Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 26]
[p. 26]

5

Ik beklom de stoepen van de hoofdingang. Hier kende men mij. Hier ging het niet als in het postkantoor.

De portier in zijn doodbidderspakje in zijn leren draaistoel gezeten achter zijn monumentale marmeren tafel, hield de telefoon al in de aanslag. Vóór hem had je het interessante drukknopbord van het draadloze oproepsysteem, éen van de nieuwe snufjes van het gebouw.

De vernuftige apparatuur deed de hele, ongehoorde hofhouding van Krag piepen als muizen of ze nu wilden of niet. Al de hoge pieten in het doolhof liepen met een minuscuul ontvangertje op zak, dat begon te piepen zodra de marmeren tafel hun code uitseinde, waar zij zich ook mochten bevinden, al zaten zij op de zekere plaats.

Het was of ze stiekem heel eventjes in éen van hun zwakke plekken werden geknepen als je de zonderlinge kreunpiepjes ergens uit hun zakken heel zielig en kleintjes hoorde opstijgen. Vooral Heuss, de portier, vond het een machtige vinding. Hij voelde zich de rechterhand van de grote baas.

Ter ere van mijn komst was hij half uit zijn zetel verrezen. Langs de telefoonhoorn lonkte hij mij toe. Ik knikte. Hij drukte het handeltje in. Hij had een drukknopverbinding met de directie-secretaresse. Hij keek mij vertrouwelijk aan.

‘Ja, juffrouw, hier is meneer Alfred voor meneer Krag!’

 

Het is mij nog altijd niet duidelijk waarom ik tot de zeer weinigen behoorde, die Krag bijna niet liet wachten. Meestal kon ik na een paar minuten al bij hem terecht. Met zijn uitdrukkingsloze gezicht ging hij over koetjes en kalfjes zitten te praten, terwijl achter de deuren de nodige dramatische figuren vertwijfeld zaten te wachten om hem over zaken, die hen 's nachts uit de slaap hielden te pakken te krijgen. Het leek wel of hij het gesprek rekte naarmate mijn bezoekje onbelangrijker was. Deed hij het omdat hij maar al te goed wist dat ik lak had aan de hele

[pagina 27]
[p. 27]

boel en geen enkele reden om hem dood te wensen? Het is mogelijk.

Een en ander was niet ongemerkt aan portier Heuss voorbij gegaan. Hij zou het liefst voor mij in de houding zijn gesprongen als hij niet voldoende mensenkennis had gehad om dit uit zijn hoofd te laten.

Ik mocht meteen doorlopen, ook bij juffrouw Julie. Alleen de natuurlijke perfiditeit der vrouw kan een verklaring vormen voor de schaamteloze onschuld waarmee juffrouw Julie je steeds weer te woord stond. Zij moest dingen weten, waar geen mens iets van bevroedde. Je zou het niet zeggen. Onaangedaan door alle dramatiek die haar gestadig omringde, knikte zij je fris, vrolijk, olijk toe of er geen vuiltje aan de lucht was, of je komst een gezellig verjaardagsbezoekje gold.

Je zou het bijna geloven! Zij was de schitterende façade van het hol van de leeuw.

‘Nee, loopt u maar door! U kunt zo naar binnen gaan!’

Hoeveel niets vermoedende slachtoffers had deze verraderlijke vrouw al niet met haar zonnige glimlach en haar hoofdknikje naar binnen gebonjourd. Ik had liever moeten wachten. Ik had deze vrouw graag eens aan de kaak gevoeld met een onnozel gesprekje over de tafelen der wet en de correspondentie van goden.

Ik glimlachte tegen haar.

‘Dat is jammer.’

Ze glimlachte allerliefst en olijk terug. Ik stapte door het kleine vertrek, dat oververhit was vanwege de wiekende deuren en het in- en uitgeloop. De warmte was zwaar geparfumeerd. Op haar bureau stond naast haar tas een tuiltje bloemen dat er niet tegen op kon.

 

Bij mijn binnenkomst stootte ik op een complete vergadering. Er werd zwaar aan getild. Mijn verschijning bezorgde de arme piekeraars de nodige maagzuurafscheiding, verstijving in de nekwervels en hartkransslagadervernauwing. Ze kenden Krag de Grote en begrepen het al. Wreedaardig werden zij, die hem stiekem toch maar dood wensten, weggestuurd.

[pagina 28]
[p. 28]

‘Maar, meneer...’

‘Als ik je nodig heb, hoor je dat wel!’

Eén tiende Krag heette mij lichtelijk overdreven, lichtelijk stroperig welkom. Een tweede tiende keek de ongelukkige kerels de kamer uit met een afschuwelijk ogenwit. De overige Krag bleef volkomen onbewogen. Verslagen ruimde het gezelschap het veld, muisstil. Je verwonderde je werkelijk dat je geen gepiep hoorde.

Hij ging er breeduit voor zitten. Hij nestelde zich met zijn schouderbladen in het saffiaanleer van de stoelleuning. Achter hem zag je door de glazen wand, waartegen de blauwe rookslierten zich samenpakten, het zonloze noorden, de rivier, de werven, de fabrieken, de zonbeschenen zeeschepen. Het leek meer op een reusachtige, glanzende fotografische vergroting dan op een raam. Het deed even onwerkelijk aan als zijn stroperige welkom.

‘Zo! Ga zitten!’

Ik was daar reeds mee bezig. Maar hij was gewend, dat ze bij hem bleven staan tot hij met zijn hand het seintje gaf. Dat seintje had meer weg van een uitnodiging om dood te vallen dan om te gaan zitten. Het was een hele eer als hij de moeite nam je verbaal naar een stoel te verwijzen.

Als hij zo vriendelijk deed, klonk de stem die hij opzette onwennig als het jawoord van een bruid. De ene keer klonk het te luid of hij het tegen een hond had. De andere keer was het bijna onhoorbaar. Hartelijkheid gaf hem iets hulpeloos. Ja, het gaf hem iets van een gehandicapte. In zijn ledematen kwam een soort wanverhouding. De knuist, waarmee hij het onmisbare sigarenkistje een centimeter voor je optilde, had iets mismaakts.

De sigaar was altijd de uitkomst. Het puntje moest er af, er moest vuur gegeven worden. En dan moest er een moment proevend gepaft worden.

Een tijd leunden wij achterover en zeiden geen stom woord tegen elkaar. We lieten de kostbare tijd eenvoudig lekker, baldadig verstrijken. Achter de deuren spookte de uitzinnige dramatiek, de paniek, de catastrofe van de wachtenden al of niet op de hoogte met het feit dat ik in mijn eentje binnen zat.

[pagina 29]
[p. 29]

Eindelijk kwam zijn stem met de onwennige toonhoogte van het bruidje.

‘En, vertel eens...’

Traag voerden wij steeds de meest idiote gesprekjes. Het waren werkelijk onderwerpen van niets. Zo brachten wij eens zeker wel een uur zoek met lui geredekavel over lucifermerken, waarom de zwaluw zo'n aantrekkelijk en veelverkocht merk was. Wij kwamen tot de conclusie dat het vuur een vogel is. Iets vliegt in brand. We haalden de feniks er bij. Lange stilten vielen als gaten in de summiere gesprekstof. De rookslierten hingen ons als lauwerkransen om het hoofd.

Hij verblindde zijn bezoekers met het widescreen panorama van onze stad achter zijn rug. Het licht lag op hun gezichten. Hijzelf vormde een soort mysterie-man, een soort half onzichtbare schim. Aan zijn stem hoorde je als hij naar het plafond zat te koekeloeren, wat een zeer gunstig teken was.

Gelijk een zwart stukje schimmenspel verscheen af en toe even de hand met de sigaar buiten het saffiaanleer: een langzaam spartelgebaar. Door de dubbele ruiten hoorde je niets van het getuf van de sleepboten en beurtschepen die het schimmenspel voortzetten op de blinkende rivier. Tijdens deze zittingen voelde je in de kamer altijd een ware invasie van de afschuwelijkste gedachtenassociaties. Enorme spooksels die je de gekste dingen lieten zeggen voor je het wist.

Maar wij pasten allebei wel op. Het eerste moment was het gevaarlijkste. We hielden de kaken op elkaar. Een onvertogen woord kon de onvoorstelbaarste gevolgen hebben. Na een tijd werd het gedrang van de invasie wat minder.

We deden de kaken dan eindelijk van elkaar om de meest onnozele opmerkingen te maken. Als dat goed ging en niet al te grote ravage aan bleek te richten, ontspon zich langzaam iets dat op converseren leek. Hoeveel eenvoudiger is een doodgewoon zakengesprek!

 

Ik had mij lukraak ergens laten neervallen. Ik dacht er

[pagina 30]
[p. 30]

niet aan in het licht te gaan zitten kijken. In mijn ooghoek bewoog de drenkelingenhand met de sigaar. Voor me had ik de tafel en daarachter de mozaïekwand van mijn vriend Drub. Het licht viel zijdelings langs de stukjes gekleurd ruw glas. Drub beweerde dat de warwinkel het schakelschema van een computer of zo iets voorstelde.

Heel langzaam kwam eindelijk iets op gang van een lui leuterpraatje. Vanwege het paasachtige weer blijkbaar bleven we van de hak op de tak doorgaan over kleermakers, pakken, revers.

‘En deze?’

‘Een beetje puntig.’

‘Een beetje puntig, hè!’

‘Maar die kraagrevers vind ik toch ook niet zo erg...’

‘Voor een smoking?’

‘Vroeger had je revers met punten, wel tot hier.’

‘Tot waar?’

‘Tot hier.’

‘Double-breasted.’

‘Nee, niet double-breasted...’

Hij begon te peinzen over de tijd toen de revers zulke punten hadden. Van revers met punten dwaalden mijn gedachten naar ritssluitingen. Ik had opeens genoeg van het verstoppertje spelen.

Ik haalde de elfde brief van Erzulie te voorschijn, streek hem glad en schoof hem als een booby-trap over het glanzende tafelblad.

‘Judie vindt dat ik een groot kind ben. Ik moet mijn leven beteren volgens haar. Ik neem niets ernstig. Ze liet me deze brieven zien. Als ik geen groot kind ben moet ik hier iets aan doen. Tenminste...’

Bij het horen van de naam van zijn dochter wierp hij even een gemelijke blik in mijn richting. Even blikkerde het ogenwit ongezellig in de schimmige diepte van de stoel. Ik had wel eens de indruk dat hij Judith zijn strijd op leven en dood met de stiekeme straf functionarissen verweet. Als hij een zoon had gehad!

‘Ze is weg. Ze moest weer zo nodig op reis.’

Zijn bovenlichaam kwam naar voren. Hij trok het papier

[pagina 31]
[p. 31]

met een uitgestoken wijsvinger over het donkere, gepolitoerde hout naar zich toe.

‘Ik zag haar op het vliegveld. Is ze naar Portugal?’

Hij knikte vaag terwijl hij zich over de brief boog. Hij boog zich steeds over zijn papieren zoals je je na het beklimmen van een toren over de borstwering buigt om in de duizelingwekkende diepte te kijken. Met de uitgestrekte wijsvinger slingerde hij het papier recht.

‘Dat zal wel.’

Hij mompelde het humeurig. Met zijn neus vlak boven het duizelingwekkende begon hij te lezen. Hij zat dubbel gevouwen, zijn achterwerk nog diep in het leer. Ondanks de leesbeweging, volhardde in deze houding nog even het onhandige, hulpeloze, gehandicapte. Maar de kruin waarop je keek, was tien tienden bikkelharde onbewogenheid. Het dunne, geplakte haar, keurig gekamd en gescheiden, leek op de wimpers van een sluw dichtgeknepen cyclopenoog.

 

‘O, dat!’

Ik had zitten vlassen op iets ongehoords, iets machtigs. Maar ik onderschatte hem. De wijsvinger slingerde het epistel terzijde. Verder gebeurde er niets. De booby-trap was goed voor de speelgoedwinkel.

‘Niet aardig van haar om zo iets achter mijn rug om te doen.’

‘Ze maakt zich bezorgd.’

‘Dat is nog geen reden om dingen achter mij om te doen.’

‘Maar doet u er niets aan?’

‘Waaraan?’

‘Aan die brieven...’

Hij wendde het hoofd nog eenmaal naar het terzijde geschoven vel postpapier. Hij keek er naar met de oogleden van een lama. Als het hem geriefde, kon hij ontzettend verneukte, sippe gezichten trekken. De lama speelde stuivertje verwisselen met het bruidje, dat bedrogen uitgekomen was. Ik had verraad gepleegd. Het gerechtscollege trok zich terug in de raadkamer. Een tijdje bleef het stil. Het kon daar heel stil zijn op die kardinale verdieping.

[pagina 32]
[p. 32]

‘Neuh. Zulke dingen leg je naast je neer.’

Eén honderdste Krag zei het heel zuinig, heel goedertieren. Eigenlijk werd het niet nodig geoordeeld nog iets tegen mij te zeggen.

Ik was in ongenade gevallen. De deur viel dicht in dat Neuh. Stilte. Einde. De oubliette. Adieu Erzulie, godin der liefde! Of hij toveren kon, opende zich op dat moment de tussendeur en verscheen juffrouw Julie stralend op de drempel.

‘Meneer, vergeet u señor Puig niet.’

‘Laat maar binnen komen.’

Ik voelde haar blik. Ik werd nooit op deze wijze weg gebonjourd. Als bij toverslag produceerde zij señor Puig. Het ogenwit keek mij de kamer uit.

Op de gang bleef Alf staan. Hij verfoeide dit. Door een raam zag je onze stad liggen, de rivier, die zich naar een stuk groene, heiige horizon slingerde, waar je het boerenland en de zure kwelgronden had. Hij probeerde de gehandicapte knuisten van het sigarenkistje in verband te brengen met juffrouw Julie. Het leverde iets monsterachtigs en onnatuurlijks op.

Ik drukte op de knop van de lift of ik een sigaret uitwurmde.

 

Het tafereel dat zich aan mij vertoonde toen de liftdeuren weer openfloepten, deed mij een moment mijn smadelijke nederlaag tegen Krag de Grote vergeten. Met zijn hoofd in zijn handen zat portier Heuss in elkaar gedoken in een hoek van het lange bankstel dat de receptiehal een waarlijk uitnodigend karakter verleende.

Zijn doodbidderspakje was aan flarden. Zijn marmeren tafel lag ondersteboven.

Een groep mensen stond verbouwereerd om hem heen. Toen ik naderbij kwam, zag ik dat zijn hoofd, handen en kleren bebloed waren.

‘Wat is hier gebeurd?’

‘Ach, meneer, dat idiote oproepsysteem!’

‘Hè?’

Iemand die het precies wist, koos mij tot mikpunt. Het

[pagina 33]
[p. 33]

was zo klaar als een klontje.

‘Ze hebben al die bedradingen ondergebracht in die éne poot waar dat hele geval op rust. Iedereen schopt er tegen aan. Ik heb dikwijls genoeg gezegd...’

‘Nou, én?’

‘Nou, en daar heb je dan de kortsluiting!’

Iemand duwde de wijsneus opzij.

‘Kortsluiting! Met een zwakstroombedrading? Dan krijg je toch niet zoiets, man!’

Anderen bekommerden zich om het slachtoffer. De belangstelling op dit holste moment van de namiddaglijke kantooruren was groot. De marmeren tafel had mij altijd lichtelijk gefascineerd. Het was een ontwerp van mijn vriend Mastrotto. Het Carrara marmer balanceerde inderdaad adembenemend op een enkele verchroomde, opengewerkte poot. Het balanceerde niet meer. Ik liep er heen. Het ding was een ruïne.

Behalve degenen die met Heuss bezig waren, liep iedereen nogal in het wilde weg rond. Daardoor kon ik onopgemerkt het papier oprapen, dat half verborgen onder de tafel lag, toen ik de kans schoon zag. Alf kon het niet laten. Ik frommelde het haastig weg in éen van mijn zakken.

De verwarring en animo voor het verzetje werd steeds groter. Ik maakte dat ik weg kwam. Pas toen ik goed en wel in de auto zat, bekeek ik het papier nader.

 

Ik had gelijk. Het was precies hetzelfde papier. Wat er op stond, was anders van toon dan de rest en niet ondertekend door Erzulie.

Je had Puig niet meer moeten ontvangen, Krag. Dit is een voorproefje van wat komen gaat. Viermaal vier

Viermaal vier! Puig was de man, die ik gezien had bij Krag. Heuss was kennelijk het slachtoffer geworden van een represaillemaatregel waarbij de marmeren tafel gesneuveld was. Wat had Puig daar mee te maken? Mijn theorie over een ex-privé-secretaresse-maîtresse, die toch

[pagina 34]
[p. 34]

al aan het wankelen was geraakt, wankelde nog meer. Ritsie begon gelijk te krijgen. Dit verdroot mij bovenmate. In ieder geval was het niet iets om naast je neer te leggen. Ik kende Krag te goed om opnieuw naar hem toe te gaan. Ik bleef zitten dubben. Ik wist hoe Puig eruitzag. Als ik hem achterna ging, zou ik misschien iets meer te weten komen. Ik overwoog dat een vuurrode Ferrari nu niet direct de geschiktste auto is om iemand mee te schaduwen. Maar ik moest roeien met de riemen die ik had.

 

Ik keek naar Heuss die trots als een pauw op zijn brancard in de ambulance geschoven werd. De rust keerde weer. Al gauw begon het wachten mij te vervelen. Ik ging een praatje maken met de straatmuzikant, die met zijn rug tegen de lange, granieten pui van het geweldige gebouw op een vouwstoeltje zat bezig zijn centen te tellen. Hij legde mij uit dat hij met mooie dagen tussen de middag als iedereen een luchtje schepte betere zaken deed in de buurt van de grote kantoorgebouwen dan in de winkelstraten in het centrum. Hij klaagde zijn nood.

‘Overal hebben ze tegenwoordig jukeboxen. Een kwartje in de gleuf, een druk op de knop. Waar moet je heen? Waar vind je nog strijkjes? Wij zijn het slachtoffer van de automatisering allerwegen. Je bent toch nergens meer als violist! Je staat op straat!’

Zijn stem klonk temerig geaffecteerd.

‘Tegenwoordig? Ja, elektrische gitaren! Jazz, hè!’

Boven zijn mond prijkte een preuts, tot een streep uitgeschoren snorretje als de accolade op zijn geknepen stem.

‘Als violist ben je nergens... Ik weet de goede plaatsen maar anders...’

Hij telde verwoed verder. Nauwelijks zat ik weer achter het stuur of Puig verscheen op het bordes. Hij werd uitgeleide gedaan door een staffunctionaris. Samen daalden zij de stoepen af.

De chauffeur kwam uit de gereedstaande auto schieten. Terwijl hij om de motorkap heen liep met een beweging ter hoogte van de koplampen of hij zijn heup wilde ontwrichten, hoorde je in je herinnering als het ware die lang

[pagina 35]
[p. 35]

verwaaide kreet: Een, twee, drie, buut, vrij!

De uitslover rukte het portier open. De dolle vertoning gaf een goed idee van de importantie die aan het bezoek van Puig blijkbaar gehecht werd. De staffunctionaris, die alsmaar weer iets door het raampje zei, werd bijna over zijn tenen gereden toen de actieveling onverhoeds wegreed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken