Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar (1997)

Informatie terzijde

Titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar
Afbeelding van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van CalcarToon afbeelding van titelpagina van Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (34.03 MB)

Scans (73.16 MB)

ebook (21.27 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Met en zonder lauwerkrans. Schrijvende vrouwen uit de vroegmoderne tijd 1550-1850: van Anna Bijns tot Elise van Calcar

(1997)–Piet Couttenier, Lia van Gemert, Karel Porteman, M.A. Schenkeveld-van der Dussen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 690]
[p. 690]

Gevangen in Makkum
Cynthia Lenige
(Makkum, 6 november 1755 - Makkum, 3 oktober 1780)

Cynthia Lenige is al op 25-jarige leeftijd gestorven en had dus nauwelijks de gelegenheid de publicatie van haar eigen werk ter hand te nemen. Die taak is overgenomen door een drietal kunstvrienden, de Enkhuizenaar J. de Jongh de Jonge, de Amsterdamse dichter J. Jordens en de Harlinger J.A. Backer, die haar Mengeldichten (Amsterdam 1782) bezorgden. Waarschijnlijk heeft haar vader, de koopman Dirk Lenige, de uitgave bekostigd. Achterin het boek zijn enkele gedichten van hem op zijn dochter afgedrukt. Een korte levensbeschrijving gaat aan de gedichten vooraf. Een vignet op de titelpagina verbeeldt een grafmonument voor de gestorven dichteres. Backer schreef een dichterlijk portret van haar waarin naast respect voor haar edel voorkomen, haar bescheidenheid en haar kennisdrift (‘Al vroeg verliefde zij op welgeschreven boeken’), ook de bekende lof voorkomt over haar echt vrouwelijk gedrag:

 
Dat, hoe de poëzij haar geest ook kon behagen,
 
Hoe zij haar edel hart met kennis had versierd,
 
De huiszorg niet daardoor bij haar verwaarloosd wierd.


illustratie
122 Titelpagina van de postuum uitgegeven Mengeldichten van Cynthia Lenige (1782) Naast het allegorische portret van de dichteres een pleurant die haar dood betreurt De prent is van C Bogerts naar J Buys


[pagina 691]
[p. 691]

Witsen Geysbeek behandelt haar enthousiast in zijn Woordenboek (1823), noemt haar een navolgster van Van Merkeno en roemt vooral haar ‘kracht van schildering’. Er wordt een lang fragment geciteerd uit haar dichtstuk ‘De storm’ om dat te demonstreren:

 
Het aardrijk schudt en loeit, de sterke vesten kraken,
 
Het woên des fellen winds is 't hechtst gebouw te sterk:
 
De donderkloot berst los en wringt door muur en daken,
 
De gloênde bliksem schiet tot door het laagste zwerk.
 
Etcetera.

Maar ze heeft ook andere modellen gehad, zoals de veelgelezen vroeg-achttiende-eeuwse dichter Hubert Korneliszoon Poot.

De bundel bevat voorts diverse zededichten, zoals ‘De blijmoedigheid’, gedichten over christelijke onderwerpen, en ook pastorale gedichten voor kunstzinnige, helaas niet bij name genoemde vriendinnen.

In de serie Keur van Nederlandsche letteren uit de jaren 1827-1828 werd aan haar een gehele aflevering gewijd (deel II, p. 23), wat als een teken van bekendheid kan worden gezien.

1. Aan mijnen kunstvriend den here Jan Jordens

In deze dichtbrief geeft Lenige een portret van zichzelf als dichteres en een overzicht van de gang van haar dichterschap. Blijkbaar hadden Jordens en zij afgesproken elkaar wederzijds bij het dichten te helpen. Ze beschrijft de als positief te beschouwen ambitie als een belangrijke prikkel, maar klaagt erover dat het haar, vanwege gebrek aan geleerdheid en vooral kennis van vreemde talen, vaak aan belangwekkende stof ontbreekt. Vertalingen vertrouwt ze met echt. Al heeft natuur haar dus de gave van de poëzie geschonken, ze kan daar te weinig mee doen.

Aan mijnen kunstvriend den here Jan Jordens
 
Ontvang dit kunstloos blad, ten blijk, hoe ik mijn plicht,
 
In 't onderling verdrag met beider keus bezegeld,
 
Niet slechts voor heilig houd, maar met vermaak verricht,
 
Daar 't hart zijn liefsten lust naar die vereisten regelt.
5[regelnummer]
Dan, 't dunke u geenszins vreemd, dat ik bij de eerste proef,
 
Hoe zeldzaam dit ook klink', mijzelf ten voorwerp kieze:
 
Verbeeldingskracht springt licht uit de aangedrongen schroef.
 
Opdat zij hier het recht der waarheid niet verlieze,
 
Acht ik het nut te zijn, den aard, bestaan en macht
10[regelnummer]
Van mijnen kunstgeest voor uw oordeel af te malen;
 
Dus blijke u, zo ge iets schoons van mijn vernuft verwacht,
 
Dat de uitkomst u bewijst hoe licht men staat aan 't dwalen.
 
Ik, die de schoonste kunst van jongs aan heb gevierd,
 
Haar wierook zwaaide, en steeds voor Phoebus' outerGa naar voetnoot14 knielde,
[pagina 692]
[p. 692]
15[regelnummer]
Voel, daar mijn offer nooit met smaad behandeld wierd,
 
Nog de aanwas van dat vuur, dat mij al vroeg bezielde.
 
Verjaarzang blies wel 't eerst het smeulend dichtvonkje aan;
 
Dat, al van lieverlede, is sterker doorgedrongen.
 
Nu dacht mij 't schoon der lente op mijne lier te slaan:
20[regelnummer]
Dan werd de vriendschapsmin de lofgalm toegezongen;
 
Nu bad ik MelpomeenGa naar voetnoot21, dan KlioGa naar voetnoot21 weer om gunst.
 
Hoe eerde ik 't vindrijk brein van Romens priesterscharen!Ga naar voetnoot22
 
Dan huwde ik zedenzang aan mijn bekrompen kunst.
 
In dit gewenst genot slijt ik mijn lentejaren.
25[regelnummer]
De rustelooze vlijt, wieGa naar voetnoot25 luiheid schendig vloekt,
 
Strekte onophoudelijk ten prikkel van mijn pogen:
 
De hoop, te hoog gevierd in 'tgeen men driftig zoekt,
 
Hield mooglijk al te veel mij 't beeld der eer voor de ogen.
 
Maar, is deze aandrift niet elk sterfling ingeplant?
30[regelnummer]
Zij is het heilig wit, waarop de ziel blijft doelen.
 
Als niet de dwaze waan met de eerzucht samenspant,
 
Is zij van nut voor hun, die dezen trek gevoelen.
 
Maar zacht, deze omweg kon mij licht ten dwaalspoor zijn;
 
Ik zoek mij zelven weer in donkerder beschouwing,
35[regelnummer]
Daar 'k onder d' arbeid van mijn wankel kunstwerk kwijn,
 
Wijl 't mij aan stoffe ontbreekt, ten uitvoer dier volbouwing.
 
Het dichterlijk vernuft, ontbloot van kundigheên,
 
Beslaat een engen kreitsGa naar voetnoot38: geleerdheid schept geen dichter,
 
Maar doet zijn wissen voet in grootser perken treên.
40[regelnummer]
Ze is als een vijl der kunst; ja, maakt hem 't zangspoor lichter.
 
Heeft ook natuur één zaadje in mijnen geest verspreid,
 
Dat bij de ontwikkeling een zweem draagt van 't vermogen
 
Der eedle poëzij: mijn ziel wordt nooit gevleid,
 
Dat zij die gaaf naar eis met kunde ooit kan verhogen.
45[regelnummer]
't Geluk, hoe 'k bidden mocht, gaf nooit mijn vlijt die gunst,
 
De kennis ener taal, dan 't neerduits, aan te kweken.
 
Noodlottig Makkum! - 'k sprak in drift van mijne kunst.
 
Ach! zou 't eenvoudig landGa naar voetnoot48 geleerde talen spreken?
 
Men paait mij, wijl dit hier toch nimmer wordt verwacht,
50[regelnummer]
Nog met dien kranken troost: ‘De schrandre letterkloeken
 
Verzwelgen voor uw oog dien eeuwig-donkren nacht:
 
Hun vlijt herschept de uitheemse in vaderlandse boeken’.
 
Die balsem is te zwak tot heling van mijn pijn;
 
Schoon hij in 't eerst mijn moed verkwikking schijnt te geven,
55[regelnummer]
Het denkbeeld welt weer op: 'k moet steeds afhanklijk zijn.
[pagina 693]
[p. 693]
 
Wie kiest geleende macht, voor vrij en frank te leven?
 
Dit vonnis gaf terstond den doodsteek aan mijn waan,
 
Al dorst hij aan mijn hart zijn scherpe klauwen zetten,
 
Natuur schijnt met mijn lot, 't weerbarstig lot begaan,
60[regelnummer]
En redt mijn flauwe hoop weer uit die warrenetten.
 
Beschouw mijn staat, mijn vriend! en vonnis dan naar recht;
 
Dan sta uw heusheid af om mij dien eis te vergen,Ga naar voetnoot62
 
Dat ik, schier aan den voet des zangbergs vastgehecht,
 
U hulp verlene op 't pad, zo schaars bezocht van dwergen.
65[regelnummer]
Gij, die met vaster tred naar 't steile toppunt treedt.
 
Die 't kunsttuig oefent, als geschapen tot de snaren,
 
Zijn toonverdelingen zo juist te treffen weet,
 
Kunt van mijn bijstand niet het minste nut vergaren.
 
Mijn machteloze hand, die bevende aan de lier
70[regelnummer]
Haar zwakke vingren slaat, kan geen voldoening geven;
 
Leer, leer uw kunstvriendinne uw onbedwongen zwier,
 
Dan zal de schoonste kunst in hare zangen leven.
 
Gij, aan wiens vlijt Apol alree den lauwer gaf,
 
Zult (dit voorspelt mijn hart) eerlang den eerprijs trekken;
75[regelnummer]
Noem dit geen vleierij; mijn ziel was nooit zo laf,
 
Dat zij dit snood bedrog ten schuilhoek zou verstrekken.
 
Die pest der maatschappij, die goede zeden moort,
 
Boei' onze neiging nooit aan haar gevloekte trekenGa naar voetnoot78.
 
'k Bespot de lage drift, die haren aart bekoort.
80[regelnummer]
De oprechtheid zij ons doel, in denken, schrijven, spreken,
 
Dan stelt de vriendschap vast betrouwen in uw gunst!
 
Dan zal mijn zangster roem op uwen bijstand dragen.
 
Dan vier ik vrijen toom aan mijn geliefde kunst.
 
Ja, zie reeds in 't verschiet een reeks van blijde dagen.

2. De spin

De angst bij een ontmoeting met de gevreesde spin wordt met hulp van de natuurwetenschap geneutraliseerd, zij het dat de instinctieve afkeer blijkens de laatste regels niet is verdwenen.

De spin
 
Natuur ruil' goud voor blond; duik, moede dag! in rust;
 
Koel avondluchtje! val; vloeit, frisse pareldroppen!
 
Op 't ingekrompen kruid en bladerrijke knoppen;
 
Hier sluit zich 't bloemperk opGa naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Een duizendtal in keur van geur en kleur kweekt lust.
 
Hier klimt mijn vreugd in top!
 
Voorzichtig toch, mijn voet, het past u op te letten;
 
Gij mocht, wat wrede stap! een teedre plant verpletten.
 
Dit groen prieeltje in, waar 't staketselGa naar voetnoot9 bochtig zwiert
10[regelnummer]
Hier kan het vrij vermaak 't gebied der zinnen roeren.
[pagina 694]
[p. 694]
 
Hier kan... dan, neen! ik schrik, wat heilloos ongediert!
 
Mijn vijandin, o spin! moet gij mijn rust beloeren?
 
Ik vlucht... maar hoe!... zou ik lafhartig zijn?
 
Bedaar mijn geest, en leg die grilligheid aan banden:
15[regelnummer]
Het haatlijk schepsel is afschuwlijk wel in schijn,
 
Maar vreest, tenzij in nood, u immer aan te randen;
 
't Gespikkeld bont der huid en poten, klauw en bek,
 
't Getakte wapentuig, giftkoker, prooi-aangrijper,
 
Is ijslijk; maar wat kunst zweeft in den minsten trek!
20[regelnummer]
Het nuttig microscoop maakt hier de kennis rijper.
 
Blijft mijn bespieglend oog bedachtzaam stille staan,
 
Bij 't kamerijkse netGa naar voetnoot22, door hare vlijt geweven,
 
Dan kleeft mijn aandacht vast in de allerfijnste draên,
 
En orde en juist beleid, die in dat maaksel zweven.
25[regelnummer]
Haar ijver kent geen wedergâ:
 
Geen rust verpoost haar kracht bij scheemring, nacht noch dagen,
 
Het onweer druise en dreige, en sla haar werk met scha,
 
Haar moed duldt geen verlies, in spijt der stoutste lagen.
 
Hoe listig schuilt zij zich in 't opgerolde blad!
30[regelnummer]
Om dus de onnoozle vlieg behendig te verrassen,
 
En houdt daar trouwe wacht om op haar roof te passen,
 
Daar haar eens moorders hand van achtren dikwerf vat.
 
Zie haar met lijfsgevaar in al haar levenstijd,
 
Om 't sober onderhoud, met kommer en ellenden,
35[regelnummer]
En vlijt, en kloek beleid in al haar pogen, wenden,
 
Terwijl zij 't teder fruit van 't ongediert bevrijdt.
 
Erbermlijk lot! - ik moet, ik moet u steeds beklagen.
 
Ik zie, gij zijt nog nut en heilzaam voor deze aard;
 
Dan, echter, boze spin, maakt ge u mijn min niet waard.
40[regelnummer]
Leef heen, maar schaad mij niet, dan leer ik u verdragen.

3. De nacht

Blijkbaar heeft de schrijfster het gedicht ‘Zomerse avond’ van Poot aandachtig bestudeerd, maar ze heeft er ook met humor, naar men mag aannemen in de trant van De Lannoyo, op gereageerd. De bundel Dichtkunstige werken van die auteur (waarschijnlijk in het begin van 1780 verschenen), heeft ze nog net kunnen lezen en daarin heeft ze de verrassingssonnetten kunnen aantreffen die haar mogelijk hebben geïnspireerd voor haar verrassende pastiche.

De nacht
 
De gouden zon ging schuil in 't westerpekelnat,
 
Onttrok ons gloed en stralen;
 
En de arbeidzame dag, van 't zorgen afgemat,
 
Scheen op haar wenk te dalen,
5[regelnummer]
Men hoorde geen gerucht in veld en akker meer
 
't Gevogelt zocht zijn nestje weer:
[pagina 695]
[p. 695]
 
Het dartlend lam legde in zijn kooi zich neder,
 
En blad en bloem kromp in, en geur en kleur verdween!
 
De rust behoorde al 't leven weder;
10[regelnummer]
De stille nacht verscheen.
 
Het bleke maanlicht zocht het Oosten,
 
Na de afgelopen dag, met nieuwe vreugd te troosten.
 
De slaap sprak zijne wet, met mompelend geluid,
 
Toen ik het bed bezocht, en blies mijn kaarslicht uit.
Bron
Cynthia Lenige, Mengeldichten. Amsterdam 1782.
(1) p. 194-197.
(2) p. 207-208.
(3) p. 219.

Literatuur
Cynthia Lenige, Mengeldichten. Amsterdam 1782. ‘Voorbericht’ door Jan de Jongh de Jonge.
P.G. Witsen Geysbeek, Biographisch, anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters. Deel IV. Amsterdam 1823. p. 179-182.
RS
voetnoot14
het altaar van de dichter-god Apollo
voetnoot21
de muzen van drama en geschiedenis
voetnoot21
de muzen van drama en geschiedenis
voetnoot22
dichters
voetnoot25
welke
voetnoot38
kring
voetnoot48
platteland
voetnoot62
uw beleefdheid moet er van afzien van mij te verlangen
voetnoot78
streken
voetnoot4
ontsluit.
voetnoot9
de houten stammen waarlangs de struiken geleid worden
voetnoot22
fijne kant (uit Kamerijk)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Mengeldichten van Cynthia Lenige


auteurs

  • M.A. Schenkeveld-van der Dussen

  • over Kynke (Cynthia) Lenige