Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel (1858)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel
Afbeelding van Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakelToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.75 MB)

XML (1.41 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 2. Vanden gheesteliken tabernakel

(1858)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Vanden guldenen Ringhen ende vanden Grindelen C. CL.

11Die arke des testaments, sprac onse Here, sal hebben 12·iiij· guldene ringhe, in elken hoernec enen, ende ·ij· gren- 13dele van houte van cethym. Die salmen vergulden ende 14doense dore die ringhe, in elke side van der arken, daer men 15die arke in draghen sal. Die grendele en sal men nemmer- 16meer ute den ringhen doen, maer si selenre altoes in bliven. 17Nu verstaet de meininghe van desen. Die ierste rinc leert 18ons dat onse inwendeghe ghesichte altoes wederboecht si in 19die eninghe die wi met Gode ghevoelenGa naar voetnoot4. De ander rinc 20leert ons dat alle onse ufeninghe den ghesichte na vol- 21gheGa naar voetnoot5, ende niewerings raste en vende dan in de arke

[pagina 230]
[p. 230]

1ons testaments. De derde rinc leert ons dat wi enich met 2Gode bliven, ende ghehoersam sijn allen den dinghen die 3ons gheraden ochte gheboden werden, in den bande daer 4ons minne in enicheit met Gode beveetGa naar voetnoot(1). De vierde rinc 5leert ons dat wi ons selfs niet en bliven, maer dat wi ons in 6minnen overgheven, also dat wi de rijcheit Gods in ons 7ghevoelen moghen sonder verheffen van moede; ende dat 8wi darven ende arm connen sijn sonder bedructheit van 9gheesteGa naar voetnoot(2); ende dat wi alle doechde werken ende alle 10swaerheit ghedoeghen sonder verwandelinghe van binnen in 11ghelijcheit toe der eeren GodsGa naar voetnoot(3).

12Dit heeten ·iiij· ringhe in der figuren, omme dat minne 13alle doechde werct ute der eninghen die si met Gode ghe- 14maect heeft, ende met allen werken weder comt in die 15selve eninghe. Hier omme waren die ·iiij· ringhe vaste 16ghevoecht in de ·iiij· hoerneke van der arken. Maer hier 17toe behoeren ·ij· vergulde grendele van houte van cethym, 18in elke side van der arken enenGa naar voetnoot(4), die dore die ringhe ga 19daer men de arke in draghen moghe waer men wilt. De 20ierste vergulde grendel dat es vriheit des gheests, overmids 21minne altoes gheneicht in enicheitGa naar voetnoot(5), ten mensten hebbeleec 22ende in ieghewelken insiene werkeleec ende begheerleecGa naar voetnoot(6).

[pagina 231]
[p. 231]

1De ander grendel es eighenen wille verteghen hebben in de 2vriheit Gods, also dat wi Gode ghewerden laten met onsen 3gheeste hoe hi wilt ende wat hi wilt.

4Dit sijn ·ij· grendele, daer wi in draghen de arke onser 5eninghen met Gode waer wi sijn ende waer wi willen. 6Ende hier omme selen wi de grendele altoes laten in de 7ringhe na de leere Gods: so blive wi altoes ghesaedt, ende 8in vreden, ende ons selfs gheweldich minleec te keerne in 9enicheitGa naar voetnoot(1).

voetnoot4
Sur. ut interior adspectus noster in eam, quam cum Deo nos adeptos sentimus, unionem semper reflexus sit.
voetnoot5
Sur. illum sequatur adspectum.
voetnoot(1)
Sur. Tertius, ut uniti cum Deo maneamus, moremque geramus ac obtemperemus illis omnibus, quae nobis in nexu illo, ubi amor nos cum Deo in unitate circumplectitur, sive consuluntur, sive praecipiuntur.
voetnoot(2)
Sur. et rursus carere illis alque inopiam perpeti sine spiritûs pressura... queamus.
voetnoot(3)
Sur. omnemque molestiam et gravamen absque interioris hominis immutatione cum quadam aequabilitate ad Dei honorem perferre queamus.
voetnoot(4)
C. beter een
voetnoot(5)
Sur. per amorem jugiter propensa in unitatem,
voetnoot(6)
Sur. idque ad minùs habitu, et in quolibet intuitu sive introspectione actu et desiderio. Kiliaen vertaelt het woord hebbelick door habilis, enz., en hebbelicheyd door habilitas, aptitudo, habitus. Zie voort het Uitlegkundig Woordenboek op de werken van Hooft, I, bl. 75.
voetnoot(1)
Sur. semperque nos ipsos amantes in unionem intrò recipere poterimus. De uitdrukking syns selfs ghewe1dich syn, komt overeen met zich zelven magtig of meester zyn. Zie De Vries, Woordenlijst, bl. 452.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken