Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Viermaal vier (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Viermaal vier
Afbeelding van Viermaal vierToon afbeelding van titelpagina van Viermaal vier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.24 MB)

Scans (13.74 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Viermaal vier

(1968)–Imre Sardane–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 142]
[p. 142]

16

Ik draaide mij om. Het was een reflexbeweging. Je kan de visioenen van een mens niet zien. Misschien waren het de emoties, de moeheid, de idiote gebeurtenissen, de waanzin waarnaar ik had moeten luisteren. Maar ik zag het visioen dat zijn ogen zagen.

Het had de verschrikkelijke helderheid van een cauchemare, een nachtmerrie, een droom. Ik zag de zeehondbeweginkjes van die heupen niet alleen, ik droomde ze. Ze gingen door mij heen. Ik voelde ze.

Zij was langs hem gegaan. Hij had haar laten instappen. Hij had haar laten uitstappen. Hij had daar gestaan met het portier in zijn hand. Hij was volkomen stapel geworden van haar.

Het was me opeens duidelijk dat deze man tot alles in staat was, letterlijk door het vuur zou gaan voor haar. Het was me opeens duidelijk dat ik met de zot in hetzelfde schuitje zat en dat hij een tot wanhoop gedreven rivaal van mij was. Want het was Ritsie die wij zagen.

Ik kon niet zo gauw verwerken dat het werkelijkheid was wat ik zag. Ze was al bijna beneden. Het leek of al die gaanderijen, overlopen en wenteltrappen op haar uitmondden. Achter haar aan kwam het hele gezelschap. Carman jammerde dat hij geen telefonisch contact had kunnen krijgen. Hij kibbelde met Mighty Mae, dat hij direct weg moest. Ze raadde hem dit af. Onder de huidige omstandigheden leek het haar veiliger voor hem en Heart zich nog niet op straat te wagen. Carman deed ongeduldig.

‘Och, kom, met een auto!’

‘U bent toch niet vergeten wat er daarnet gebeurd is?’

Ik hoorde de stemmen akelig duidelijk, terwijl Ritsie op mij af kwam. De stemmen leken reëler.

‘Heb je het lachen verleerd?’

‘Wat doe jij hier?’

Het zag er een moment naar uit dat ze het dansje van de ritssluitingen ging maken. Maar het was een heel ander

[pagina 143]
[p. 143]

dansje. Ik was er niet op bedacht. Het leek er bijna op of ze haar jurk met éen haal openritste en eruit stapte.

‘Ik dacht dat je dat nu wel wist!’

‘Wat zullen we nu beleven? Houd me alsjeblieft niet voor de gek, wil je!’

Onhandig liet ik mij omhelzen. De biechteling, die mij voor een wildvreemde aangezien had, bij wie hij zijn hart veilig kon uitstorten, stond er bij. Het was onverdraaglijk.

‘Zo, Joh.’

Ze behandelde hem als de lucht waarin de zeehonden belanceren met hun bal. Zijn aanwezigheid maakte haar optreden nog onverwachter, nog ongerijmder. Het oog was aan het kernsplitsen. De vreselijke pupillen rolden heen en weer, van mij naar haar, van haar naar mij. Ik begreep maar al te goed wat er in hem omging. Terwijl ze mij om mijn hals viel, hoorde ik hem als het ware nog doorpraten. Ik was blij dat hij zijn religie had.

 

Ze stoorde zich nergens aan. Ze bleef zich aanstellen. Ze leek werkelijk walgelijk op een zeehondje zoals ze naar mij opkeek, terwijl ze aan mijn borst lag. Misschien leek ze er alleen op omdat ik haar als het ware nog door de ogen van de vermaledeide Joh en zijn verhaal zag.

‘Heb je me gevonden of niet?’

‘Heb ik je gevonden?’

Ik had haar nooit zo gezien. Ik begreep niet wat haar mankeerde. De aanwezigheid van Joh was meer dan ik verdragen kon.

Op zijn beurt trok Carman zich niets van ons aan. Hij was weer in paniek nu hij verstoken was van elk contact met zijn Gemenebest waar je wel onruststokers had en vroeger inderdaad heel gekke dingen waren gebeurd maar waar alles nu tegenwoordig veel beter was. Hij stond op het punt een scène te gaan maken.

Er was niet veel overgebleven van het oude heertje nu hij zijn pothoed afgezet had. Hij had bijna geen hoofd overgehouden. Het was of je hem bijna niet meer zag, of hij zijn menselijkheid afgelegd had. Er was iets gevilds aan hem tot op het bot. Maar deze overblijfselen in de jacquet

[pagina 144]
[p. 144]

herinnerden aan die aapjes, die je in de dierentuin kunnen aanblikken als grijze, oeroude mensenkinderen met hun schelle ogen als de diamantjes van een glassnijder. Het herinnerde aan die aapjes, die klein en schuw zijn. Maar klein en schuw was hij niet. Hij leek daardoor toch ook weer groot, reusachtig bijna en niet mis te verstaan.

Er was niet veel overgebleven maar wat overgebleven was, was bikkelhard, versierd met dat gevilde grijnsje. Met zijn bolhoed had hij een heleboel afgezet maar wat overgebleven was, had veel weg van een snijbrander.

Hij kuierde mee op zijn helderziende manier. De drukte van Carman scheen hem niet te raken. Heart had hij prijs gegeven. Heart sjouwde er ongelukkig achteraan.

 

Mighty Mae had de sculpturale pracht en praal van haar armen in elkaar gestrengeld, een uitgespreide hand vast tegen het wellende geweld in de corsage geklemd, zoals de vrouwen dat doen in de Spaanssprekende landen wanneer ze aan het hardlopen of argumenteren slaan, een pink op de linker tepel en de tegenoverliggende borst als een doedelzak in het muisje van de hand. Haar duim debatteerde mee. Het was of ze haar boezem op Carman los wilde laten. Carman had er geen oog voor. Ritsie zei:

‘Je hebt me gevonden.’

Heart was aan het uitsterven. Even zag ik iets van het diamant twinkelen. Het was kouder dan de sterren. Joh wist nu helemaal niet meer waar hij kijken moest. Het oog ving aan te kolken. Redekavelend, in wanorde trok het gezelschap in optocht traag voorbij. Het was allemaal reëler dan Ritsie in mijn armen.

Door Joh bleef zij de zeehond. Maar het is verwonderlijk hoe een vrouw, wanneer zij zich zo volledig geeft, heel andere gevoelens in je nobele inborst oproept. Haar gedrag irriteerde mij ontzettend. Ze keek me met die ronde ogen aan. Ze zei:

‘Ik ben de schuldige! Maar de vraag is: Ben ik wel schuldig?’

Ik duwde haar een eindje van mij af, schudde haar en de zeehond door elkaar en boegseerde haar ruwweg buiten

[pagina 145]
[p. 145]

gehoorsafstand en het bereik van Joh.

‘Schei alsjeblieft uit met dat gedoe!’

‘Geloof je me niet?’

‘Daar gaat het niet om.’

Ze liet met alle plezier met zich sollen.

 

Ze keek me stralend aan.

‘Begrijp je niet dat ik van het eerste begin af mijn zinnen op je gezet had? Maar je was zo waardeloos! Jij met je grappen! Ik kon je wel vermoorden. Ik vond het zo goed dat je met alles de draak stak in onze stad. Maar wat deed je? Ik haatte het. Ik kon je niet uitstaan! Hoe kon je lachen! Hoe kon je het over je hart verkrijgen? Dat ik op zo iemand verkikkerd moest worden! Ik haatte het. Hoe kon ik het je uitleggen? Ik kon wel huilen. Toen kreeg ik opeens in een gril die kans om je misschien de onoverkomelijke afstand, die ons scheidde, te laten afleggen. Je weet wel uit het sprookje. Om de prinses te veroveren, weet je wel?’

‘De dollarprinses!’

‘De prinses. Je hebt me gevonden. Ziehier, de schuldige maar...’

‘Is dat waar?’

‘Laten we hier weggaan. Laten we naar boven gaan.’

We sloften wat versuft de wenteltrappen op. Haar heupen walsten langzaam, triomfantelijk naast mij naar boven, nog altijd de zeehond.

‘Je wílde gevonden worden. Je schijnt het allemaal nogal mooi te vinden voor een schuldige.’

‘Vrouwen zijn schaamteloos. Wat is schuldig? Je wilt me toch niet in dat bekrompen, benauwde, onderdanige en stinkende wereldje van commissaris Graus stoppen?’

Natuurlijk kende zij de mismoedige Graus van de officiële openingen en recepties en de Beethoven-cyclus.

‘Nee, ik houd ook niet van Maigret en zijn potdichte moraal. Trouwens ik was daarnet midden in een heel instructief gesprek met jouw Joh. Je kan alles binnenste buiten keren, heb ik begrepen.’

‘Joh, ja!’

[pagina 146]
[p. 146]

Ze boog zich over de balustrade om in de diepte naar hem te kijken.

 

Joh stond daar nog, genageld aan zijn binnenste buiten gekeerde kruis. De man met de sigaar stond niet meer op zijn eentje aan de bar. Hij was naar de openstaande deur verhuisd. Hij stond onbeweeglijk in het zwarte deurgat. Ritsie leunde over de balustrade en keek naar Joh.

‘Hij heeft het meeste gedaan. Voor mij doet hij alles. Ik kon de gedachte niet verdragen dat Graus hem misschien tussen zijn smerige vingers zou krijgen.’

We stonden helemaal boven in de Galerie Lafayette op een overloop. Je zag Carman te pletter lopen tegen de man met de sigaar, die zijn handen niet eens uit zijn zakken haalde. Er bleef niets over van Carman. Hij bleef in de prikkeldraadversperring hangen. Heart schikte zich zonder zichtbaar tegenstribbelen in zijn lot dat opgevrolijkt werd door de gastvrouw van The Honeysuckle, die dit wel toevertrouwd was. Het gezelschap trok naar de bar. We volgden ze met de ogen. Joh bewoog zich nu ook in de richting van de steekvlam in jacquet.

‘Weet je wat de Amerikanen hier bij voorkeur drinken?’

‘Wat zeg je nu weer?’

‘Cuba Libre.’

‘Cuba Libre?’

‘Bacardi rum met Coca-cola en citroen.’

Ik volgde het niet zo gauw.

‘Tikte hij ook die brieven?’

Door haar knieën zakkend balanceerde zij zich met haar middenrif op de balustrade, vooroverleunend. Ze knikte.

‘Hij tikte ze.’

‘Maar die maîtresse Erzulie dan?’

‘Dat is hier een soort Onze Lieve Vrouwe... Joh is erg religieus. Hij wilde er per se een godsdienstig tintje aan geven. Hij wilde de hele zaak kracht bijzetten door ze te verzenden in naam van...’

‘Ik begrijp het! Een binnenste buiten gekeerde Onze Lieve Vrouwe... De moeder van de sokken... Tot redding van het christendom!’

[pagina 147]
[p. 147]

‘Nee, echt, ze geloven hier aan La Maîtresse Erzulie en Baron Samedi. Dat zijn in hun ogen zo ongeveer Onze Lieve Vrouwe en Onze Lieve Heer. Het zijn de Voodoo-goden hier. Papeloi en Mameloi. Daar geloven ze in. Joh weet daar alles van.’

‘Houd daar alsjeblieft over op! Heb jij hem soms op het idee gebracht?’

‘Miljonairsdochters gaan hier nu eenmaal met vakantie. Wij, de smart set, de jet set, Fifi Feil, Wendy Vanderbilt, Thierry van Zuylen enzo, gaan nu eenmaal graag met vakantie waar het door de zon en het algemene levenspeil het aangenaamste en een beetje sadistisch luieren is...’

‘...en nachtclubs bezoeken! Niet de jet set, de concours hippique set! Dear old Europe!’

‘En nachtclubs bezoeken. Maar zonder gekheid. Het is werkelijk een hoogst interessante interpretatie van het christendom die hier ontstaan is onder de slaven van de christenen.’

‘Ritsie.’

‘Als je de dansen alleen al ziet. Die razernij!’

‘In godsnaam!’

‘Nee, werkelijk, zonder gekheid. Erg de moeite waard.’

‘Je bent nogal gesteld op die Joh van je.’

‘Ik zorgde er voor dat hij dat baantje in het museum kreeg.’

Ze scheen nog steeds in de veronderstelling dat ik van alles op de hoogte was.

‘En hij tikte die brieven op de schrijfmachine en het postpapier van Cayck?’

‘Van Cayck, ja.’

 

Ze balanceerde zich op de balustrade. Ze keek triomfantelijk in de diepte. Ze had net zo veel haast in haar bewegingen als de soldaat die ik met zijn voet dat lijk had zien omdraaien.

‘Bang uitgevallen ben je niet.’

‘Ik ben mijn moeder niet. Ik ben niet van plan als een nachtkaars uit te gaan zoals zij.’

‘Dat merk ik!’

[pagina 148]
[p. 148]

‘Ik hoop dat ze het niet zullen merken. Daarom moet ik jou ook hebben. Maar dacht je dat Graus mij met een vinger zou durven aanraken? De dochter van Krag? Die kan hoogstens in de doofpot gestopt worden in Zwitserland in een zenuwinrichting.’

‘Het is allemaal zo klaar als een klontje! Voor jou!’

Ze begon te stampvoeten. Ze schoot bijna voorover.

‘Dat is niet waar! Voor jou net zo goed!’

‘Waar heb je het eigenlijk over?’

‘Je begrijpt het best! Je begrijpt het precies. Je begrijpt het net zo goed als ik.’

‘Een sprookje? Dat sprookje van jou?’

‘Jij denkt dat een man als Graus er is voor ons geld, voor onze banken, voor onze bezittingen. Daar is hij helemaal niet voor. Hij is er om te witkalken. Hij is er om er angstvallig voor te waken dat al de gruwelijke, wrede, afzichtelijke ellende niet onder onze ogen komt, onder onze ogen, jouw ogen, mijn ogen, onze welopgevoede ogen. Hij moet het weg houden. Wij mogen het niet zien. Het mag niet tot ons doordringen. Want weet je wat er dan wel eens zou kunnen gaan gebeuren?’

‘Ik weet het niet.’

‘Je weet het heel goed. Je weet het precies. Wij, wij zouden misschien wel eens amok kunnen gaan maken. Wij zouden onze welopgevoede ogen misschien wel eens kunnen gaan uitwrijven. En dat zou niet zo leuk zijn. Dat zou misschien wel eens catastrofaal kunnen zijn! Het moet allemaal weggewerkt worden. Het wordt weggestopt. Het wordt schuldig verklaard. Het wordt uit de samenleving verbannen. Wij moesten toch immers rustig groot gebracht kunnen worden of er geen vuiltje aan de lucht was, tot we verkocht waren. Verkochte zielen! Daarom moest de boel gewitkalkt worden. Daarom moest de boel weggestopt worden. De misère is altijd lelijk, de misère doet altijd een beroep op je portemonnaie, de misère bedelt altijd, misère wil altijd op je zak leven, misère steelt altijd of ze het toegeven of niet! Of ze het zeggen of niet! Of ze het doen of niet! Mensen als Graus zijn er om ons op te sluiten in een schijnwereld, in een afgesloten, witte,

[pagina 149]
[p. 149]

stinkende wereld. Maar de wereld is zwart. En jij weet dat precies! Heel precies, Alfred Rottscheidt! Ik hoef je dat heus niet te vertellen.’

‘Ja, dat! Maar...’

‘Dit hier en Afrika en waar ook ter wereld is de wereld!’

 

Ze hing over de leuning.

‘Hierin wil ik leven. Wat is dat andere?’

 

Ze wees naar de man met de sigaar.

‘Weet je wie dat is?’

‘Geen idee!’

Ik zei het niet zo vriendelijk. Wat had Joh ook weer gezegd over jaloezie? De kerel wandelde op zijn dooie gemak naar de bar terug. Het was of hij zich voortbewoog met de dommekracht van dat kneveltje. Een onwrikbaar heerschap. Je had de indruk dat hij geen stom woord gezegd had, dat hij zijn sigaar niet uit zijn mond genomen had, dat hij enkel maar met zijn hoofd, met dat kneveltje, die beweging had gemaakt van nee.

‘Dat is de grote en enige vriend van Mighty Mae. Mighty Mae is een ijskoude. Ze kan de mannen die hier komen met al hun geld nog minder uitstaan dan ik jou kon. Maar ze weet met ze om te springen. Mijn hemel nog aan toe! Ze weet op allerlei manieren geld los te krijgen. En ze doet het heus niet voor zichzelf. Ze doet het allemaal voor hem. Het is doctor Bau uit Montevideo...’

‘Die man, een dokter? Een medicus?’

‘Ja, wat zou dat? Er zijn ook nog waarachtige dokters.’

‘Met een pistool? Die man draagt een pistool!’

‘Met een pistool!’

‘Dat vergat ik, ja, we zijn hier in Jamaica!’

‘Overal waar er relletjes zijn, duikt hij op. Hier heeft hij nu de oorlog van Baron Samedi en zijn Zombis geproclameerd tegen de transistors. Dat is hier de leus. Hij is overal tegelijk. Hij is voortdurend op reis. Hij heeft hier zo'n beetje zijn hoofdkwartier, geloof ik. Maar dan neemt hij weer het vliegtuig en zit weer ergens anders. Hij is geen goedkoop vriendje om er op na te houden.’

Ik probeerde door mijn zwijgen te laten uitkomen dat ik

[pagina 150]
[p. 150]

haar enthousiasme voor het romantische heerschap niet direct deelde.

‘Mighty Mae wordt beschouwd als een grote mambo, je weet wel, een Voodoo-priesteres, omdat ze in deze nachtclub de blanken naar haar pijpen laat dansen. En hoe! Als de bezeten personen die ze hier Loa's horses noemen met of zonder dat drug Kingoli of wat het mag zijn. Ze maakt ze volkomen gek...’

‘Net als jou.’

Ze negeerde dit.

‘En dat oude heertje?’

‘Papeloi Sanlili? Dat is werkelijk een hoge hungan, zo noemen ze van oudsher de slavenpriesters op deze eilanden.’

‘En kan dat allemaal maar zo?’

‘In een hele dure nachtclub? Als wij het mooi vinden...?’

 

Ik keek naar de man met de sigaar. Ik hoorde de klasgenoten mijn naam schreeuwen op de speelplaats. Ik was het met Joh eens dat jaloezie een afschuwelijke gewaarwording is.

‘Je hebt mensen die zich omhoog werken en interessant maken met behulp van het verenigingsleven. Je kan dat natuurlijk ook op nog grotere schaal doen met behulp van de onderdrukte volken van latijns Amerika.’

Ze richtte zich op, terwijl ze de balustrade tussen haar vingers klemde.

‘Je begint niet weer! Je houdt je mond! Dat is niet waar.’ ‘Ik heb mensen meegemaakt in het verenigingsleven, in onze stad! Ze gebruikten de vereniging toch enkel en alleen voor hun eigen doel, om zichzelf te horen praten, om zichzelf gewichtig te maken, om zichzelf op de voorgrond te plaatsen.’

‘Het is niet waar, Alfred! En je weet het.’

‘Ik weet het helemaal niet!’

‘Je weet het niet. Je weet het wél. Maar ik zal het je nog eens vertellen. Omdat mensen als doctor Bau zich op hun dooie eentje zonder Grauzen in die dsjungel, in die grote, zwarte wereld van ons wagen...’

[pagina 151]
[p. 151]

‘Per vliegticket eersteklas...’

Ze negeerde dit.

‘Omdat ze er werkelijk op uitgaan, omdat ze hun leven werkelijk in de waagschaal stellen, omdat ze niet slim zijn, omdat ze maling heben aan de sporten van de ladder...’

‘Niet slim zijn? Het grenst aan waanzin.’

‘Grenst! Ja. Allicht!’

Ze draaide zich om en liep door. Ik volgde haar.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken