heel grote sparreboom, terwijl een man, die op een ladder stond, bezig was lampen te schikken tussen de takken.
‘Dat zijn een juffrouw en een meneer van het Leger des Heils,’ zei de muzikant, ‘die geld inzamelen om een feest te geven voor arme mensen en ik maak muziek om geld te verzamelen voor mijn vrouw, want die is blind. Maar nu moet jij me eens vertellen, waarom je zo ernstig en een beetje verdrietig keek.’
Josien vond het erg gezellig zo te zitten naast die oude man, hij had iets warms en gemoedelijks over zich. Ze voelde, dat ze hem vertrouwen kon. Daarom legde ze hem haar moeilijkheden uit, dat ze haar vader beloofd had vrienden te zoeken, maar dat ze niet wist, hoe die te vinden. De man keek haar toen op een manier aan, die ze nooit meer zou vergeten en zei voorlopig niets. Hij legde de viool onder zijn kin en speelde een kerstliedje. Daarna zei hij, en terwijl hij sprak kwam de hond dichter bij en legde zijn kop op de knieën van zijn baas:
‘Ja, ja, vroeger heb ik dat ook wel eens moeilijk gevonden, maar ik geloof, dat alle mensen eigenlijk je vrienden zijn, alleen, ze hebben het te druk en zijn soms te vergeetachtig om zo te doen als je van een vriend zou verwachten. Ik kan je dat zo best