Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het huis in de hitte: drie jaar Deli (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli
Afbeelding van Het huis in de hitte: drie jaar DeliToon afbeelding van titelpagina van Het huis in de hitte: drie jaar Deli

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.70 MB)

Scans (10.11 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het huis in de hitte: drie jaar Deli

(1933)–Annie Salomons–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 72]
[p. 72]

XV.

Het was weer zoo'n heerlijke, lange dag geweest van niets anders doen dan dingen, die je prettig vindt: we waren een bergpaadje opgestolperd, tot wezenlijk de laatste schemer van begaanbaarheid verdwenen was; toen hadden we onder een boschje liggen kijken naar het dorpje in de diepte en de rivier, die uit het meer haar loop nam; 's middags waren we naar de paarden gegaan en hadden een uitvoerig gesprek met den staljongen gevoerd, en we hadden op het kleine Europeesche kerkhofje gezeten, waar aan den eenen kant de militairen en aan den anderen kant de burgers begraven liggen, die hun vaderland niet meer hadden mogen terug zien; ten slotte waren we gaan winkelen langs den passar, waar de mannen ijverig hun naaimachines lieten ratelen over de zwarte Atjehsche stof, waarop ze kleurige figuren trokken. Er was een Chineesche bruiloft dien dag, waarvoor de halve buurt was uitgeloopen: door de met papieren bloemen versierde deuropening zag je de feestvierenden uitbundig zitten eten; een dronken, oud ventje werd tusschen twee jongens in z'n huis gesjouwd; we kwamen onzen waschbaas tegen; we haalden aan het postkantoor een duit je op, dat ons van een vorige afrekening nog toekwam; we slenterden langs den geweldigen waringinboom op het pleintje, waaromheen de Gajo's een soort beurs houden; en toen we eindelijk thuis waren aangeland, wachtte ons daar weer de vreugde van, in de diepe vensterbank gekropen, over het meer

[pagina 73]
[p. 73]

uit te kijken, dat onder den besterden hemel, tusschen den kring van rotsen, zoo rustig leek als een vijver. We hadden onze Europeesche pakjes aan; geen muskietenkaarsje bedierf de zuivere atmosfeer; onze huid voelde droog en koel en we konden niet anders dan herhalen: ‘net een zomernacht in Holland’, ‘net een Zwitsersch bergmeer’, ‘net een verbreeding van de fjorden,’ terwijl de gasolinelamp suisde en een Chinees in de verte melancholiek op z'n fluit blies.

Toen hoorden we plotseling een auto op den verlaten weg stil houden en een oogenblik later stond een tengere figuur, met een plantershoed in de hand, in onze deuropening: of we belangstelling hadden om een koffieplantage te komen zien, maar zes kilometer van ons vandaan...... Hij had toevallig gehoord, dat we in de buurt waren, en we zouden welkom zijn, morgen of den dag er op; wanneer we maar wilden......

We namen het dankbaar aan en twee ochtenden later reden we, met een matig vaartje, in een heerlijk frisschen wind den grooten weg af, tot het punt, waar een kedeh-in-aanbouw ons toonde, dat in deze buurt een bedrijf zich aan 't ontwikkelen was, dat den Chineeschen winkelier vertrouwen inboezemde; en toen we uitgestegen waren en een kronkelend wegje waren opgeklommen, stonden we eigenlijk dadelijk al midden in de koffie.

Ik weet niet, of het een speciaal vrouwelijke eigenschap is, je voor de dingen, waar je niet met je neus voorgezet wordt, dan ook biester weinig te interesseeren; ik moet in elk geval tot mijn schande bekennen, dat ik heel mijn lange leven elken dag mijn kopje koffie heb gedronken, zonder mij aan de herkomst van de boonen heel veel gelegen te laten liggen. Nu zag ik de roode vruchtj es tegen de takken opgedrongen, zoo groot als een kleine kers; maar de groeiwijze deed me aan hulstbessen denken, die ook zoo samengedromd tusschen de donkergroene blaren kunnen schuilen.

Langs het golvende terrein strekten de koffievelden

[pagina 74]
[p. 74]

zich uit, overvloedig vruchtdragend; de boompjes keurig rij aan rij geplant, met zeven meter tusschenruimte, opdat de takken zich vrij zouden kunnen ontwikkelen. Hier en daar bloeiden aardappelplanten er tusschen; elders was een hoek tarwe, om brood van eigen meel te kunnen bakken; soms ook kwam er een lap met struiken vol gele bloemen, die aan brem deden denken, en die dienden om den grond te verbeteren.

Onze gastheer, grijs van haar, maar vol jong enthousiasme, nam ons vóór alles mee naar het nieuwe kantoor, dat juist was klaargekomen.

‘Eerst de kebon, dan de pondok, dan het kantoor, en als alles marcheert - het woonhuis’, zei hij opgewekt; ‘in 't begin hebben ze daar beneden gebivakkeerd, mijn zoon in het eene huisje van atap en bilik en de mandoer in 't andere...... En toen, na den dood van mijn vrouw, ik er bij kwam, omdat ik voelde, dat ik me een nieuw levensdoel moest scheppen, - toen maakten ze een overdekking van den afstand tusschen die twee hutjes en dat werd mijn slaapkamer; ik kon aan beide kanten de wanden raken...... Nu, over een jaar misschien, bouwen we een echt huis, daar op den berg, waar ze nu aan 't afbranden zijn’.

We waren ineens allebei stil geworden; deze man had met zoo sobere woorden ons even de groote lijn van zijn leven aangegeven, dat we ons onbewust schaamden over de kronkelingen en gecompliceerdheden, waaraan wij onze dagen offerden. Hoe eenvoudig en zuiver leek dit bestaan; hoe taai en volhardend ging de strijd van deze pioniers naar één doel: een deel van die uitgestrekte, woeste Gajolanden in cultuur te brengen; het land productief te maken, zooals op onze Oostkust de grond productief gemaakt was.

‘Kijk’, zei onze gastheer nadenkend, terwijl in het gedeelte, dat ze aan het schoonmaken waren, een groote boom met vervaarlijk geritsel en gekraak naar beneden kwam, ‘mijn dochter vindt dat altijd een náár gezicht.....’

[pagina 75]
[p. 75]

Ik vergat te luisteren naar zijn verdere verhalen, omdat ik aan het meisje moest denken, dat hier alleen, van alles af, met een vader en drie broers, haar afgezonderd leventje leidde; dat wel eens in ons dorp kon komen tennissen met de acht Europeanen, die daar woonden, maar dat verder toch heelemaal aangewezen was op haar bloemenkweekerij, op haar groententuintje, op het hertje, dat ze met melk groot bracht, en haar eigen meisjesdroomen......

Maar toen we in het sobere woonhuis stonden, werd het ons nog wonderlijker te moede; hier was niets dan het strikt noodzakelijke; de muren waren met couranten beplakt, in een kast stonden monsters van koffieboonen; alles was goed onderhouden, maar zoo sober, als voor een asceet; en daar troonde dan als gastvrouw een tenger meisje, met verfijnd raffinement gekleed, een kostbaar, broos dametje, met een lichte stem en innemende manieren.

De koffie werd rondgediend en we getuigden, dat we nog nooit zulke geurige hadden gedronken. Een van de zoons liet ons foto's van bizonder zwaar dragende takken zien; een ander deed ons twee groote blikken boonen present. De vader, hoofsch als een ridder, plukte de mooiste orchideetjes voor mij uit den tuin, en beloofde me groente en vruchten. Overstelpt met goede gaven keerden we naar onze auto terug, uitgeleide gedaan door de vier mannen, die, ieder op hun eigen wijze, ons nog iets vriendelijks wisten aan te doen; we hadden moeite om bij 't bedanken niet het eene of het andere prettige te vergeten.

Maar toen we wegreden, waren we toch eigenlijk van iets anders onder den indruk, dan van het floreerende bedrijf; iets anders dan de energie en de toewijding voor hun werk van deze ondernemende mannen of de charme van het fijne meisje. Wat ons stil en heimweh-achtig maakte, was, dat we een oogenblik van buitenaf hadden mogen zien een hartelijk, beschaafd familieleven van vol-

[pagina 76]
[p. 76]

wasserten onder elkaar; een band, onverbreeklijk door zijn natuurlijkheid, maar met voorzichtigen eerbied beleefd, omdat zij, die er door omsloten werden, bewuste menschen waren, die er de kostbare waarde van kenden. En in dit land, waar de jongeren zoo dikwijls feller en ruwer worden, juist doordat dat inniger en vaster gevoelsleven ontbreekt, is het even mogen ademen in zoo'n sfeer van familie-genegenheid, die, midden in de wildernis, de stemmen zacht en gevoelig en de harten levend had doen blijven, een zeldzame genade......


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken