Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

13

De krekelkoren waren de schade aan het inhalen. Het had er veel van weg of ze de hitte in de stille dalen aan de kook wilden brengen. Heart was nog steeds niet bijgedraaid.

‘Die bunnies! Een donzen konijnestaartje boven een derrière als de blanke delen van een boxermotor. Kom daar maar eens aan met je vingers!’

Carman beweerde dat het zo'n vaart niet liep met de ongenaakbaarheid van de meisjes. Hij maakte zich sterk, zei hij, dat hij de bewijzen daarvoor wel zou kunnen leveren. ‘Maar ja, de gouverneur verwacht u vanavond voor het diner.’

Het was laat in de namiddag toen wij eindelijk de stad weer naderden. We dachten dat het de ondergaande zon was die in de ramen van de gebouwen scheen. Maar het waren gebouwen die in brand stonden. Bill Heart werd opstandig.

‘Nu komt dit er natuurlijk weer tussen!’

Militaire commando's hadden de toegangswegen tot de stad versperd. We moesten stoppen. Carman haalde zijn papieren voor de dag. Hij stak ze juist weg en wilde doorrijden toen Heart hem aanstootte. Hij wees naar iets. Het was Mighty Mae. Ze stond woedend te gesticuleren bij haar auto. Van de weeromstuit hielden de militairen hun machinepistolen in de aanslag.

De glimp die ik van de vrouw opgevangen had, was uitzonderlijk aantrekkelijk geweest. Wat we nu zagen was heel wat meer dan een glimp. Je begon de naam Mighty Mae, waar iedereen mee schermde, minder gek te vinden. In haar woede was de sculpturale pracht van een zacht sudderend geweld. Ze zette een paar ogen op of ze de krekelkoren aanhorig was en met die twee donkere bellen overkookte. Het geheel bezat een wilde charme die een man als Heart wel moest aanspreken. Carman wierp hem een blik toe. Hij twijfelde even. Maar de nobele gevoelens wonnen het.

[pagina 115]
[p. 115]

‘Dadelijk hebben wij weer een schietpartij!’

Ze stapten gezamenlijk uit. Terwijl Carman de militairen voor zijn rekening nam, probeerde Heart de vertoornde vrouw te kalmeren. Carman kreeg het nogal snel voor elkaar. Er werd wat heen en weer gepraat, we reden bijna gelijktijdig weg.

Een paar straten verder kwamen wij in een woedende menigte terecht. Onze auto werd ingesloten. Al gauw begonnen ze er tegen te duwen en lang niet mals. Als harlekijnen werden we door elkaar geschud. Ze stonden tegen de portieren aangeperst. Ontelbare handen hadden de auto vast. We waren volkomen machteloos. Het gejoel was oorverdovend. De raampjes waren geblokkeerd door de donkere gezichten die met een enorme graagte naar binnen staarden en de capriolen die wij tegen wil en dank maakten, volgden. Gelachen werd er eigenlijk niet. Daarvoor hadden ze te veel haast, daarvoor keken ze te gretig. Het had er ten slotte veel van weg dat ze de hele auto met ons erin om zouden kiepen. We vlogen dwars door de wagen hoe wij ons ook probeerden vast te houden. De zwaarlijvige Heart kwam als een buiten de aantrekkingskracht van de aarde geraakte ruimtevaarder op je af duiken. We buitelden als in een pierenpot door elkaar. Ik ving de angstige blik in de ogen van Carman op. Ik moet eerlijk bekennen dat ik vooral in beslag genomen werd door het besef belachelijk te zijn. Ik keek met verbazing naar die grote ogen die ons door het plexiglas aanstaarden en niet lachten. Ik had mezelf wel een ongeluk kunnen lachen om de rondvliegende Heart. Hij greep wild om zich heen, paars van inspanning. Maar het lachen verging me door de smakken die ik zelf maakte.

Opeens waren de raampjes aan mijn kant leeg. De gezichten waren weg. De ogen waren weg. Je keek in de wijde avondhemel. Ik hing aan een portierkruk. Ze hadden de auto bijna op zijn kant. Toen de wagen weer terug plofte op zijn wielen, was de menigte achteruit geweken. Mijn armen waren half uit hun kom geschoten.

In de ruimte, die om de auto ontstaan was, verscheen net zo'n pop als ik die ochtend had zien meedragen boven de

[pagina 116]
[p. 116]

hoofden van de betogers. Het was een stijf oud mannetje, heel deftig aangekleed als een Londense effectenmakelaar. Hij liep als een pop. Door die kleren leek hij ook precies op een aangeklede pop.

Maar het gerimpelde gezicht en de ogen onder de harde rand van de bolhoed waren alles behalve popperig. Met zijn rotan wandelstok maakte hij plaats om zich heen. Het lawaai was verstomd. Bedremmeld week iedereen opzij.

Ik lag bovenop Heart. Het had allemaal hoogstens enkele seconden geduurd maar ik had het gevoel dat ik in die paar seconden meer doorgemaakt had dan in mijn hele leven dat in elkaar scheen te schrompelen tot een tijd van niets.

Achter het mannetje ontdekte ik de sculpturale pracht, die daar kwam opdagen. Pas later begreep ik dat hij bij Mighty Mae in de auto gezeten had. Hij zei geen boe of ba. Hij keek niet rechts of links. Hij hoefde dat niet. Hij wuifde met zijn rotanstok als een blindeman voor zich uit en men deinsde achteruit.

Hij had die onbeweeglijke trance-ogen, die gepijnigde blik die andere dingen ziet dan die er zijn. Hij wist allang wat er hier aan de hand was. Het hing hem bijna de keel uit, zou je zeggen. Die kille, helderziende ogen, die je niets hoefde te vertellen, onder de stijve hoedrand gaven een onverwachte anticlimax aan het avontuur. Het maakte je nog kleiner dan wij ons al voelden.

Op een rotan wenk werden de portieren geopend. Wij kropen moeizaam te voorschijn.

 

Had er maar iemand gelachen! Maar we kropen te voorschijn onder een dodelijke stilte. De grote, donkere kerels stonden om ons heen door het rotan in bedwang gehouden.

Heart was op een onverklaarbare manier half dubbelgevouwen tussen de banken terecht gekomen met mijn gewicht boven op zich. Het wilde hem niet lukken overeind te komen. In onze verwarring hadden Carman en ik het niet direct in de gaten. Pas toen wij hem de helpende hand

[pagina 117]
[p. 117]

boden, lukte het hem overeind te komen. Carman was volkomen van streek. Ik bracht het tot een flauw lachje. Maar het bestierf me op mijn lippen.

Er waren heel wat mensen op de been. Het rotanstokje leek maar dun. Het begon donker te worden. In de tropen gaat dat heel snel in zijn werk. De gloed van de brand begon steeds duidelijker af te steken tegen de verblekende hemel boven de huizen. We waren er nu dichterbij.

Misschien was het de onrustige weerschijn van die gloed in al die ogen die naar ons keken. Het was of de schemering door al die donkere gezichten nog sneller ging. En dan die ogen onder de harde, omboorde rouwrand van de bolhoed! Het rotan maakte ruimte als in de duistere wereld van een blindeman.

Zij kwam aanzetten in die ruimte. Het had iets van de stilte in de avond in het hooggebergte die je naar de keel kan grijpen, of je iets ziet dat je eigenlijk niet zien mag. Of je eigenlijk optrommen moet. Mighty Mae! Zij deed haar naam eer aan.

Ik had verlangd naar een vrouw zonder botten zoals je ze in de bar hebt zitten, toen ik door de draaideur van het Sheraton Hotel naar buiten stond te kijken met dat geluid nog in mijn oren van dat schedeldak dat het begaf terwijl de soldatenlaars het lijk omkeerde, als een laatste plof van de schietpartij die door de gifgroene, overbelichte bloemkoolstilte schuurde. Ik dankte God toen ze haar mond opendeed en de stilte van al dat vlees eindelijk verbroken werd.

In de zoete, weeë avondlucht proefde je flauw de scherpe smaak van geschroeid, verkoold hout en as. Je snoof het op. Zwarte bladders roet zweefden door de schemering. Je wist niet meer of het nu rook was of schemering. Je ogen voelden het. Het maakte het voor Carman nog moeilijker. Hij was volledig van de kaart. Hij huilde half van de opwinding. Zijn mondhoeken trilden verdacht. Hij hield zijn lippen stijf op elkaar geklemd. Hij kon geen woord uitbrengen. Zijn mooie wereld was door elkaar geschud. Het was allemaal te plotseling gegaan.

Heart stond dubbelgevouwen zijn knie te masseren. Hij

[pagina 118]
[p. 118]

was wel eens meer door elkaar geschud in de Afrikaanse wildparken door een rinoceros die nog niet uitgestorven was. Hij was wel wat beteuterd maar herstelde zich niettemin snel en in zijn soort sportief, hoewel natuurlijk niet zonder zijn hart voor de zoveelste maal krachtdadig te luchten over het regeringsbeleid en de daaruit voortgevloeide mensenplaag, mensenepedimie, mensenpest.

‘Nu zie je het toch! Maar zie je het dan niet! Maar wat bezielen ze tegenwoordig in godsnaam...!’

Opnieuw nam hij een duik naar zijn knie en begon weer te masseren.

Het mannetje was mijlen ver weg. Alleen de grijze streepjespantalon, de zwarte colbert, de stropdas, de pothoed waren ter plaatse.

Zelfs dubbelgevouwen op éen been rondhinkend was Heart niet te stuiten. De gouverneur moest het dit keer ontgelden.

‘Schoolmelk! Ze hebben kracht genoeg om onze auto onderste boven te keren! De man is van lotje getikt...!’

Hij had zelfs geen oog voor onze reddende engel die gelijk een visioen op het tapijt verschenen was vergezeld van haar mysterieuze paladijn.

 

De uitbarstingen van Heart leken mij voor het moment nu niet direct de juiste conversatie-toon. Je had de poppen opnieuw aan het dansen voor je het wist. Onder deze omstandigheden knoopte ik vrij radeloos mijn eerste gesprek aan met die onverdraaglijke, bijna verwijtende stilte van vlees die naderde.

‘Ze hebben het op ons voorzien!’

‘U kunt hier beter niet blijven staan.’

Ze liet ons weer instappen. Carman was zijn zenuwen nog steeds niet de baas. Toen ik in zijn plaats achter het stuur schoof, knikte hij pruillipperig.

‘Blijft u achter mij rijden. Ik kom vóór u rijden.’

Zij liep terug naar haar auto. Opnieuw week de menigte uiteen of liever, werd het zonderlinge paar waar het ging met bedremmelde zorg omringd. Men duwde elkaar opzij om plaats te maken.

[pagina 119]
[p. 119]

Een moment lang waren we weer alleen te midden van de mensenzee. Carman kauwde op zijn onwillige onderlip. Om ons heen zweeg men. In de verte meende ik schieten te horen, het blikkerige pafgeluid van lichte wapens.

‘Wat is dit allemaal in hemelsnaam!’

De mond van Heart was vlak bij mijn oor. Hij had een moment opgehouden met wrijven en leunde voorover op de achterbank. Ik hield het stuur omklemd.

‘Ze schijnen hen te verafgoden.’

‘Haar of dat mannetje?’

‘Als ik hun was, hield ik het op haar.’

Ik hield mijn hoofd achterover.

‘We mogen nog van geluk spreken dat wij haar daarnet juist ook uit de moeilijkheden haalden.’

‘Bij elk klontje suiker zal ik hieraan terug denken! Betogingen! Nu zie je toch waarover de mensen zich opwinden! Suiker! Notabene! Precies wespen! Precies mieren...’ Ik keek naar de rookwolken die de brand uitbraakte boven de huizen. De vlammen kleurden de wolken nu eens rood, dan weer onheilspellend gelig. Carman zat verbitterd voor zich uit te staren, krampachtig kauwend. Hij zag eruit of de tranen hem elk ogenblik in de ogen moesten springen.

De volle lichten van de auto achter ons kwamen door onze auto schijnen. De wagen gleed langzaam langs ons heen. Ik volgde in de ruimte die ontstond. Het verblindende licht van de lampen maakte het nu helemaal donker. Het glinsterde langs de raampjes van al de ogen die ons aangaapten. De haag stond dicht opeen gepakt, deinde. Dan kwamen er doffere stukken zwart waar de massa meer verspreid was. Achter me praatte Heart onvervaard. ‘Ik heb ook mijn figuur niet mee. De vrouwen? Ze doen vriendelijk tegen me, weet je wel! Moet je deze pens zien! Daarmee moet ik toch ook door het leven! Ik mag niet zeuren. Niet voor niks ben ik graag onder de dieren!’

Hij was toch blijkbaar wel wat door elkaar geschud.

‘Maar die zwartjes mogen maar leuteren over hun huidskleur! Iedereen moet meelij met ze hebben. Hebben die mensen dan nooit van Darwin gehoord en dat wij alle-

[pagina 120]
[p. 120]

maal zonder uitzondering onvolmaakt zijn, alleen maar een ongelukkig onderdeeltje van de hele evolutie?’

Hij was nog niet klaar.

‘Maar je hebt er af en toe van die exemplaren onder! Ze zijn eenvoudig mooier dan mooi. Die zijn niet jong, die zijn er gewoonweg nog niet, evolutionair gezien! Je gelooft je ogen niet. Het is of je in de toekomst kijkt! Ik zou er wat voor geven om dat specimen daar vóór ons tussen mijn vingers te krijgen. Maar daar ga ik toch niet over zeuren!’

‘Oh, nee?’

Ik had het bijna achterom gesnauwd maar slikte het nog net in. We kwamen in stillere straten.

In de verte hoorde je nog het geschreeuw, het spektakel, dat weer begonnen was. Maar het stierf weg. In de plaats er van klonken hier overal uit de open ramen dramatische stemmen en navenante muziekuitbarstingen van een of ander hoorspel of televisieprogramma of er niets aan de hand was. Ik had het raampje weer opengedraaid. Overal hoorde je diezelfde stemmen ruzie maken in de huizen. Alles was normaal hier en zoals het hoorde 's avonds in een warm land. Het vormde een vreemde tegenstelling.

Vóór ons gingen ze sneller rijden. Ik had mijn aandacht nodig om ze bij te houden. Het ging straat in, straat uit. De lichten van de koplampen zeilden langs de gevels.

Ik begreep nu waarom ik het oude mannetje eerst niet gezien had. Als hij zat, zag je alleen nog maar die bolhoed van hem. Ik zag de bol tegen een schel verlichte muur silhouetteren. Ik wist het nu, maar als je het niet wist, dacht je niet dat het een medepassagier voorstelde.

 

Toen we langs een zijstraat kwamen, hoorde ik in de verte onmiskenbaar schieten. Ik draaide het raampje verder open. Opeens had Carman zijn spraak terug gekregen. Hij keek om zich heen.

‘Wij moeten niet hierheen. We moeten daarheen. We gaan verkeerd!’

Uiteraard had ik geen flauwe notie waar we heen reden. Ik volgde de auto vóór ons. Ik had het te druk met stu-

[pagina 121]
[p. 121]

ren. Opeens remmen gaat dan moeilijk.

‘Zij gaat toch zo!’

‘Dat is verkeerd!’

De pijn in de knie van Heart was blijkbaar aan het zakken. Hij zat zich op te winden over het specimen vóór ons. Hij kwam weer naar voren leunen.

‘Wij moeten haar toch bedanken. Wij kunnen haar toch niet zo laten gaan!’

Het volgen van de auto had mij op een of andere manier te pakken.

‘Maak je niet zenuwachtig, Carman.’

Heart leunde tussen ons in.

‘Ze rijdt zo vanwege de brand. Het zal veiliger zo zijn met het oog op de opstootjes, de betogingen. Ze maakt een omweg.’

‘Maar het is de verkéérde weg! We moeten díe kant uit! We komen nooit bij het hotel zo. U moet naar de gouverneur!’

Maar de gouveneur had het voor het moment bij Heart verkorven met zijn schoolmelk en de verzuimde lunch. Als dit het resultaat was! Hij blikte naar de auto vóór ons.

‘Voor het diner zeker? Onder deze omstandigheden?’

Hij geloofde er niet meer in. Hij gevoelde zich gepikeerd. Dramatisch legde Carman zijn hand op mijn arm.

‘Wij kunnen geen risico's lopen onder deze omstandigheden.’

Zijn vingers sloten zich om mijn pols. Ik had werkelijk even moeite om de wagen in bedwang te houden.

We waren steeds sneller gaan rijden. Ik houd van hard rijden. Ik ben het gewend. Maar nu merkte ik plotseling hoe hard het ging. Mighty Mae deed blijkbaar ook op dit gebied haar naam alle eer aan.

Ik kon niet zo gauw stoppen met die vaart. Ik had naar de bolhoed zitten kijken als ik er de kans toe kreeg. Nu pas realiseerde ik mij onverhoeds in een lichtflits dat er achter het stuur van de auto helemaal geen vrouw zat. Het profiel van een man tekende zich een seconde lang af tegen een tuinmuur waarboven een paar donkere palmen zich verhieven. Ik zag de palmen gelijk met het profiel.

[pagina 122]
[p. 122]

Ze verrezen als zwart vuurwerk boven de muur.

De man reed werkelijk meesterlijk. We waren de stad al weer halverwege uit! Een seconde later pas ontwaarde ik de Chinese schim van eminente sierlijkheid die naast de man zat en niet achter het stuur.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken