Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar
Afbeelding van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van CalcarToon afbeelding van titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.03 MB)

Scans (73.16 MB)

ebook (21.27 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

(1997)–Piet Couttenier, Lia van Gemert, Karel Porteman, M.A. Schenkeveld-van der Dussen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 408]
[p. 408]

Kordaat en zelfbewust
Geertruyd Gordon
(Bergen op Zoom, 4 juni 1649 - 12 januari 1728)

Geertruyd Gordon werd te Bergen op Zoom geboren uit een aanzienlijke familie als oudste van drie kinderen, volgens gegevens uit haar eigen gedichten op 4 juni 1649 (blijkens het kerkelijk archief werd ze 6 juni gedoopt). Op 9 maart 1669 trouwde ze met Paschasius de Graeuw en ze vertrok met hem naar Hulsterambacht in Zeeuws-Vlaanderen waar De Graeuw schepen was. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. De Graeuw overleed 12 augustus 1687. Geertruyd Gordon overleefde hem vele jaren en stierf op 12 januari 1728.

Haar eerste boek is Aandachtige opmerkingen by wijze van uytbreydinge over de tien geboden Gods (Rotterdam 1686), een uitvoerige parafrase van de decaloog met onder meer hekelingen van modezucht en gierigheid. Blijkens voetnoten is ze onder meer belezen in het werk van de dichters Jacob Cats en Jeremias de Decker. De voorrede toont haar zelfbewustheid. Als men haar zou tegenwerpen dat een werk als dit eerder door predikanten geschreven zou dienen te worden, is haar antwoord dat ieder de plicht heeft zijn talenten te gebruiken. Weliswaar had ze niet de beschikking over veel boeken maar dat heeft haar er juist toe uitgenodigd ‘te beproeven wat mijne eigene gedachten, onderstut van zeer weinige doch uitgelezen schrijvers, konden uitleveren’. Een ‘aangeboren trek tot het rijm’ heeft haar ertoe gebracht haar gedachten in poëzie neer te leggen. Na dat eerste boek verscheen nog van haar een drempeldicht in Beschryvinge van de stadt Hulst door Jacob van Lansberghe ('s-Gravenhage 1687).

Haar tweede bundel heet De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw (Amsterdam 1710). Een inleiding van een zekere H.W.V.B. introduceert ‘onze wel-geliefde zuster juffr. de Graeuw’ als iemand die anderen tot nut wil zijn. Hij heeft ervoor gezorgd ‘dat ik niet enigszins de autrice zoude schijnen te verheffen’ want dat zou haar ‘zeer mishagelijk wezen’. Het boek valt in twee gedeelten uiteen. Het eerste bevat zogeheten ‘ernstige gedichten’. Vele daarvan hebben te maken met een godsdienstig conflict dat de Zeeuwse predikant Pontiaan van Hattem met de gereformeerde kerk had en dat tot zijn afzetting leidde. Geertruyd Gordon behoorde tot zijn groepering en in tal van gedichten legt zij op een zelfstandige manier haar eigen opvattingen over allerlei kerkelijke en godsdienstige zaken neer. Ze gaat ook betrokken maar zakelijk met haar tegenstanders in debat en laat zich aldus weinig gelegen liggen aan de paulinische vermaning dat vrouwen in de gemeente dienen te zwijgen. Overigens blijft ze ook kritisch ten opzichte van medestanders. Ze leest een haar door een vriend voorgelegde tekst van een (anoniem gebleven) schrijver aandachtig, maar als hij haar te hoog vliegt, haakt ze af:

 
Mijn hersens kunnen niet verdragen
 
De sterke spanning, die 't behagen
 
Van uwen schrijver schijnt te zijn:
 
D'eenvoudigheid weegt meest bij mijn.
 
[...]
 
Dit zeg ik rond; schoon niet bewust
 
Bij mij, van twist- of knibbel-lust,
 
Als die uw schrandren schrijver even,
 
Hetzelve recht op mij wil geven.

Het tweede deel van de Poësy omvat gelegenheidspoëzie die overigens niet minder ernstig is. We maken daarin kennis met een kring van familieleden en gelijkgestemde vrienden en vriendinnen.

Hoe afgelegen Geertruyd Gordon ook woonde in het verre Zeeuws-Vlaanderen, ze heeft er blijkbaar haar best voor gedaan literaire contacten te leggen met auteurs met wie ze zich poëticaal en godsdienstig

[pagina 409]
[p. 409]

verwant voelde, zoals de dichter-predikant Vollenhove. Ook was ze bevriend met de Rotterdamse dichter Joachim Oudaan. Deze leverde twee lofdichten voor de Aandachtige opmerkingen waarin hij woorden als ‘krachtig’ en ‘stoutmoedig’ gebruikt om haar kunst te kenschetsen. De lof voor haar aanpak en vooral onderwerpskeus betekent overigens tegelijk een veroordeling van het werk van andere dichteressen:



illustratie

 
Al 't andre was maar waterverf
 
Dat w' ooit van vrouwenhanden kregen.

Hij knoopt daaraan een algemene waarschuwing vast: vrouwen moeten het schoonste en keurlijkste uitzoeken voor het oog en oor van de ziel. Want als het alleen aan de gewone zintuigen zou bevallen, dan zou het gauw verleppen. Veel van wat vrouwen schreven is daarom al verwelkt.

 
Wat zijn, in veelderlei geval,
 
De bezigheden, ondernomen
 
Bij menig vrouwelijk vernuft,
 
Als [anders dan] lang verwelkt' en uitgesuft'
 
Oud' heidens' afgesleten dromen
 
Waarom een dichtster Sappho heet;
 
Of and're buitensporigheden?
 
Of bezigheid in staatsbelang.

Oudaan kent vrouwenpoëzie dus slechts een zeer beperkte ruimte toe, te weten die van de stichtelijke gedichten. Geleerd-mythologische poëzie of politieke gedichten in pamfletvorm behoren vrouwen niet te schrijven. De naam Sappho is voor hem, anders dan voor veel tijdgenoten, bepaald geen eretitel.

[pagina 410]
[p. 410]

Constantijn Huygens behoorde eveneens tot haar contacten. Van 12 november 1683 dateert een complimenteuze brief waarin ook een gedichtje van de Haagse hoveling aan haar opgenomen is. Huygens bedankt haar daarin voor een hem toegezonden gedicht dat ze blijkbaar met een papieren sierlijst had opgetooid. Een tweede brief van 13 december 1686, kennelijk een bedankbrief voor de Aandachtige opmerkinghen heeft iets meer inhoud. Net als Oudaan prijst hij de serieuze stof. Men kan aan haar werk zien dat ‘de vrouwen machtig zijn de meeste mannen te genaken, als 't haar ernst is, zoals men wel zeggen mag dat het bij U.E. ligt, die zo deftigen stof, zo stichtelijk ende sierlijk heeft weten voor te stellen, dat men allenthalven de rijpe bedenkinge ziet strijden met de bevalligheid der uitdrukkinge’. Ook Huygens' complimenten zijn dus tweesnijdend. Ten einde Gordon te kunnen prijzen wordt de andere vrouwen hun gebrek aan ernst verweten die hen van de hoogst-mogelijke eer afhoudt, te weten die van de meeste mannen te kunnen ‘genaken’.

Geertruyd Gordon heeft kennelijk nagedacht over de dubbelzinnige positie van vrouwen in kerkelijke kring. Ze conformeert zich niet zonder subtiliteit aan de heersende opvattingen. Zo neemt ze zonder protest de les over dat de vrouw zich ten opzichte van haar eigen man, als zijnde haar wettig hoofd, onderdanig dient te gedragen (Aandachtige opmerkingen, p. 56) maar dat accent op haar eigen man geeft haar, weduwe geworden, wel de vrijheid tegenover alle mannen zelfstandig op te treden. Iets vergelijkbaars doet zich voor als ze schrijft:

 
Mijn godsdienst is, Gods koninkrijk,
 
- Opdat mijn bondgenootschap blijk' -
 
Aan onderdanen te doen wassen;
 
Dat eist mijn eed in 't zelve lot.
 
Mijn godsdienst ('tgeen een vrouw moet passen,)
 
Is vruchtbaar wezen aan mijn God.

Dat lijkt een buitengewoon traditionele uitspraak over de taak van de vrouw: kinderen baren voor de groei van Gods rijk. Maar in feite bedoelt Gordon iets heel anders: het is haar taak getuigenis af te leggen van haar geloofsopvattingen en zodoende medestanders te verwerven, en daarmee Gods rijk te doen groeien. En het zinnetje tussen haakjes is dus een ironische vermaning aan haar tegenstanders dat ze niets anders doet dan haar vrouwelijke taak vervullen.

Geertruyd Gordon was een pionierster. Ze was een van de eerste vrouwen die zelfstandig een bundel onder hun eigen naam lieten verschijnen, maar haar beperkte stofkeuze gaf haar geen brede naamsbekendheid buiten haar eigen gereformeerde kring, en daar zal ze eerder berucht dan beroemd geweest zijn.

Ze hechtte waarde aan haar dichterschap. Dat blijkt uit een aantal poëticale teksten maar ook uit de soms doorwrochte vorm van haar gedichten.

1. Aan Albert Schild

Dit drempeldicht in de Poësy is in een heel kunstige vorm gevat. Het kent slechts twee rijmklanken en het rijmschema van het tweede deel spiegelt dat van het eerste. Uitgangspunt is de ijdelheid van dichters waarvan Gordon vrij hoopte te zijn. Helaas, haar vrienden verzoeken haar te publiceren - een gemeenplaats. Het is tekenend voor de zelfbewustheid van Gordon dat ze meedeelt geen tijd te kunnen spenderen aan het overschrijven van haar werk - ze wacht tot een man die taak van haar overneemt. Albert Schild was een adelborst (20-23) die had aangeboden de verzen van Geertruyd Gordon in het net te schrijven en zo voor de druk klaar te maken. Blijkbaar hadden zijn collega's hem erom uitgelachen.

[pagina 411]
[p. 411]
Aan den heer Albert Schild, uitschrijver dezer gedichten.
 
Dat Salems vorst voorlang waarschouwend heeft geschreven,
 
Mijn zoon, daar is geen end van boekenmakerijGa naar voetnoot1-2,
 
Most door bevindingGa naar voetnoot3 zijn, of geest van profecij:
 
Het laatste besluit ik, door d' ervarendheid gesteven.
5[regelnummer]
Want al wat iets meer kan als lezen, wordt gedreven
 
Door naamzieke ijdelheid; elk wil zijn stervens-tij,
 
Dood zeilenGa naar voetnoot7: daarom zwoegt de geest van poëzij
 
Om ook bij 't nageslacht haar schrijvers te doen leven.
 
Ik die naast and'ren ook de dichtkunst van nabij
10[regelnummer]
Gegroet heb, en mijn geest en hersens lucht gegeven;
 
Dacht mij t' ontdoen van dees gemeneGa naar voetnoot11 hovaardij:
 
Maar ofGa naar voetnoot12 die niet ter sluip ons aan bleef kleven,
 
Mijn vrienden houden aan, en overreden mij
 
Te gunnen aan de pers, 'tgeen vluchtig was geschreven.
15[regelnummer]
Een kraamGa naar voetnoot15, die slordig lag, en diende in 't net geschreven;
 
'Twelk lang van asem niet te vergen was van mij:
 
Dus bij gebrek van hand en pen terugGa naar voetnoot17 gebleven,
 
Totdat mijn SchildGa naar voetnoot18 verschijnt, (opdat het eens gedijGa naar voetnoot18)
 
Wiens nijvre hulp dit werk een leesbaar oog komt geven
 
Die zo de pen voert, zet den degen luister bij.
20[regelnummer]
Schoon bij de borsten waar gij onder hebt te leven
 
Heer Albert uw gedrag een stof tot schertsen zij:
 
Zulks gij in dit geval roeit tegens wind en tij;
 
Gij doet de beste keur, door ed'ler Geest gedreven,
 
Daar deugd en waarheid wordt door tegenstand gesteven:
25[regelnummer]
Want die ontmoeting is aan Christus profecijGa naar voetnoot26.
 
Gelukt den druk nu van dees ernst'ge rijmerij;
 
Verwacht een stuk, zoals 't uw hand nu heeft geschreven.

2. Verrukking aan de poëetse luim

Een gedicht in de vorm van een Horatiaanse ode. Enerzijds verheerlijkt de dichteres de gave van de dichtkunst die haar in staat stelt Jezus te bezingen. Anderzijds moet ze deze gave als het ware aan God opofferen. Hij heeft haar andere taken opgedragen - men denke aan de zorg voor het huishouden - en in gehoorzaamheid moet zij het goddelijk beleid volgen.

Verrukking aan de poëetse luim
 
Zoet popje van mijn lust, mijn geest van poëzij,
 
Die 't schatvertrek van mijn geheugnis placht te wezen,
 
Waaruit ik 't oud en nieuw hervoorbracht om te lezenGa naar voetnoot2-3;
 
Hoe diep versteekt g' u thans voor mij?
5[regelnummer]
'k Zou immers naar den trek mijns herten, op 't papier
 
Zo 'k nu uw bijzijn en uw inspraak kon genieten,
[pagina 412]
[p. 412]
 
Puikstoffen tot een schat van verzen samen gieten
 
Met meer dan menselijken zwier:
 
Nadien ik in den Geest verrukt op hogen toon
10[regelnummer]
Van Jezus' hoogheid en uitnemendheid zou zingen;
 
MitsGa naar voetnoot11 Hij den oorspronk is, en stippunt aller dingen,
 
Die samen mens is, en Gods zoon.
 
Ik zou nu, zo 't mij dunkt, den aanwas van het lichtGa naar voetnoot13
 
Dat mijnen geest bestraalt, meer dan voorheen ontdekkenGa naar voetnoot14;
15[regelnummer]
Tot Jezus, Hem alleen zou al mijn lofspraak strekken,
 
Die deze neiging in mij sticht.
 
Maar ik heb ongelijk, de zaak wel ingezien,
 
Mijn geest van poëzij tot werkzaamheid te vergen;
 
Die tijd noch plaats heb in mijn hersens haar te bergen,
20[regelnummer]
Om al het ijdle dat ik dien,
 
'Twelk al mijn tijd verslindt; doch dat ik dienen moet,
 
Niet naar mijn lust en keur, maar naar den wil mijns Heren,
 
Die mij in dezen ook gehoorzaamheid wil leren:
 
't Moet goed zijn; want Hij vindt dat goed.
25[regelnummer]
'k Heb in verneedring maar te zien op zijn beleid.
 
Die al wat zich verheft, verplet of neer doet buigen:
 
Zijn woord en zijn bestier strekt om mij t' overtuigen
 
Van mijn volslagen nietigheid.
 
Rust dan, zo lang Hij 't wil, mijn geest van poëzij,
30[regelnummer]
Al smoort er in mijn hert een lengte van gedachten,
 
Die ik wel heugens en vertellens waard zou achten:
 
Dat 's Hem tot eer, en nut voor mij.
Bron
De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw. Amsterdam 1710. (Stadsbibliotheek Haarlem 76 B 30)
(1) p. *4v.
(2) p. 218-219.

Literatuur
M.A. Schenkeveld-van der Dussen, ‘De vrouwelijke blik; Nederlandse dichteressen van de Gouden Eeuw’. In: Arie Jan Gelderblom en Harald Hendrix (ed.), De vrouw in de Renaissance. Amsterdam 1994. p. 25-26.
Riet Schenkeveld-van der Dussen, ‘Anna Roemers en Geertruid Gordon over bruiloftskleren’. In: H. Duits, A.J. Gelderblom en M.B. Smits-Veldt (ed.), Klinkend boeket. Studies over renaissance-sonnetten voor Marijke Spies. Hilversum 1994. p. 67-70.
Voor de data is door Henrike van Baren onderzoek gedaan in het Gemeente-archief Bergen op Zoom en Gemeente-archief Hulst.
RS
voetnoot1-2
Salomo schreef in Prediker 12:12: ‘mijn zoon, wees gewaarschuwd; van vele boeken te maken is geen einde’
voetnoot3
ervaring
voetnoot7
proberen te ontwijken
voetnoot11
algemeen voorkomende
voetnoot12
als
voetnoot15
rommelige verzameling
voetnoot17
achterwege
voetnoot18
naamspeling
voetnoot18
zou lukken
voetnoot26
want de ontmoeting van deugd en waarheid betekent een profetie met betrekking tot Christus
voetnoot2-3
Cf. Matt. 13:52: een heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt
voetnoot11
omdat
voetnoot13
steeds toenemend licht
voetnoot14
laten zien

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De poësy van de geest en deugtryke juffrouw G. Gordon de Graeuw


auteurs

  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen

  • over Geertruijd Gordon de Graeuw