento en op het Sint Thomas College. Ze vertolkte bijbelfragmenten uit Prediker, Hooglied en Psalmen, waarover de Amigoe (3 VII 36) opmerkte, ‘dat het meest verheven en meest subtiele geschrift ons naderbij gebracht kan worden, als het de verklanking krijgt van een begenadigd kunstenares, die zich met grote ernst en groot verantwoordelijkheidsgevoel aan dezen stof geeft.’ In Roxy droeg ze voor onderwijzers en de hoogste klassen MULO voor, ‘om onderwijzend personeel te laten voelen de Schoonheid en heerlijkheid van Nederlandse taal en Nederlandse poëzie. Zij bracht schoonheid qua taal, voordracht en verheven inhoud.’ Ze ging ook naar Aruba en Maracaibo, de in die dagen normale combinatie wegens de gebruikelijke scheepvaartroutes.
eind[56]
Neerlandia 1906: 91. De eerste A.N.V.-bursalen waren J.G. Veeris en J. Sprockel, die twee jaar lang Fl 120,- zouden ontvangen om met hun hoofdakte diploma van ‘onderwijzer derde klasse’ naar de kolonie terug te keren.
eind[57]
De eerste boekwerken voor wie ‘de beste vorderingen in het Nederlandsch gemaakt hebben’ werd Koninginnedag 1927 uitgereikt (Neerlandia 1927: 186)

eind[58]
Oranje 1948: 104. Nooyen 1970: 81-82 somde 22 in de jaren dertig onder Mgr. P.I. Verriet tot stand gekomen R.K. verenigingen op. Gedenkboek 1934: 183.
Vergelijk de Debatteerclub Jong Curaçao, opgericht 3 V 32 in Kransgebouw van Eendracht maakt Macht; per 3 IX 32 een eigen blad De Onpartijdige in ‘keurig Nederlandsch geschreven’. (Amigoe 10 IX 32) Vz. J.W.S. Beaujon; E.A. Romer; C.H.W. Royer - Hueck; N.M. Chumaceiro; Jossy Capriles; H. Suarez Cz.; C.S. Gorsira. Ook deze club wilde ‘cultuur voor jongeren van de hogere stand’.
eind[59]
Linnartz, F.J. (* 15 III 07 Roermond) oordeelde over zijn uitkomen (en dat van anderen) naar de kolonie: ‘iedere katholiek, die naar de koloniën vertrekt, draagt noodzakelijkerwijze het christelijk zegel mee!’ (Amigoe 13 V 33) Omdat hij zich tegenover leerlingen en iedereen die maar aanwezig was bij zijn lezingen ronduit uitsprak, lijkt het nuttig na te gaan welke opvattingen hij over letterkunde vertolkte. Hoe groot de invloed daarvan geweest is, valt natuurlijk niet (meer) te meten. Linnartz was van 1932-1934 op Curaçao. (adv. Amigoe 28 IV 34 ‘Vaarwel!’), zo kort wegens gezondheidsredenen van zijn vrouw. Hij gaf les op het St. Thomascollege (Amigoe 22 II 75), onder meer aan Pierre Lauffer, die zich deze leraar later nog goed herinnerde. ‘Toen Pierre eens een boek van Karl May gelezen had, schreef hij een vrij opstel over indianen. Zijn onderwijzer in die tijd heette Linnartz, die ook gedichten schreef. Meneer Linnartz schreef met grote rode letters onder dat opstel “Dit is geen eigen werk”. Pierre werd kwaad (en dat kàn hij), hij streepte het woord “geen” door, en duwde zijn opstel onder de neus van de meester. Die gaf de brutale vlerk zo'n oplawaai dat hij tegen de deur vloog. Dat was het moeizame begin van de schijverscarrière van Pierre Lauffer.’ (Sonia Garmers: Amigoe 22 II 75; zie ook Eustatia 1986a: 8)
Linnartz was tevens tolk/vertaler voor Frans t.b.v. het gouvernement; hij was bekend om zijn lezingen voor de St. Thomaskring over cultuurgeschiedenis en zijn artikelen in de Amigoe. Later in Nederland schreef hij een Westindische kroniek in het boulevardblad Vrijdag; hij was aangesloten bij De Nieuwe Gemeenschap en redacteur van het Thijmfonds; hij schreef verhalen in de Katholieke Illustratie; Christofoor, de Linie; Roeping; Het Binnenhof.
Weergaven van toespraken: Amigoe 22 VII 33 (bij de opening van de nieuwe St. Thomaskring bibliotheek); ‘Aan een tweesprong’ (10,17,24 III 34 (oproep tot katholieke actie en geïnspireerd Katholiek gemeenschapsleven)
Artikelen: Amigoe 13, 20 V 33 (een oproep tot volledige Katholieke cultuur) Op Curaçao publiceerde hij een verhaal: ‘Hoe het petrolspietje in de hemel kwam’ (Amigoe 17 VI 33) en in een van zijn toespraken het gedicht: ‘November anno 1931’ (Opgang 20 II 32; Amigoe 10 III 34)
In Nederland publiceerde hij:
1945 Erts (gedichten);
1946 Columbus, de laatste kruisvaarder;
1947 Gabriël Gorris (ps.): Palabroea de witte uil van Hato. Tilburg: Nederlands boekhuis (bekroond door Nederlandse Boekhuis)
Rec. V.M.: WIG XXIX, 1948: 242-243: ‘Alhoewel het boekje van Gorris als literair product de bekroning ten volle verdient, heeft de schrijver in zijn verhaal blijk gegeven van zulk een grote onbekendheid met de psychologie van het Curaçaose volk, de geographie, geschiedenis en folklore van het eiland, dat het boekje voor den Curaçaosen lezer en voor de velen, die een tijdje op het eiland hebben gewoond, jammer genoeg, ongenietbaar is.’
1948 Gabriël Gorris: Mayobá de goede kacike. Haarlem-Antwerpen: J.H. Gottmer (bekroond met Gottmer Prijs)
Gabriël Gorris: Over grondeloze diepten.

 


Onder het pseudoniem Ray Franklin schreef hij de Winfair-serie (jeugdboeken).
Over hem: Lectuurrepertorium (1952; 1966); Jan Greshoff: ‘voortreffelijke leesstof (...) hoewel wij er geen enkel kenmerk van het kunstwerk in ontdekken, blijft het een goed “leesboek” dat gevoelige lezers menige traan zal ontlokken.’ (Amigoe 22 IV 77)
Een uitgebreid interview over leven en werk op Curaçao met Kees Smit: Amigoe 22 IV 77.
eind[60]
Amigoe 20 V 33. Van de 10 X 38 opgerichte R.K. Bond voor onderwijspersoneel ‘Don Bosco’ (Oranje 1948: 377) zijn geen specifiek literaire activiteiten of uitspraken over literatuur bekend. Voor de 1938 opgerichte Kath. Surinaamse Kring St. Aloyisius, met 120 leden in 1948 evenmin. Een van haar trouwe leden was de auteur Jac Smeulders: Vergeten grond; De opperste tragedie van de Neger is Schaamte over zijn Ras; Gele vlinders [1976].

eind[61]
‘Wat wij onze schouwburg noemen, is, door zijne slechte ventilatie en verdere gebrekkige inrichting, als het ware daargesteld om er zweetbaden in te nemen en zich longziekten op den hals te halen.’ (De Vrijmoedige 6 X 1892)
Delgeur schreef: ‘...'t onooglijk tooneeltje van 't onooglijk Teatro Americano-zaaltje. Ja, onoogelijk, want heusch dit verwaaide zaaltje met appendix is heusch als schouwburg 't tot 'n wereldhaven groeiende Willemstad onwaardig.’ (Amigoe 24 X 25)
eind[62]
De officiële Beschikking om een nieuwe schouwburg te bouwen was van 2 VI 15, nr. 494. Over de opening: Amigoe 31 X 31; 7, 14 XI 31; Boskaljon 1958: 111-112
eind[63]
Discussie in Amigoe 24, 31 X 25; 7, 14, 28 XI 25
eind[64]
La Charité werd opgericht op 25 IV 28 en goedgekeurd op 5 VIII 29 (C.H.A. objectdossier 29-17) La Charité trad op 22, 25 en 29 juli 1928 voor het eerst op (Amigoe 28 VII 28)
Een commissie (Amigoe 19, 26 I 29) organiseerde een collecte (opbrengst Fl 10.000, -), een prikkaartenactie (nieuw voor Curaçao, opbrengst Fl 12.500, -) en een fancy fair (opbrengst Fl 9000, -) Theater Brion werd ontworpen door J.H. Werner Jr. De ruime en frisse zaal in de ‘Coral di Obispo’ bij het Brionplein in Otrobanda kon niet alleen als theater dienst doen, maar ook als clubgebouw, vergaderplaats, plaats voor ontspanning en ouderavonden, bioscoop-, muziek- en gymnastiekzaal, zodat het aloude adagium ‘utile dulci’ nog volledig van toepassing geacht werd. De Amigoe roemde het toneel als het hoogste en meest ruime van het eiland, de schilderingen, de frisse ruime zaal, de elektrische verlichting, de comfortabele stoelen (al moest het eigenlijke meubilair nog uit het buitenland arriveren). In de bioscoop zullen sprekende films worden vertoond, want ‘we zijn niet zoozeer van krachten voorzien, dat we elke week of elke maand een tooneelvoorstelling kunnen bieden.’ (Amigoe 30 VIII 30)
eind[65]
In 1920 probeerde men een groep te sturen maar het mislukte. In 1931 weer, nu met Cor Hermus NV Het Schouwtoneel.
In de loop van de 20ste eeuw nam het bezoek van Spaanse toneelgezelschappen af. Na 1916 kondigden de kranten in elk geval geen groepen meer aan. Volgens de leider van De Dietse Spelers, Willem van der Veer, was het moeilijk zo'n toernee te organiseren; in 1933 lukte het pas na zes vergeefse pogingen. (Amigoe 19 VIII 33) In 1934 zou het definitief mislukken (zoals ook in 1920 en 1931 toneelbezoeken niet waren doorgegaan wegens de grote financiële risico's en de hoge garantiesommen die het gouvernement niet wilde en het A.N.V. niet kon opbrengen). De route was: Paramaribo, Curaçao, Aruba of Bonaire, Maracaibo en soms via Paramaribo terug. Suriname had meer Nederlands toneel dan Curaçao.
eind[66]
Naar aanleiding van de voordrachtavond met klein toneel, vroeg de Amigoe zich aarzelend af: ‘Over het algemeen vonden we deze avond wat te zwaar voor Curaçao en stelden we ons ook de vraag of sommige stukken wel goed gekozen waren: en past klein tooneel ook niet beter in plaatsen, waar meer intimiteit is als in een schouwburgzaal?’ (Amigoe 2 VII 32)
eind[67]
Amigoe 25 VI 32. In 1932 waren er vijf voorstellingen, waarvoor door A.N.V.-leden, afhankelijk van de derde, tweede of eerste rang, tien, twaalf gulden vijftig of vijftien gulden, door niet-leden twaalf, vijftien of zeventien gulden vijftig betaald moest worden. Losse kaarten kostten tussen een rijksdaalder en vier gulden vijftig.
eind[68]
Amigoe 16 IX 33. Het bezoek in 1934, het herdenkingsjaar van driehonderd jaar Nederlandse koloniale aanwezigheid, ging niet meer door, ondanks de grootse plannen van Willem van der Veer om samen met de bevolking een groot herdenkingsstuk te organiseren. Het liep mis op de centen, omdat het A.N.V. noch op Curaçao, noch op Aruba, noch voor Maracaibo de gevraagde garantie van respectievelijk 2500, 1500 en 500 gulden wilden of konden geven. De gouverneur, die toch zo hoog opgaf van Groot Nederland, schreef koeltjes: ‘aan deze beslissing schijnt, naar ik verneem het weinig succes, dat Uwe tournee in 1933 bij het Curaçaosche publiek heeft gehad, niet vreemd te zijn.’ (Brieven van 29 V 34; antwoord van de gouverneur 23 VI 34, nr. 2102) Daarop ging de groep wel naar Suriname waar men kennelijk meer belangstelling had voor het Nederlandse toneel.

eind[69]
Gegevens uit het Programmaboekje Aruba International Theatre Festival '90, dat aan Las Violetas opgedragen was. Over dit vroege parochietoneel: Aart G. Broek in B/N 5 V 90.
eind[70]
W.E. Kroon: ‘Lucha pa derecho’ (La Cruz 30 III / 20 IV 21); W.E. Kroon: ‘Artesano pa nobleza’ (La Cruz 1 VI / 13 VII 21); J. Rib: ‘Calumnia i su funesto desenlace’ (La Union 6 / 27 VII 23); M.A. Fraai: ‘Lucha i victoria’ (La Union 24 VIII / 14 IX 23); W.M. Hoyer: ‘Tres artista’ (La Union 3 / 24 IX 31; onder de titel ‘Caridad’ opgevoerd). (Zie voor gegevens ook Broek 1990b: 113-122, 299-300; Broek: B/N 5 V 90)

eind[71]
Curaçao 22 II 41. In juli 1928 was het eerste rechtstreekse programma vanuit Nederland te beluisteren: Radio-concert Philips Eindhoven: Wilhelmus, muziek, A.M. de Jongh: Merijntje Gijzens jeugd; Hebbel: Judith (fragmenten voorgelezen). Het was slecht te verstaan (Amigoe 28 VII 28) De radio-uitzendingen van de K.R.O., rechtstreeks vanuit Nederland, waren oorspronkelijk bedoeld voor de missionarissen, maar al snel algemeen beluisterd door wie Nederlands verstonden, bevatten de rubrieken wereldnieuws, Nederlands nieuws en missienieuws.
De Curom (opgericht 20 II 33) telde in het begin ongeveer zestig leden die acht gulden contributie betaalden per jaar.
Anton van Duinkerken sprak gergeld voor de radio over Nederlandse onderwerpen als ‘Wat in Nederland verscheen’; Johan Koning hield zijn ‘Boekenpraatje’ (1934); Vanaf februari 1936 zond PHOHI (Philips Omroep Holland-Indië) uit: ‘Over de wereld klinkt Neerlands stem’ (Neerlandia 1936: 235). ‘Het uurtje dat van Holland spreekt’, karakteriseerde P. de Waart de programma's in ene terugblik. (WIG XIX, 1937: 16-20)
Lokale radio-lezingen over literatuur door Ds. C. Millet de Saint Aubin behandelden eveneens Nederlandse schrijvers en dichters. Andere voorbeelden van holandisashon waren het uitzenden van een voordrachtsavond van Louis de Vries, en de boekbesprekingen door Mw. T. Broekman-Bolsius en Mw. Saveur. (Amigoe 3 VIII 40)

eind[72]
Op Curaçao opgericht: 24 VII 37, op initiatief van Pedro E. Portillo A. Eerste vz. was C.N. Winkel (Oranje 1948: 385-386). Op Aruba opgericht door W.H. Jolley, lid van Sociedad Bolivariana in Venezuela, op 10 augustus 1937 (Oranje 1948: 473-474). De Arubaanse statuten werden officieel goedgekeurd 6 IV 40. Het doel was: ‘Sociedad Bolivariana tin como obhetivo pa rende homenaje na e memoria di Simon Bolivar, e gran Libertador di America Latino, pa haci obronan riba terreno filantropico, pa promove bida cultural y trata na logra un acercamiento y hermanamiento cu otro paisnan, especialmente cu e paisnan bolivariano.’ (Observador 8 VIII 62)
De Sociedad Bolivariana was een uitzondering, want de meeste verenigingen uit die tijd gebruikten als vanzelfsprekend het Nederlands als voertaal. Bijvoorbeeld de ‘Vereeniging ter behartiging van de staatkundige, economische en cultureele belangen van het gebiedsdeel Curaçao’. (Zie hierover uitgebreid: hoofdstuk VI, noot 6) Op 29 VIII 39 werd het ‘Curaçaos Genootschap der Wetenschappen’ opgericht, als een hernieuwd Geschied-, Taal-, Land- en Volkenkundig Genootschap (1896-1902), het was niet literair.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • over A.Z. Lopez Penha

  • over John de Pool

  • over Aart G. Broek

  • over Luis H. Daal

  • over Elis Juliana

  • over Guillermo Rosario

  • over Ernesto Rosenstand

  • over Luc Tournier


landen

  • over Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk