Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen
Afbeelding van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappenToon afbeelding van titelpagina van Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.54 MB)

XML (0.79 MB)

tekstbestand






Editeur

Jan Baptist David



Genre

proza

Subgenre

traktaat
verzameld werk
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Werken. Deel 4. Dat rike der ghelieven. Vanden vier becoringhen. Vanden seven sloten. Van seven trappen

(1861)–Jan van Ruusbroec–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Hoe men ter spreec veinsteren gaen sal. C. IX.

16Ende werdi dan gheeyscht ofte geroepen ter spreee veinsterenGa naar voetnoot(2), 17eest dat ghi daer gherne gaet met loste van herten, 18soe moechdi u wel bedroeven; want ghi leeft noch meer den 19vleysce dan den gheeste, meer der werelt dan Gode; en̄ u 20ghebrect noch dat ierste dat uwen slote toebehoirtGa naar voetnoot(3). Ter 21vensteren en seldi niet gaen sere ghepareert mit uwen abite, 22noch alte sere verworpenGa naar voetnoot(4), maer in die goede middelt. 23Alse ghy daer comt, soe siet vore u nederweert, en̄ en meret

[pagina 86]
[p. 86]

1niemene in sijn anscijn; en̄ en laet u oec niemene merken, 2daer ghijt behoeden moecht: en̄ sonderlinghe hoet u van 3mans ghesichte. Groet die ghene die tote u comen eenvoldichlijc, 4met corten woerden. Sijnt gheestelike menschen, soe 5bidt hen dat si u yet goets segghen, dies ghi ghebetert 6moecht werden; en̄ hoe ghi volstaen moecht in uwe gheloften 7en̄ in u slot, tote den einde uws levens. Sijnt menschen 8ute der werelt, soe hoedt uwe woerde nauwe, dat ghi niet en 9segt dat si begripen moghenGa naar voetnoot(1), ofte dies si gheergert werden. 10En̄ sit alsoe verre vander vensteren, dat die ghene die 11met u comenGa naar voetnoot(2) horen moghen uwe wocrde, en̄ ghi de hare. 12Ghi en selt vraghen na maghe noch na vriende, noch na en 13gheen dinc dat der werelt toe behoirt.

14Vraechtmen u yet dat u condich isGa naar voetnoot(3), soe antwert met den 15cortsten woerden en̄ met den claersten die ghi gheleysten 16cont. Vracchtmen u oec dies ghi niet en wet, en scaemt u 17niet te segghene dat ghijs niet vroet en sijt. Begheren si oec 18yet goets van u te hoerne, dies si ghebetert werden, soe lachtert 19henGa naar voetnoot(4) sonden soe ghi meest moecht, ende prijst hen 20doechde en̄ gherechticheit. Dreycht met der hellen, en̄ troest 21met der ghenadicheit Gods. Toent hen zwaerheit en̄ gruwel 22der duvele en̄ der helscher pinen, glorie en̄ bliscap der enghele 23en̄ der heylighen met Gode in ewigher salicheit. Aldus 24seldi hen toe spreken, en̄ met goeden exempelen die desen 25woerden ghelijc sijnGa naar voetnoot(5): soe werden si berespt, ghelcert, en̄ 26verveert en̄ ghetroest in allen den dingen diere hem noet is. 27En cyscht noch en bidt niemene nietGa naar voetnoot(6). En gheeft noch en

[pagina 87]
[p. 87]

1nemt niet, sonder orlof uwer prelate; en̄ ontcommert u alre 2menschen, ende alre woerde, en̄ alre onleden met hen, soe 3ghi icrst moecht: en̄ keert u in uwe enicheit met GodeGa naar voetnoot(1). 4Want eest also dat ghi met loste ter spreecveinsteren gaet, 5en̄ eer uutweert dan inweert, en̄ dat u wel is in sprekene en̄ 6in hoerne clappagenGa naar voetnoot(2) en̄ niemaren, die ute der werelt comen: 7soe moechdi niet clare werden, mer ghi selt verdonkeren 8en̄ vergroven van daghe te daghe, soe lanc soe meer. En̄ 9al haddi yet goets van Gode ghevoelt in gracien ofte in doechden, 10dat sclve seldi verliesen. Ghi selt van binnen woeste en̄ 11ydel werden van doechden, onghestadich en̄ menichfuldich 12van herten. Ghi selt sijn sonder smaee en̄ troest van Gode, 13sonder ernst en̄ sonder devocien in uwen ghebede, en̄ verbeelt, 14en̄ vol van utersten ghepeysenGa naar voetnoot(3), ende des ghelike van ghebreken 15sonder ghetal.

16En̄ hier omme hebbic ghemeret in sinte Claren, die eene 17beghine was van uwer ordinenGa naar voetnoot(4), dat si besloten was 18in ‧vij‧ slote. En̄ alsoe wart si clareGa naar voetnoot(5) en̄ verclaert, en̄ gheciert 19in allen doechden, en̄ heylich en̄ salich tote in die glorie 20Gods. Nu merct met ernste de slote, ic salse u noemen en̄ 21leren, eest dat ghise ontfaen wilt. Dese ‧vij‧ slote en mach 22niemen gheven dan die heylighe Gheest, noch niemen onfaen 23dan die ghene die Gode mint.

voetnoot(2)
ad cancellos, ubi fit colloeutio, zegt Surius, Heden heet men 't de tralie.
voetnoot(3)
Sur. quod ad ctausuram sive custodiam tuam pertinet.
voetnoot(4)
Sur. nec etiam te plùs satìs abjicies.
voetnoot(1)
Sur. quod carpi ab illis possit.
voetnoot(2)
K. alleen, tot u comen. Sur. qui te invisunt.
voetnoot(3)
quod tibi constet, zegt Surius. Zie het woord by Kiliaen.
voetnoot(4)
Het pronomen staet in dativo plurali. Sur. vituperes apud eos peccata.
voetnoot(5)
Sur. Ita, inquam, loquaris cis, adjunctis exemplis ad isthaec appositis et accommodatis.
voetnoot(6)
Sur. Nihil à quoquam exigas aut petas.
voetnoot(1)
Sur. et à cunctis hominibus et erga eos occupationibus et collocutionibus, ut primùm poteris te expedias, atque ad tuam cum Deo unitatem et solitudinem revertaris.
voetnoot(2)
F. clappagien.
voetnoot(3)
K. alleen, van untwendighen ghepeinsen.
voetnoot(4)
Zoo staet er in K. alleen. De dry andere Hss. hebben een beghin uwer ordinen. En zoo moet Surius het mede opgevat hebben, want hy vertaelt - in D. Clara ordinis et instituti tui duce ac auspice. Maer dit zou Ruysbroeek met het woord beghin niet uitgedrukt hebben, weshalve wy de lezing van K voor de ware houden. Zie Be-ghijne, be-ghinc by Kiliaen.
voetnoot(5)
Duidelyk eene zinspeling op den naem der heilige.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken