Dat doosje pingelde een wijs en de zeehond draaide daarbij langzaam in de rondte.
‘Zie je,’ zei de componist, ‘het is lang geleden, sedert mij een wijs is ingevallen. Toen ik jonger was werd ik gek van de liederen, die door mijn hoofd wentelden, ik kon aan niets anders denken, want ik moest enkel maar luisteren. Toen ben ik naar een school geweest, waar ze mij hebben uitgelegd, hoe ik die liederen, die ik in mezelf hoorde, moest opschrijven, maar toen ik dat kon, waren er geen liederen meer. Geen enkel muziekje wil meer klinken. Mijn vrienden zeggen, dat het komt van de honger, want werkelijk, ik eet niet veel, soms een soepje van haringkoppen of aardappelschillen, waar erg veel aanzit, want de mensen schillen erg onzuinig tegenwoordig. Toch geloof ik niet, dat honger de schuld is, het is omdat ik niet meer zo blij ben als vroeger, want een mens, die blij is, verzint liedjes. Verzin jij geen liedjes, Josientje?’ Maar Josien moest het hoofd schudden. Omdat ze medelijden had met de arme Frédéric wist ze op dit moment niet meer precies, wat blijdschap is.
‘Dit wijsje van de zeehond maakt alles weer aan de gang,’ vervolgde de musicus. ‘Zie je, Josientje, er zijn grote componisten geweest, die zo'n prachtige muziek hebben gemaakt, dat de mensen er gelukkig