Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen
Afbeelding van Beatrijs, mysteriespel in vier taferelenToon afbeelding van titelpagina van Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.17 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Illustrator

G. Westermann



Genre

drama

Subgenre

marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beatrijs, mysteriespel in vier taferelen

(1918)–Felix Rutten–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 55]
[p. 55]

Derde tafereel

Weer zeven jaar later. De gelagkamer eener armoedige herberg. Vuur in den haard, en de resten van een karig maal op tafel. Op den grond een leger gespreid. Achter een bont gordijn bevindt zich een alkoof. Het venster ziet uit in den helderen winternacht.
De waardin
 
De winternacht staat strak en sterrenrijk
 
Staroogend over 't wijde, witte veld.
 
De voren zijn door harden vorst versteend
 
En krakend knerpt de sneeuw onder den voet.
 
Wie liet een arme, half verkleumd en hongrig,
 
Met twee nog kleine kindren schreiend staan
 
In de onherbergzaamheid der wijde nacht, -
 
Heeft zelf hij huis en haard en legerstroo?
 
Ik was geen kristen, hadde ik 't niet gedaan.
 
Het krijten van de jongskes reet mijn hart
 
Aan stukken en de stem stokte in mijn keel.
 
Maar toen de vrouw te knieën zeeg en schreide:
 
‘Ter liefde van Maria’...
(Zij wischt de tranen weg)
 
Weigert éen
 
Wat in dien heilgen naam wordt afgesmeekt?
 
Wat ongelukgen dwalen er verweesd.
 
En vaak wanhopig om langs 's Heeren wegen!
 
Wist ieder wat in onvertrooste pijn
 
Geleden en geboet wordt, ménig hart,
 
In eigenbaatzucht nu tot steen verstard,
[pagina 56]
[p. 56]
 


illustratie

 


illustratie

[pagina 57]
[p. 57]
 
Werd week van deernis, tot een zachte peul
 
Voor schrijnend wee dat meelij 't meest ontbeert.
 
Barmhartigheid maakt den barmhartge beter,
 
En door meedoogen stijgt de mensch tot God. -
 
Zij legt de kindren in de alkoof ter rust.
 
Ik wil haar niet met lastge vragen kwellen:
 
De pijnlijkste armoe draagt haar smart gesluierd
 
En schuwt de schennis harer heimlijkheên. -
 
Daar is zij. Hoe bedrukt ziet haar gelaat.
Beatrijs
(zeer verouderd, uitgemergeld en in rafels gehuld)
 
Hoe kan 'k, aan taal zoo arm, u zeggen, vrouw,
 
De mateloosheid van mijns harten dank.
 
Gij kent me niet en herbergt me...
Waardin
 
Om Maria,
 
Wier naam gij zeide, nam ik gaarne u op.
 
Kom, zwijg van dank.
Beatrijs
 
Maria dank ik dit?
Waardin
 
Wilt gij nu zelf niet rusten? Zie, uw leger
 
Heb 'k hier gespreid. Gij zijt wel zeer vermoeid
Beatrijs
 
Goede waardin... Zaagt gij me nooit te voor?
Waardin
 
Ik zag uw wezen nooit, zoover ik weet.
[pagina 58]
[p. 58]
Beatrijs
 
Gij kent mij niet, en zijt mij toch zoo goed.
Waardin
 
Gij kunt mij morgen meer van u verhalen.
 
De nacht is ver, en de uren staan niet stil.
Beatrijs
 
Maar dit moet gij mij zeggen, eer gij gaat:
 
'k Ben hier gekomen, wetend weg noch steg
 
En half verblind van 't witte sneeuwgewemel;
 
Wáár ben ik hier?
Waardin
 
Wie zou dit oord niet kennen?
 
Zie, tegen 't sterrelicht gewelf der nacht,
 
Staat in de klaarte, met beglansde daken
 
En torens, zichtbaar tusschen 't dor geboomt',
 
Het wijd befaamd convent van Vrouwenperk.
Beatrijs
 
God, - Vrouwenperk?
Waardin
 
Die naam is u bekend!
Beatrijs
 
Die klank is mij vertrouwd van vroeger dagen.
Waardin
 
Men rept er van in ieder land en streek
 
En zegt er niet dan goed van.
[pagina 59]
[p. 59]
Beatrijs
 
Niet dan goed...
 
Ja,... Vrouwenperk... Wat rijst in mijn gepeins?..
 
Een vreemd verhaal. Dat ving ik ergens op
 
Van reizende uit de buurtschap van 't convent:
 
Daar was een zuster... 't Was de kosteres...
Waardin
 
Wel, zuster Beatrijs bedoelt gij vast?
Beatrijs
 
Die was er kosteres?
Waardin
 
Die is er nog:
 
Zij dient er jaar en dag ter kloosterkerk;
 
En geen zoo vroom als zij en ingetogen!
Beatrijs
 
Maar wat ik hoorde wás van Vrouwenperk
 
En van de kosteresse Beatrijs!
 
't Moet veertien jaar zijn, - dus werd mij verhaald -
 
Dat plots - en niemand had er 't minst vermoeden, -
 
Een jonker kwam en nam haar bij de hand
 
En leidde door den nacht haar heimlijk weg;
 
En sinds...
Waardin
 
Vrouw, wat verzint gij? Dat is laster.
Beatrijs
 
'k Verzin dit niet. Dus werd mij ooit verteld.
Waardin
 
Maar ik, die al mijn dagen zelf hier sleet!...
[pagina 60]
[p. 60]
Beatrijs
 
Voorwaar, ik ving dat ergens op. Men zeide...
Waardin
 
Zwijg, zwijg! Dit is een schandlijk leugenweefsel.
 
Vrouw, zuster Beatrijs kwam hier als kind.
Beatrijs
 
Maar dit is toch 't befaamde Vrouwenperk?
Waardin
 
En nooit sprak éen in 't minst haar iets te na.
 
Van wie der zustren ook van Vrouwenperk,
 
Ging immer kwaad gerucht als gij mij deedt.
 
Zoo onbesproken staat geen huis ter wereld. -
 
Dat ge u niet schaamt!
Beatrijs
 
Hoe kan ik 't helpen? Zie...
Waardin
 
Gij zegt dit voort?
Beatrijs
 
't Werd mij voor waar verteld!
Waardin
 
Maar 'k zeg u, zwijg. Ga dus niet langer verder,
 
Of 'k moet, - al dee 't me om de arme kinders leed, -
 
Van hier u wijzen, hoort ge?... en wel terstond:
 
Dien laster duld ik niet onder mijn dak.
Beatrijs
 
Dan moet het leugen wezen wat men zeide.
[pagina 61]
[p. 61]
Waardin
 
Een engel uit den hemel is ze, - en englen
 
Alléén zijn God zoo lief aan 't hart als deze.
Beatrijs
 
Dan zou ik graag haar zien. - Hoe lang is 't her,
 
Dat die hier toeft, - die zuster Beatrijs.
Waardin
 
Zoo lang mij heugt; een kleine twintig jaar.
 
Wanneer ge u morgen vroeg ter mis begeeft,
 
Ziet gij haar wis bij 't altaar, voor den dienst,
 
Waar zij de witte dwalen zorgzaam spreidt
 
En steekt de kaarsen aan. - Doch lat ons rusten.
 
De vaak bevangt me en 't uur is méer dan laat.
Beatrijs
 
Heb een gerusten nacht.
Waardin
 
Zij God met u,
 
En onze lieve Moeder.
Beatrijs
 
Dank.
Waardin
 
Vaarwel.
(Af)
Beatrijs
 
Wat wonders hoor ik, dat mijn hart ontstelt!
 
't Is Vrouwenperk dat ginds de transen beurt,
 
Met licht beslagen en bestraald met sterren, -
[pagina 62]
[p. 62]
 
En Beatrijs bezorgt er, als te voor,
 
De heilge dingen van den dienst des Heeren:
 
En nimmer liet de klok den klepel stil
 
En hield in paarlende geluiden op
 
Te snoeren, voor en na, den vromen krans
 
Der groetenissen tot Maria's eer!
 
Maar hoe is 't mooglijk wat die vrouw mij zegt,
 
Dat géén ooit wist,... noch miste... Vat ik dit?
 
Verborg men dus zoo goed, wat éen misdreef?
 
Dit weet ik wel: ik staar op Vrouwenperk.
 
Ik ken. den torennok, waar 't klaar geklank
 
Der klokken huist, als duiven op hun til.
 
Boven de koorschelp brandt, op 't strakke dak,
 
Wijdarmig, 't kruis, geplant op gouden appel.
 
Ik zie de poort. Daar wachtte Valentijn.
 
En door de lucht, wiet duizend sterren bloeien,
 
Leidt parelklaar - een straat voor zucht en droom -
 
De melkweg naar die tinne, als naar zijn doel.
 
Dus kwam ik weer, vanwaar ik weenend vlood,
 
En keerde ik onbewust ter stee terug,
 
Waaraan mijn hart bleef hangen met verdriet.
 
En zie, - ik kan niet keeren! Zoet gezicht,
 
Van dwaas verroekloosd heil... Ik kan niet weer,
 
Waar 'k vrede wachtend weet, waar liefde woont
 
En minlijke beveiliging der ziel....
 
Moeder Maria, gij alleene weet,
 
Hoe smart mij ziende maakte en 'k al mijn dagen
 
De dwaasheid mijner zonde opnieuw beschrei.
(Zij barst in snikken uit en leunt, geknield, het hoofd aan haar leger)
De Eerste Verschijning
 
Wijd staat de deur, ten stillen nacht,
[pagina 63]
[p. 63]
 
Als toen uw lief er hield de wacht
 
En leidde u uit, in diepe stilt.
Beatrijs
 
Ach, Valentijn!
De stem
 
Maria, Moeder eindloos mild,
 
Bezorgde als kosteres in 't kleed
 
Waarvan zich Beatrijs ontdeed,
Beatrijs
 
Wat hoor 'k?
De stem
 
Met sleutelbos en klokkezeel,
 
Den dienst van haar die vlood,
Beatrijs
 
Is dit een droom?
De stem
 
maar veel
 
Heeft uitgeboet en werd verhoord;
 
Keer weer: u wacht een open poort.
Beatrijs
 
Wat luidt zoo lieflijk aan mijn oor en lispelt
 
Van zoet erbarmen en vergiffenis?
De stem
 
Keer weer!
Beatrijs
 
De poort van eens...
[pagina 64]
[p. 64]
De stem
 
Wees onbevreesd
Beatrijs
 
Mij wacht een open poort?
De stem
 
En ga!
Beatrijs
 
Vanwaar die stem? Of heb 'k dit niet gehoord?
De stem
 
U wacht vergeving en gena.
Beatrijs
 
O, 'k droom! Dit is 't vertelsel der waardin,
 
Dat nasuist in mijn hoofd: een vreemd verhaal
 
Van Beatrijs, die niet ter wereld vlood
 
In liefdes arm, en nimmer trouweloos
 
Haar plicht verzaakte en haar geloften brak. -
 
Wie praat mij dus, misleidend, zoet bedrog
 
In 't oor, dat gretig de bekoring drinkt? -
 
Wat graag geloofd werd, wordt zoo graag gehoord.
De stem
 
O ga, u wacht een open poort:
 
Maria heeft uw bee verhoord.
Beatrijs
 
Dit is een droom die, uit de hel gebloeid,
 
Mijn zin verwart en mijn verbeelding krenkt,
 
Tot 'k, speelbal mijner dwaze hersenschimmen,
 
Mij stort in de armen der ontloopen wraak. -
 
Hoe kwam 'k dan hier tot Vrouwenperk weerom?
[pagina 65]
[p. 65]
De stem
 
Maria is zoo eindloos mild!...
 
Dat gij mijn roep niet hooren wilt?
 
Maria heeft uw fout verschoond.
Beatrijs
 
Dit blies de vijand zelf me in 't luistrend oor,
 
En sprak mij van de lippen dezer vrouw. -
 
Toch was die stem zoo mild, en zoetheid dauwend
 
Als, honingrijk, een bloem in 't jonge licht.
 
Sta 'k niet in wondren?...
De stem
 
Maria heeft zich mild betoond.
Beatrijs
 
Wat die vrouw vertelt, -
 
En nu die stem, die lieflijk luidt en lokt...
De stem
 
U wacht verlossing en gena.
Beatrijs
 
Zoo 'k toch mocht keeren naar mijn koele cel...
De stem
 
O, keer terstond;
Beatrijs
 
En bergen in haar vrede 't brandend hoofd?
De stem
 
O keer, en ga.
[pagina 66]
[p. 66]
Beatrijs
 
Hoe keer ik wel naar Vrouwenperk terug
 
En word met slagen niet en bittren hoon,
 
Als een ontuchtig dier, dat schaamte kent
 
Noch schand, gedreven van zijn vromen drempel!
De stem
 
Maria wacht u onverstoord.
Beatrijs
 
Vlieden, o vlieden!
De stem
 
Keer weer!
Beatrijs
 
Weg van hier en ver,
 
Zoo ver mijn open voeten 't morgen dulden.
De stem
 
U wacht een open poort.
Beatrijs
 
Neen, weg moet 'k, weg, mag nooit u wederzien,
 
Geliefde tinnen, waar, wie offervaardig
 
Zich God verloofden, eeuwgen vrede vonden
 
En zien den hemel in deez bloemrijke aard.
(Door de ontroering overmand, zinkt zij voor de alkoof ter aarde)
De tweede Verschijning
 
Wat let gij niet op 't hoog bevel
 
En spoedt ten open klooster snel.
[pagina 67]
[p. 67]
Beatrijs
 
Bedriegelijk geroep van zoet bekoren!
 
Hoe durf 'k bekennen wat ik zondigs pleegde?
 
Er is geen uitkomst meer voor Beatrijs.
 
Waar berg ik mij voor 't angstig wraakgericht?
De stem
 
Maria had ontfermigheid,
 
De diepte van uw val ten spijt...
Beatrijs
 
Laat af! Geef rust! Ik wil niet meer terug.
 
Ik ben een stuurloos wrak dat slingrend drijft,
 
Den storm ten prooi, op de ongewisse baren,
 
De' ondergang onvermijdlijk te gemoet.
 
Laat mij verloren zijn... Ik heb 't verdiend.
De stem
 
Maria bleef u mild en zacht.
Beatrijs
 
Viel ook uw deernis als een arend op me,
 
En dwong ter vlucht mij opwaart in zijn klauw, -
 
'k Stel mij te weer: want 'k ben te diep gevallen:
 
'k Verdien niet anders dan vergetelheid.
De stem
 
Maria heeft u trouw gedacht.
 
Schep moed, boetvaardge zondaarsziel,
 
En ijl terug, - en dank en kniel.
Beatrijs
 
Maar ben 'k de moeder mijner kindren niet?...
[pagina 68]
[p. 68]
 
Verdwazend woord van zoet bevloeide tong,
 
Bekoor mij niet. Verlaat ik, laf opnieuw,
 
Mijn kindren nu, als 'k eenmaal God verliet? -
 
Hoe ook onwaardig, 'k ben hun moeder tòch;
 
Wie zou ze beter minnen dan hun moeder?...
De stem
 
Of 't moest de Moeder Gods zijn die
 
Ze in trouwe schuts nam op haar knie.
Beatrijs
 
Neen, scheid mij van mijn arme kindren niet!
 
Ik roep den dood niet aan, die mij bevrijde:
 
'k Wil léven heel dit leven van ellend
 
En zore straf, ten eindlijk einde toe.
 
Maak slechts dit kinderpaar niet moederloos.
(Zij rukt 't gordijn der alkoof weg)
 
Wás 't God die riep, - dan roept Hij andermaal.
De derde Verschijning.
 
Wat beidt en draalt gij zonder eind,
 
Wanneer Gods stem u overschijnt
 
En spreekt bevel ten derden maal:
 
Ga ten convent.
Beatrijs
 
Is dit uw wil, mijn God?
De stem
 
En toef noch draal.
Beatrijs
 
Hoe kan ik keeren?
De stem
 
Neem sleutel, wijle en mantelkleed.
[pagina 69]
[p. 69]
Beatrijs
 
Wat hoor 'k?
De stem
 
Maria, die uw lijden weet,
 
Zij 't andere àl bevolen.
Beatrijs
 
Maria zij 't bevolen?
De stem
 
Ga!
Beatrijs
 
Ik ga?
De stem
 
U wacht verlossing en gena.
Beatrijs
 
Wat wonder bloeit in mijn verrukte ziel
 
En zegt me te ijlen, waar gena mij wenkt?
De stem
 
Zoo keer: u wacht een open poort.
Beatrijs
 
Ten derden maal, - dit woord vol zoeten klank?
De stem
 
Maria heeft uw beê verhoord.
Beatrijs
 
Moeder Maria, hebt gij 't dus beschikt
 
En mag 'k niet twijnen? Moet ik dus gelooven?
 
O vizioen...
[pagina 70]
[p. 70]
De eerste stem
 
Maak haast.
Beatrijs
 
O licht!
De tweede stem
 
En keer.
Beatrijs
 
O vreugd!
De derde stem
 
En spoed u voort!
Beatrijs
 
O hoop!
 
De vreugd bevleugelt mijn geschokte ziel.
 
Vliegt Beatrijs dus haar verlossing toe?
 
Waart gij mij toch genadig? Zie, ik ijl. -
 
Mijn kindren... Zeg ik dùs dit paar vaarwel?
 
Wees hen genadig, Heer. Ik ben bereid. -
 
Zal 'k om een laatsten kus hun slaap niet storen?
 
De sluimer houdt hen onbewust van 't wee,
 
Dat met den morgen schemert voor hun ziel.
 
Zij weten 't steeds te vroeg.
De derde stem
 
Hoe lang nog mijn geduld getart?
Beatrijs
 
God roept. Ik kom.
(Zij legt haar rozenkrans op 't bed der kindren)
 
Wijst mij den weg.
De eerste stem
 
O volg.
[pagina 71]
[p. 71]
Beatrijs
 
Geef hun uw paradijs.
De tweede stem
 
Maak haast.
Beatrijs
 
Ik kom.
De derde stem
 
En keer.
Beatrijs
 
Vaarwel. - Zie, Heer, uw dienstmaagd hoort.
 
Dat mij geschiede naar uw wil en woord.
(Het Angelus klept van ver. Tevergeefs poogt Beatrijs de gesloten deur te openen)
 
De grendel dwingt de deur tot stom verzet. -
 
Vergeefs. De sleutel houdt ze in 't slot gewrongen.
 
Ben 'k dus gevangen in gesloten kooi?
(Zij rukt het raam open)
 
Onzeekre nacht, neem me in uw armen op.
 
Eéns waart gij medeplichtig aan 't verraad:
 
Leid met uw sterren mij mijn weg terug!
 
Maria, in uw heilgen naam! Bid voor
 
Ons, zondaars, nu, - in 't uur van onzen dood.
(Zij springt uit het venster. Pauze)
De waardin
 
Welk vreemd gerucht vervult het slapend huis?
 
'k Hoor klank en toon die 'k niet te duiden weet.
 
Slaapt gij, zwervende vrouw? Slaapt gij zoo vast? -
 
Haar bed is leeg. Het venster open? Hoe,
[pagina 72]
[p. 72]
 
Wat zie 'k: de kindren slapend in de alkoof?
 
En dit?... Een rozenkrans ligt op de sprei. -
 
Is dit mijn loon voor goed-bedoelde daad:
 
Gevlucht; zij laat die kindren mij ten last. -
 
Wat 'k deed ter uwer liefde, Lieve Vrouw,
 
Gaf immer mij nog vreugd... Brengt dit mij rouw?
- GORDIJN -


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken