Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een groot dood dier (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een groot dood dier
Afbeelding van Een groot dood dierToon afbeelding van titelpagina van Een groot dood dier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

Scans (12.70 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een groot dood dier

(1963)–Bert Schierbeek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

Eerste bedrijf

Het toneel is nog donker en men hoort de stemmen van een meisje en een jongen links achterop het toneel; men ziet hen nog niet.
 
meisje
 
er lagen twee doden op het strand
 
een man en een vrouw
 
jongen
 
niet ver verwijderd van een groot dood dier
 
meisje
 
een zeemonster zelden aan onze kusten gezien
 
jongen
 
op de dag dat de jacht werd geopend
De jongens en meisjes komen op met een draagbaar waarop twee doden, een man en een vrouw. De lijken zijn niet naturalistisch, zeewier kan hen vervangen. De jongens en meisjes spreken hen teder toe als geliefden. Terwijl de stoet het toneel op schrijdt wordt het lichter en ontwaart men de vrouw Marie, die de stoet kan zien maar niet zichtbaar beroerd wordt. Zij schijnt onbewogen en staat met een grote hoed in de hand te draaien.
 
meisje
 
wij waren de hele dag op weg
 
wij hebben de scholen verlaten en het werk
 
jongen
 
wij hebben met vragen het werk van de mensen bedorven
 
wij hebben de werkers in de weg gestaan
 
zodat de meesters brandden in hun rode hoofden
 
van verontwaardiging
 
meisje
 
zij leken door ons op de brandstapel gezet
[pagina 12]
[p. 12]
 
zoals ze vertelden destijds van de heiligen
jongen

de heiligen die voor de waarheid het vuur in gingen waar de meesters zeggen...: die tijd is voorbij inderdaad...: hun hoofden geven geen licht

meisje

ze zeggen alleen maar: van stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren... elke dag en elke avond

jongen

maar dit terrein hier zit vol wilde schoten van de onzichtbare schutters en wij trekken verder

 
meisje
tot de doden
 
met jullie
 
wij hebben jullie gevonden
 
nu aan het einde van de dag
 
jongen
 
twee doden
 
meisje
 
twee mooie doden
 
jongen
 
twee geliefden
 
gestorven en weer opgestaan
 
meisje
 
in een trompet van stilte
 
aan het grote oor van de zee
 
jongen
 
daar lagen jullie
 
meisje
 
verloren
 
in je eigen armen leeg
 
van je omhelzing
[pagina 13]
[p. 13]
 
jongen
 
maar nu zijn jullie opgestaan
 
meisje
 
wij zullen je haren kammen
 
jongen
 
wij zullen jullie opzetten en verbergen
 
voor het oog der mensen
 
voor de klokslag der dagen
 
die jullie ontvluchtten
 
meisje
 
omspoeld door zee en groen
 
in de armen der ruimte
 
jongen
 
zullen we jullie houden
 
meisje
 
en dragen door de dag
 
jongen
 
waarop de jacht is geopend
Zij verdwijnen. De vrouw Marie is enige stappen verder het toneel opgelopen, aarzelend, meer naar het midden en draait nog steeds met de hoed; rustig verwarde indruk.
 
marie
zacht en duidelijk
 
als de vogel zingt
 
breekt de tak
 
valt de vogel
 
wordt de boom wakker
zij ruikt aan gedroogde bloem
 
als de vogel zingt
 
breekt de bloem
 
bloedt de tak
 
wordt de vogel wakker
[pagina 14]
[p. 14]
stilstaand, abrupt, luisterend, loopt in richting zaal
 
wat hoor ik?
 
nummer veertien?
 
de praters van hiernaast?
 
nee...
 
verweg...
 
ik zie ze zittend met elkaar praten
 
de doden
 
zittend begraven
 
zij zeggen: wij zijn de blinde zwemmers
 
en blind zijn we de buurman van morgen
 
o...
 
ben ik de buurvrouw van morgen?
Nu komen agenten op, die zich naar het midden van het toneel begeven, hun houding is dreigend, hun uniform abstract, zwart plastic.
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
hoofdagent
tot Marie
 
buurvrouw, wij zoeken twee doden
 
marie
 
doden?
 
hoofdagent
 
twee geroofde doden..., ze zijn gestolen
 
marie
 
zijn de doden gestolen?
 
hoofdagent
 
ja... ze moeten hierlangs gekomen zijn
marie
afwezig

doden? doden? ik hoorde de doden praten en mijn buurman, mijn buurman altijd

[pagina 15]
[p. 15]
 
hoofdagent
beslist
 
u heeft ze gezien
 
marie
 
ik zie ze nooit
 
hoofdagent
 
de doden..., wie, wie hebben ze geroofd?
 
marie
 
ik hoor ze alleen maar praten, altijd praten
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
marie
hoofdschuddend
 
ik zie ze nooit, doden liggen begraven
 
hoofdagent
kortaf
 
uw buurman soms, was uw buurman erbij?
 
marie
bevestigend
 
ik heb een buurman
 
hoofdagent
 
wie niet?
 
marie
 
geen gewone buurman
 
hoofdagent
 
wie wel... geen onzin... heeft u de daders gezien?
 
stem op band
bevelend
 
de jacht is geopend
Agenten af.
Marie, kennelijk opgelucht, krijgt iets uitdagends sarcastisch in stem en houding.
 
marie
 
de doden
 
de doden zijn dood...
 
dag jan, dag broer
[pagina 16]
[p. 16]
 
jou hebben ze te pakken gehad
 
tweeënveertig jaar in dezelfde tuin
 
en maar schreeuwen achter het hoge hek
 
terwijl je de punten telde
 
tien meisjes aan elke vinger
 
aan elke vinger van elke hand
 
haha
 
tweeënveertig jaar achter het hek
 
ik was slimmer, ik ben er vandoor gegaan
 
spijkertjes, zei hij op zijn sterfbed
 
spijkertjes
 
ik ben weggegaan en ik heb gezegd
 
ik ben ik
 
ik zei: ik dank u, ik bestel een taxi
 
en weg was ik
Er worden de stemmen gehoord van de jongens en meisjes, heel even zichtbaar, die hun doden toespreken; de aandacht van Marie is op hen gevestigd.
 
jongen
 
de jacht is geopend
 
op alle mensen
 
meisje
 
maar jullie zullen we redden
 
we stellen de kaarsen op
 
aan jullie hoofden
 
jongen
 
wij zijn niet bang
 
brandkoren in ons hart
 
smeult het vuur
 
meisje
 
waarmee wij jullie verwarmen
[pagina 17]
[p. 17]
 
marie
voor zichzelf
 
zo draag ik hem al jaren rond
 
zit hij rechtop dood bij de kachel
 
en praat over de toekomst
 
als een koude steen in mijn hand
 
rust zijn hart
Marie nadert, en de jongens en meisjes gaan beschermend om de baar staan.
 
laat mij hen zien
 
ik ken ze
 
ik ben het zelf
onrustig
 
ga weg
 
vlucht
 
mannen met glimmende jassen rijden rond
 
zij rijden al jaren door mijn kamer
 
al zeg ik koest
 
al zeg ik weg
 
ik ben ik
Marie maakt gebaar naar jongens dat er onraad is; zij trekken zich terug, terwijl een man opkomt, een nerveuze padvinder-achtige geleerde.
 
piscoloog
 
hoorde u geen stemmen, mevrouw
 
u bent alleen?
 
oh pardon, aangenaam, ik ben viskundige
 
ik zoek vinnen, er zijn vinnen gestolen van
 
een vis, zo groot en van vorm zo vreemd als wij
 
nog nooit een vis hebben gezien, een uitgestorven
 
vis, een vis uit de voortijd, een voorvis,
 
zou men kunnen zeggen
[pagina 18]
[p. 18]
 
marie
 
ik heb geen vin gezien
 
ik hou niet van vissen
 
piscoloog
 
een vis van voor de mens
 
een levend fossiel
 
meer dan drie miljoen jaar oud
 
een coelacanth, een slijkwipper
 
ongekend
 
marie
afwezig
 
praters, praters,
 
altijd praters, stil, koest, ho,
 
ik ben ik
piscoloog

een coelacanth, een vis met vinnen, een slijkwipper, met vinnen als voeten, een water-naar-landdier, een wonder...

en het is geschonden, het werd bestolen, van het kostbaarste, het eigenste... dat waardoor het een coelacanth was... waardoor het een wonder was...

 
marie
 
ik hoor stemmen... nummer veertien...
piscoloog
nadert haar

veertien? wie... wie veertien... de rovers... de vandalen, geen eerbied voor het dier, niet als het leeft, niet als het dood is... zitten in de lucht te schieten, laten zich de lucht in schieten, maar de geheimen van de zee kennen ze niet eens... jaren er over gevaren om geld te verdienen, jaren dom varen... en rommel maken... en nu dit dier... blind, dom, materialistisch tuig...

Op het toneel is even de groep met de doden. Als ze verdwenen
[pagina 19]
[p. 19]
zijn komen agenten op, van wie één met een walkie-talkie; de hoofdagent treedt naar voren, gekleed in zwart plastic, zoals de anderen.
 
hoofdagent
hij laat penning zien
 
recherche!
 
piscoloog
 
goed zo, precies op tijd
 
hoofdagent
 
wat doet u hier?
 
piscoloog
 
er is gestolen
 
hoofdagent
 
uw naam, uw beroep.
Piscoloog antwoordt; Marie niet, zij slaat om haar hoofd alsof ze vliegen afweert.
 
piscoloog
 
piscoloog
 
hoofdagent
 
geen vunzigheden, alstublieft, de waarheid
piscoloog

een piscoloog is een man van wetenschap, die zich bezighoudt met het onderzoek van diepzeedieren, van dieren die wij nog niet kennen, maar waarvan wij op goede gronden het bestaan vermoeden... dat is een piscoloog... en dat ben ik.

 
hoofdagent
 
er wordt met lijken gesold
 
agent
 
uw namen!
 
agent
 
wat deed u hier?
[pagina 20]
[p. 20]
 
piscoloog
 
het is ongehoord!
 
marie
posteert zich tegenover agenten
 
in naam der wet
 
ik ben ik
 
vrij geboren met een vrije wil
 
in naam der persoonlijke vrijheid
 
mijn broer heet Jan!
 
mijn liefste broer
 
die is gestolen
 
de hele wereld is gestolen, behalve de praters
 
de praters moet u arresteren!
 
de dwarskijkers
 
de indringers
 
in naam der wet
 
u moet het recht handhaven, heren
 
ik ben een individu en ik woon in een herenhuis!
De agenten sluiten hen meer en meer in.
piscoloog

maar heren, dit is een misverstand, denk aan het dier, een coelacanth, een bloem der dierkunde, vraagt onze aandacht... en de rovers!

 
agenten
handtastelijk en ongeduldig
 
kom meneer, geen praatjes, u moet mee
 
piscoloog
weerstrevend
 
u zult uw domheid boeten, heren
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
piscoloog
 
op de dieven, niet op mij.
[pagina 21]
[p. 21]
 
agent
met walkie-talkie
 
hier post drie: twee verdachten, man en vrouw...
 
hoofdagent
tot Marie
 
kom mevrouw, u moet ook mee
marie
tegen man met walkie-talkie

geen pièce-de-théâtre om me heen, mij geen dingen laten doen, die ik doe... geen pressie op de geest, geen misdadig televisme...

 
hoofdagent
 
geen onzin, mevrouw, mee.
 
marie
 
ik ben een gevoelig en vrij mens.
 
hoofdagent
 
wat zegt u?
marie

alleen aanwezig en redelijk zijnde sprekende met redelijke mensen valt er met mij te praten!

piscoloog
het meest in het nauw gebracht roept enige keren

o het dier, het grote dode dier! het wonder der zeeën, de misdaad, de misdaad tegen de mens en het dier, ik sta alleen in het onrecht tussen mensen en dieren.

 
stem op band
 
de jacht is geopend
Een grote lange man komt op, feilloos gekleed, moderne snit, handschoenen, paraplu, hoge hoed in de hand. Zijn opkomst doet de agenten, die tot ruwheid willen overgaan, verstrammen.
 
agenten
in koor
 
professor!
 
marie
 
dag Herman
[pagina 22]
[p. 22]
 
piscoloog
probeert agenten op zij te duwen
 
ha professor, eindelijk redding
 
een man van wetenschap zoals ik professor, laat ik u het misverstand verklaren
 
professor
 
heren, wat is hier aan de hand?
hoofdagent

er is gestolen, twee doden, en verdachten zijn aangetroffen onder bezwarende omstandigheden...

 
professor
 
wat is er gestolen?!
 
hoofdagent
 
twee doden, professor
marie
opgewonden

twee geliefden, geliefden, geliefde, twee mooie doden, twee die van elkaar hielden, twee uit de tijd toen alles nog goed was, twee prachtige doden, die alleen maar samen dood wilden, samen leven of samen dood, twee die één ideaal vormden, twee één-zijnde, dan kan men praten...

professor

geen onzin, Marie, geen onzin, heren, u ziet toch dat deze vrouw anders denkt. u heeft toch psychologie gestudeerd. u krijgt in alles les! u moet uw slachtoffers eerst leren kennen, voordat u ingrijpt. omzichtigheid, heren is de moeder, de vader en het kind van de democratie. ik heb jullie toch geleerd: de vrijheid heeft twee kanten... de ene en de andere

marie

er is maar één ware, zuivere vrijheid, de vrijheid van gedachte, de vrije geest, zoals die er vroeger was, en zoals

[pagina 23]
[p. 23]

die alleen nog in mij woont... geen misdadig televisme, geen dwang van buiten af... ik ben een mens, vrij geboren en woon in een herenhuis... basta!

professor

vooruit Marie, ga naar huis. je hebt niets met democratie te maken.

Agenten maken weg vrij voor vrouw, maar zij blijft stijf staan.
marie

de goocheme gaat ter beurs en sjachert - maar ik - ik fluit uitstekend

fluit

 
professor
tot agenten
 
dus twee lijken gevonden
 
hoofdagent
 
op het strand
 
stem op band
 
de jacht is geopend
Agenten kijken elkaar verward aan, fluisterend koppen bij elkaar. Piscoloog heeft al ettelijke keren trachten te interrumperen, maar kwam niet aan het woord. Nu ziet hij de kans schoon.
 
piscoloog
 
professor! Wij natuurhistorici!
 
professor
 
ik ben in rechten
piscoloog

wij natuurhistorici meenden dat dit dier uitgestorven was. Het is een coelacanth, drie miljoen jaar geleden leefde het al, ver voor de mens op aarde verscheen... en nu is het aangespoeld op onze kusten... een unieke vondst dit dier... en een éér voor ons land... en voor onze wetenschap... weer is een vermoeden waar geworden... er leeft nog meer op de wereld dan je denkt.

[pagina 24]
[p. 24]
 
professor
spottend
 
ja, dat zie ik
 
piscoloog
 
maar ze hebben er al weer van gestolen
agenten
dichterbij

de vinnen zijn afgesneden, of liever gezegd de vinvoeten, want toen al leefde het op de rand van water en land...

 
professor
tot agenten
 
wat is er nu gestolen: lijken of vinnen
 
hoofdagent
 
er is inderdaad een dier aangespoeld
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
professor
 
op de doden of op de levenden
 
hoofdagent
 
op de doden
professor

deze vrouw is geen dief, zij kan hier niets mee te maken hebben, dat ziet u toch

 
hoofdagent
tot collega's
 
neem die man mee!
 
stem op band
 
de jacht is geopend
marie

trompetter, praatsigaar. Ik kan uitstekend fluiten,

fluit
... ik do-re-mi-fa-sol me niet.

Hoofdagent geeft teken aan collega's die piscoloog bij de arm vatten en meenemen om samen af te gaan.
[pagina 25]
[p. 25]
marie
gaat voor agenten staan
 
agent, in naam der wet, in naam van de persoonlijke vrijheid... het gebeurt iedere dag en iedere nacht... o vooral in de nacht dat men mij in mijn oren spreekt... ik noem hem de Golem... ongevraagd neemt men intrek in mijn hoofd... en praat maar... dat mag toch niet... dat is vrijheidsberoving! en u, u dient de grondwet te handhaven... de grondwet garandeert de vrijheid van het individu... ik ben een individu en het gaat niet aan dat men maar door mij heen praat... ik noem hem de Golem... die me laat doen wat ik doe en me voorzegt wat ik zeg en alles vervalst... zet het geluid terug. agent, in naam der wet!
professor
handen aan zijn oren, tot Marie

kom, Marie, we gaan naar huis, naar de Golem, ik heb hem gisteren nog weggejaagd... ik heb verschrikkelijk hard geschreeuwd... nu is ie weg...

Marie en professor gaan links voorop toneel zitten op een bank
 
marie
genoeglijk bijna
 
net als vroeger
 
professor
 
heb jij die lijken gezien, Marie?
marie

nee, stil... ik heb ze gezien, de geliefden, net als vroeger... samen gebonden... samen gebonden de zee in, ik zag ze heel even... ik zag ons samen...

 
professor
 
en de lijken, Marie?
marie

je weet wel, toen we een bootje huurden, samen ver over het prachtige strakke water... geen rimpel te zien,

[pagina 26]
[p. 26]

geen geluid, geen stemmen... wij waren alleen en zuiver met onszelf... o en het licht van de dag en de vogels, de zee... ik was zelf wel een vogel en het leek of ik vloog...

 
professor
 
en de lijken, Marie?
marie

hou je mond, bederf niet alles opnieuw... jij praat maar door alles heen... altijd alles omlaag halen... vanmorgen ook, was jij het die door de gootsteen praatte, toen ik wakker werd? zo'n blopblopblop geluid van stem, soms is het nummer veertien, soms de gootsteen...

rechtstreekser en boos naar professor, die haar aankijkt
ga weg, het doet pijn. niet op mijn oog gaan zitten... altijd alles vervalsen... jij hebt alles vervalst... jij hebt de collectiviteit... de mooie eenheid tussen de mensen opgeheven... de zuivere rede...

Op dit ogenblik komen rechts voorop twee vrouwen zitten, met boodschappentassen, burgervrouwen, kakelend als kippen.
 
professor
 
stil, Ophelia... stil, je dreef prachtig op het water
marie
verrast

Ophelia... zo noemde je me vroeger... mijn lieve Ophelia, omdat ik zo mooi op het water kon lopen... mijn haren los in de wind... en ik een hinde was... en jij...

 
vrouw
 
met vim zei je, blijven ze daar wit van...
Vrouw gaat voor andere staan, mond open
 
vrouw
 
ze zijn mooier hoor, mooier dan vroeger
 
vrouw
 
vind je? doe jij ze 's nachts uit?
[pagina 27]
[p. 27]
 
marie
tot professor
 
een prachtige tas, hè?
vrouw

nee, ik hou ze erin... de tandarts zegt dat je ze erin moet houden, dan went je mond eraan...

 
marie
tot professor
 
de takken nijgen als vroeger
 
vrouw
 
anders valt je mond zo in
 
marie
tot professor
 
in die tas zit heel mijn geheugen
vrouw

dan krijg je zo'n pruimemondje, dat is lelijk, nee, ik hou het er altijd in...

 
marie
tot professor
 
als ik hem openmaak, vind ik, wat ik zoek
 
vrouw
 
dus elke zaterdag met vim...
vrouw

ja, één keer in de week met vim, en verder elke avond met tandpasta... da's lekker fris... ook voor Jan.

 
marie
tot professor terwijl ze tas dichtdoet
 
zo wordt de jager neergelegd...
vrouw

met vim, zeg je, maar dan moet je goed spoelen natuurlijk... anders knarst het tussen je tanden...

 
marie
tot professor
 
ook de viool die ik bespeelde... en niet mocht
vrouw

ja, goed spoelen... zeg heb je 't gehoord? ze zeggen dat er een grote dooie vis is aangespoeld...

[pagina 28]
[p. 28]
 
marie
tot professor
 
en elk geluid in zijn eigen vakje
 
vrouw
 
een vis? jakkes, ik houd niet van vis, ik vind vis vies
 
marie
tot professor
 
hoor je de zee?
vrouw

een vis zo groot als een walvis zeggen ze... en wel drie miljoen jaar oud

 
marie
tot professor
 
de zee ruist in de verte
vrouw

drie miljoen jaar? hoe kan dat nou... toen waren er nog geeneens mensen... zeg zelf...

 
marie
tot professor
 
de groene moeder die zingt...
vrouw

ze zeiden het voor de radio... een grote dode vis van drie miljoen jaar en twee lijken... een man en een vrouw... en aan elkaar gebonden, spiernaakt, zeg

 
marie
tot professor, wijzend op tas
 
de knoopjes zijn koordknoopjes...
vrouw

aan elkaar gebonden?... 't is me wat moois... als ze hun zin niet krijgen verdrinken ze mekaar met liefde...

vrouw

hoe bedoel je? ik heb horen vertellen dat ze nog maar pas verdronken zijn en dat ze nog lachen...

 
marie
tot professor
 
ze verschuiven de hartklop
[pagina 29]
[p. 29]
vrouw

maak mij wat wijs... verhaaltjes... allemaal onzin. de wereld is al gek genoeg... zeg weet je... Arie heeft opslag... we krijgen een nieuwe tv grootbeeld

vrouw

ik een mixer voor in de keuken... kun je alles fijn malen... fijn, hè, mannen zijn schatten... als ze thuis komen met het geld

marie
tot professor

zodat in de bladeren stolt de begeerte en woord wordt in het wiegende oor

 
vrouw
 
dus je houdt het er altijd in...
 
vrouw
 
ja altijd...
 
vrouw
 
en één keer met vim... en elke dag met tandpasta
 
vrouw
 
precies... da's lekker fris...
 
vrouw
 
ja, ik hou ook van fris, 't moet wel fris zijn
 
marie
tot professor
 
o aan het wiegende oor van de grote groene zee
 
vrouw
 
zo is het...
 
stem op band
 
de jacht is geopend.
 
professor
loopt achter de dames om
 
de jacht is geopend, dames
 
op wie
tegen toeschouwers
[pagina 30]
[p. 30]
 
op u, dames en heren
 
op de wachters
radionieuwsdienst

wie inlichtingen kan geven omtrent de daders wordt verzocht zich met de naastbijzijnde politiepost in verbinding te stellen

 
vrouw
 
't gaat over de doden
 
vrouw
 
wat een drukte over een paar lijken
korte pauze
 
dus iedere avond met tandpasta en één keer in de week met vim
 
vrouw
 
ja, met vim of een ander zacht schuurmiddel
 
vrouw
 
natuurlijk, anders beschadig je je tanden
vrouw

nou ja, als je een plastic gebit hebt dan is 't niet zo nodig, plastic kan overal tegen, zei mijn tandarts

De agenten sluipen opnieuw het toneel op in de richting van de vrouwen die hen nog niet zien.
 
vrouw
 
toch maar voorzichtig, je weet nooit...
 
professor
die agenten ziet, voor zich heen
 
de jacht is geopend
 
er is geen twijfel aan
terwijl hij naar Marie kijkt
 
vervloeking rust op deze nacht
 
de doden staan op
 
wat dood was gaat leven
[pagina 31]
[p. 31]
 
de zon is gedaald in haar eigen nest
 
de maan staat op uit een andermans bed
De agenten omsingelen de twee dames en terwijl de hoofdagent zich tot de vrouwen wendt en wil gaan bevelen neuriet Marie.
 
marie
 
o wat een aardig ventje was dat
 
zijn neus was van drop
 
zijn lippen van suiker
 
zijn lichaam een aardige ruiker
 
hoofdagent
tot vrouwen
 
dames, opstaan alstublieft, u moet mee
 
vrouw
 
mee? wij, waarom?
 
vrouw
 
wij zitten gewoon te praten, wij hebben niks gedaan
 
vrouw
 
ze heeft een nieuw gebit
zenuwachtig tot eerste vrouw
 
laat zien je gebit
vrouw wil aarzelend haar gebit uit de mond halen
 
hoofdagent
belet haar dat
 
laat zitten dat gebit
 
vrouw
 
ze poetst het iedere avond
 
hoofdagent
korzelig
 
niets mee te maken
 
vertelt u dat maar op het bureau
 
nu moet u mee, iedereen moet mee
 
iedereen die zich hier ophoudt is verdacht
vrouwen worden gedwongen op te staan
[pagina 32]
[p. 32]
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
professor
terwijl hij met Marie naar zijn huis loopt
 
de jagers op klein wild
 
als de liefde aanspoelt, morsdood,
 
dan worden ze wakker
 
vrouw
 
't is geen manier
 
vrouw
 
je mag toch nog wel zitten praten
 
vrouw
 
wat zal m'n man wel zeggen
 
vrouw
 
ik zal 't mijn man zeggen
Onder deze woorden worden ze door de agenten afgevoerd. De professor en Marie lopen de trap op van de woning.
 
marie
gaat naar binnen
 
ik zeg gehoorzaam... in naam der democratie: geen misdadig televisme...
Ze slaat met haar hand om haar hoofd, terwijl ze haar kamer binnenkomt en naar het bed loopt dat nog opengeslagen ligt met aan het hoofdeinde een paraplu die ze opneemt; legt tas weg.
 
tante Truus, weg van m'n wang
 
broer Jan, stil hoor, koest, rustig,
 
ik ben ik
 
geen vérsprekers
 
alleen aanwezig zijnde, een redelijk wezen, wil ik redelijk handelen
 
ik ben mijzelf, in de eeuwige immanentie van de godheid...
 
die ik ben
[pagina 33]
[p. 33]

dat is: mijn broer Jan zoals ik hem kende... geen spijkertjes, vrienden, niet prikken als je er niet bent, hier is mijn paraplu, bescherming van de heilige geest, de redelijkheid, waaruit ik geboren ben, die ik meekreeg vanaf de wieg

ze loopt naar een oud bureau en rommelt in papieren
 
verzekeringen, ik ben verzekerd, van de wieg tot het graf
alsof ze in de rede gevallen wordt
 
stil, geen kringetjesspugers
Plotseling ziet zij het groene oog van de radio die nog aanstaat. Zij bedekt die met een krant terwijl ze de paraplu steeds op heeft.
 
geen misdadig televisme, geen pottekijkers
zij gaat voor het raam staan en kijkt naar buiten
 
o het geluid dat ik hoorde toen de grondtoon nog zuiver was
 
o het licht dat ik zag en het licht dat ik nu zie
 
is de bloem gebroken?
 
weent de tak?
 
wordt de vogel wakker?
zij ziet professor door het raam tegen de trap leunen
 
o wat een aardig ventje was dat
 
zijn neus was van drop
 
zijn lippen van suiker
 
zijn lichaam een heerlijke ruiker
ze loopt naar radio en draait die harder
 
misschien is er muziek

Jan zei altijd: als de vogels wakker worden ligt het woud in het licht en komt met het licht de nieuwe dag dat is: verwachting, vervulling

[pagina 34]
[p. 34]
Uit de radio komt de nieuwsdienst.
nieuwsdienst

...politie en recherche speuren nog steeds naar de doden die aangespoeld zijn, ze hebben verschillende verdachten gearresteerd, maar de dieven nog niet gevonden...

Marie draait de radio af nadat ze aandachtig geluisterd heeft, maar doet hem meteen weer aan; ze strijkt een lucifer aan om een kaars aan te steken op het bureau.
 
marie
alsof ze zich brandt
 
au, steek ik een lucifer aan,
 
knijpen ze in m'n been
 
weg, weg, niet zo dicht bij me
 
van mijn been weg, geen humanisme alstublieft
Radionieuwsdienst gaat ondertussen verder terwijl Marie alle gordijnen dichttrekt, de twee schemerlampen afdekt met doekjes, steeds paraplu op.
radionieuwsdienst

en daarom geven wij u de raad kelders, onderstukken, trappenhuizen en wat daarvoor in aanmerking komt gereed te maken als een schuilplaats voor uw gehele gezin. vergeet niet vers water en voedsel op te slaan, het voedselpakket is bij uw kruidenier verkrijgbaar, het bekende regeringseenheidspakket, voldoende voor vijftien dagen leven.

het devies is: beter voorkomen dan genezen. bereidt u op het ergste voor! sluit ramen en deuren, houdt radio aan, denk aan closet en water... uw buurman heeft z'n eigen onderkomen ondertussen gaat het leven door. geen ongerustheid, wat geweest is blijft... aldus uw regering.

Marie heeft halverwege de uitzending de paraplu verwisseld
[pagina 35]
[p. 35]
voor een matteklopper waarmee ze om zich heen zwaait terwijl ze kwaad de radio afzet.
marie

vervalsing, vervalsing van de grondwet, de wet moet gehandhaafd worden... er was een tijd dat ik zag wat ik zag en hoorde wat ik hoorde en dat het waar was

Met de matteklopper veegt ze onder en boven het bed, in alle hoeken van de kamer; mokkend
 
wat? jij hier...! weg! je was al weg... ik was ook weg... maar ik ben er nog... en jij niet... onthoud:
 
de bloem stond in bloed
 
de tak brak
 
vogel weg-...

ik was een vogel... onschuldig, rein... mooi, en niks aan de hand... jij kwam... jij brak de tak... de bloem ook trouwens... en wie bleef er over... ik... alleen... totaal alleen... een kale tak... niks meer... geen vogel die erop wil zitten... maar mij liet je zitten... en nu komen ze binnen ongevraagd... en ik zeg, ik vraag: wie komt er binnen ongevraagd

met de matteklopper rondgaand veegt zij de kamer leeg, dan eens ernstig dan weer schijnbaar plezier hebbend in het doen

ja, je zou willen blijven zitten, hè, je hebt je kans gehad... de tak is gebroken, haha... ik laat me niet opsluiten... ik ging mijn gang... ha... ik herinner mij 't heel goed... nee... nee... geen genade, genade is er in de hemel... hier niet... hier niet tussen vlees en bloed...

nijdig
 
weg, Truus...
 
tussen vlees en bloed is geen genade,
 
dat dacht je maar...
[pagina 36]
[p. 36]
 
geen kerstgedachten...
Op dit moment hoort zij de voetstappen van de professor, die de trap opkomt en z'n kamer binnengaat. Zij gaat hem achterna. Behalve een bureau, een bed en een leunstoel staan er drie lege stoelen. Marie gaat naar binnen en trekt een van de stoelen uit de rij en gaat erop zitten.
marie

ja, dat willen jullie wel, hè... ik in de rij met jullie... de neezeggers... maar ik zeg ja... ik heb ja gezegd... al eerder... en ik ben ik...

 
professor
laconiek
 
zeg dat wel
marie

tot jij ja zei tegen de nee-zeggers... Philippus de Schone zei ja tegen de meisjes, de indringers en ging het geluid vervalsen

 
professor
 
koest Marie, of ik roep de Golem... en zet koffie... vlug
 
marie
 
en jij hebt niets meer over me te zeggen...
professor
langs z'n neus weg

Marie, heb jij die doden gezien... heb jij een wandeling langs het strand gemaakt? en dat dier, van die piscoloog... heb jij dat soms ook gezien?

Marie gaat rechtop zitten
marie
langzaam, sarrend

Philippus de Schone en Johanna de Waanzinnige... je bent Philippus toch niet vergeten... nog maar net getrouwd en toen al naar de meisjes...

 
professor
 
Zeker, zij was jaloers als een kalkoen
[pagina 37]
[p. 37]
marie
heftig

stil, ik spreek... alleen aanwezig zijnde en redelijk... en zij zat voor het hoge raam altijd te wachten... zij hield van Philippus, haar mooie, en hij ging naar de meisjes...

 
professor
 
en zij liep al rood aan, zelfs als er een werkster kwam...
marie
onverstoorbaar

voor het hoge raam zat zij en keek uit en kende haar verstand niet meer en hij verried haar...

professor

zij verloor een paar keer in de week haar verstand en gooide hem het servies naar zijn hoofd... zij was zo jaloers als een kalkoen,... zo was het...

 
marie
 
toen kwam de Golem en nam Johanna gevangen...
 
professor
iets sarcastischer
 
ja, voorgoed en Philippus bleef alleen achter
marie

en zag de ja-zeggers en de nee-zeggers en zette stoelen bij... en zij zat voor het hoge raam... alleen... en werd opgevreten

 
stem op band
 
de jacht is geopend
marie

o dat vreselijke geluid, kun je daar nu niet wat aan doen?... het is verschrikkelijk, ze komen binnen zonder te vragen

 
professor
 
ben je al bij de politie geweest?
[pagina 38]
[p. 38]
marie

ja, ik heb ze geschreven en gevraagd om 't geluid achteruit te zetten... die motoragenten rijden gewoon door je kamer... dat mag toch niet, dat is pressie op de geest van buiten af... waarom jaag jij ze niet weg, vroeger kon je dat zo goed... en nu doe je het nooit meer

 
professor
 
en ben je al bij de tram geweest?
marie

die heb ik geschreven, maar 't was zo raar toen ik schreef, 't was net of er iemand achter me stond, die zei wat ik zeggen wou

pauze

je moet er toch eens iets aan doen, 't wordt steeds erger... vanmorgen wou ik m'n schoenen aantrekken en toen stond er al iemand in... van 't personeel natuurlijk...

 
professor
 
wie dan?
marie
ontwijkend

ach, je weet wel, die onderwereldfiguren, gisteren was het de loodgieter, maar vanmorgen die juffrouw...

 
professor
 
die loodgieter heb je zelf besteld voor de wastafel
marie
ontwijkend

dat weet ik wel... maar je moet toch eens letten op nummer veertien, daar boren ze gaatjes door de muur en maar kijken, altijd maar kijken.

marie
staat op en sluit de gordijnen

je moest toch eens andere gordijnen nemen, deze zijn zo akelig, ze geven zo'n vals licht... een vals symbolisch licht

[pagina 39]
[p. 39]
 
professor
 
nieuwe gordijnen? deze zijn net nieuw
 
marie
toegevend
 
ja, dat weet ik wel, maar toch waren die oude beter
professor

da's niet waar, er zaten gaatjes in, die konden helemaal niet meer dicht, ze waren totaal versleten

quasi-dreigend

en bovendien wil ik niet meer dat je hier overdag in mijn kamer de gordijnen sluit, elke morgen als ik het zie, moet je een rijksdaalder geven... gordijnengeld

marie

da's niet eerlijk, dat is flauw, ik hoef jouw gordijnen niet te betalen...

staat op en schuift de gordijnen weer open

Johanna zat tot haar dood voor het hoge raam en keek uit over de bergen en dalen, want hoog was het kasteel en zij zag in de nacht Philippus zoals ze hem zo vaak had gezien op zijn prachtige schimmel

 
professor
tot publiek
 
mijn oom zei
 
wat inwoont, werkt mee
 
en als het huis klaar is
 
begint het einde
marie

en toen ze hem wegbracht later... ze deed het zelf... ze droeg hem honderd dagen...

neuriënd
 
tak brak
 
vogel viel
 
boom alleen
[pagina 40]
[p. 40]
tot professor
 
de bedervers..., de bedervers staan aan de kant en kijken
professor

het is nacht, Marie... we gaan slapen... vlug, morgen begin je weer vroeg te spoken...

marie
voor ze weggaat naar haar kamer

Herman, die man daar, daar tegenover, is een verschrikkelijke boef, heeft het altijd op mij gemunt... voortdurend praten en boren... gaatjes boren... en dan binnenkomen, nooit laten ze me met rust...

 
professor
met overredingskracht
 
nu moet je gaan slapen...
terwijl Marie treuzelend af gaat naar haar kamer
 
zoals mijn oom zei: wat inwoont werkt mee en als het huis af is begint het einde
Hij gaat voor het raam staan. Marie gaat haar kamer binnen en gaat haar bed opmaken; de paraplu zet zij als een scherm boven haar hoofdkussen, veel tule en dekens drapeert zij om zich heen en gaat zo naar bed; ze ligt als een spook tussen de dekens. Terwijl professor uitkijkt ziet hij onder zijn raam de agenten voorbijsluipen.
 
professor
mompelt
 
de jacht is geopend
 
op wie?
 
op de zevende eenzaamheid mens?
 
marie
onrustig, is weer opgestaan en loopt naar de deur
 
Herman...
 
professor
 
ja, wat is er?
[pagina 41]
[p. 41]
 
marie
 
Herman... het is toch gek...
 
professor
 
ja, het is gek... wat is er gek?
 
marie
 
nou ja,... vroeger... vroeger had ik nog wel eens een vlo...
 
professor
 
en nu nooit meer?
 
marie
 
nee, nu nooit meer... niet dat ik zo van vlooien houd... maar toch...
 
professor
 
maar toch...
 
marie
 
nou, nóóit meer een vlo is toch ook gek
 
professor
 
ja Marie, dat is óók gek...
Nu sluipen de agenten voorbij, speurend naar de grond alsof zij sporen zoeken.
 
professor
tot Marie als ze zich aarzelend terugtrekt
 
Marie?...
 
marie
houdt stil op de gang, vol verwachting
 
ja?...
professor

ken je het verhaal van de man die op een morgen het bos inging en een wolf ontmoette, die hem aanviel?

Marie trekt zich zichtbaar teleurgesteld terug in haar kamer. Professor komt voor haar deur staan die ze achter zich heeft dichtgetrokken.
[pagina 42]
[p. 42]
 
marie
 
altijd hetzelfde verhaal...
professor
onverstoorbaar

in het gevecht sloeg die man de wolf een klauw af, de wolf vluchtte weg op drie poten...

 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
de jacht is geopend
professor

de man ging naar huis naar zijn vrouw..., die zat bij de kachel met haar arm in 't verband... ze huilde en vertelde hem dat zij met houthakken haar hand had afgeslagen...

Marie in haar kamer, weert de woorden van de professor af met armgezwaai.
 
marie
steeds herhalend
 
koest, ik ben ik...
 
o toen de zee nog ruiste zoals zij was...
 
professor
 
de man vertelde haar van de wolf en haalde de klauw van de wolf tevoorschijn...
 
en wat zag hij?
 
De hand van zijn vrouw...!
 
marie
 
en onzin is onzin... zo is 't maar net...
 
stem op band
 
de jacht is geopend...
 
professor
zich van de deur terugtrekkend
 
wat inwoont werkt mee
 
en als het huis klaar is
 
begint het einde...
[pagina 43]
[p. 43]
Marie waadt onrustig in haar vreemde draperieën door de kamer, paraplu en grote hoed op
marie

jaag ze weg, Herman, Philippus... wees je zelf, jaag ze van je weg... alleen aanwezig zijnde en redelijk kan ik met je praten... niet ongeroepen in mijn huis... heren... dames... ga weg... de generaal beveelt: ingerukt mars!

 
professor
 
ga slapen, Marie... niet spoken...
 
marie
 
ingerukt mars... ik herhaal: ingerukt mars!
professor

ik herhaal, Marie: ga slapen... ik zeg boe, ik zeg bah... en wég zijn ze... dat weet je...

Marie gaat op haar bed liggen maar blijft onrustig heen en weer woelen; in de kamer van haar en de professor wordt het donker. Marie staat enige keren op, trekt aan gordijnen en dekens, paraplu boven haar hoofdkussen. Jongens en meisjes op met baar.
 
meisje
 
o in de ruisarm der aarde
 
liggen wij
 
de vergeelde kinderen
 
wij verwachten nieuwe demonen
 
jongen
 
zoals Djengis zei de dag voor zijn dood:
 
ik heb gedroomd alsof de dood mij niet kon grijpen
 
meisje
 
nu staan wij om de baar
 
zes zwarte kraaien
 
en vullen met jullie de boot
 
onze boot
[pagina 44]
[p. 44]
 
jongen
 
wij worden niet gevonden
 
de aarde draait nu door het donker
 
wij roeien voort
 
meisje
 
o de kuil vol koerende stilte
 
die ons wacht
 
die wij graven voor jullie
 
om te bewaren
 
nee...
 
nee wij zijn niet bang
 
jongen
 
wij...,
 
wij zetten jullie op
 
op in ons zelf
 
wij zijn de aarde die wacht
 
haar zijden geopend
 
de aarde is de deur
 
meisje
terwijl stemmen naderen van de agenten
 
nee, wij zijn niet bang als het komt
 
jongen
 
wij zijn niet bang als ze komen
 
wij verwachten nieuwe demonen
Terwijl de stemmen naderen gaan de jongens en meisjes af of vormen een kring met de rug naar buiten rond de baar. Professor staat in donker naar buiten te kijken door het raam van zijn kamer. Men hoort de stemmen van hoofdagent en piscoloog.
 
hoofdagent
geërgerd
 
wat deed u hier dan?
 
piscoloog
 
ik kwam van de zee
[pagina 45]
[p. 45]
 
hoofdagent
 
wat deed u bij de zee?
piscoloog

dat heb ik toch al gezegd... ik kwam van het grote dode dier... de geschonden vis...

hoofdagent

waarom bleef u dan niet bij die vis... en heeft u daar niet die doden gezien?

piscoloog

dat heb ik ook al gezegd: nee, ik heb geen doden gezien... alleen die vis

De andere agenten zijn er nu ook bij komen staan; man met walkie-talkie spreekt met politiecommandant
 
man
 
zeker, commandant, we zullen spoor volgen
tot hoofdagent
 
spoor volgen
in apparaat sprekend
 
spoor volgen tot aan de zee... heen en terug...
tot hoofdagent
 
spoor volgen naar zee, heen en terug.
hoofdagent
mokkend

komt in orde... we zullen alles nog eens grondig doorzoeken, het hele terrein...

tot piscoloog
 
u heeft het gehoord, u moet mee, het hele terrein doorzoeken...
piscoloog
min of meer enthousiast

een verstandig besluit, heren... want ik zeg u, het dier was gaaf toen ik het voor het eerst zag, daarna waren zijn vinnen, zijn vinvoeten, of zijn handvoeten, zoals u

[pagina 46]
[p. 46]

wilt, want het dier is een water- en landdier, een voor-soort, niet slechts van zijn eigen, maar ook in vorm en inhoud reeds mens...

hoofdagent
ongeduldig

ja, dat weten we nou wel... die vis interesseert ons niet... de doden en die ze gestolen hebben die moeten we vinden...

piscoloog
verontwaardigd

en de vinnen? de vinnen, het kenmerk van deze vis... die interesseren u niet, en de dieven van die vinnen ook niet... u interesseert zich alleen voor een paar doden, lijken, die niets te vertellen hebben... als het aan u ligt, heren, zal het met de mensen gaan als met de apen...

 
hoofdagent
schouderophalend
 
de apen? wat hebben de apen er nou mee te maken?
piscoloog
moraliserend en schoolmeesterachtig

ik dacht het al, dat ziet u niet, u ziet niet dat alles met alles te maken heeft, dat is het... kijk... éven maar, héél even hebben de apen vorm gehad...

 
agenten
 
even? Apen genoeg, anders..., die zijn er nog genoeg...
piscoloog
onverstoorbaar op dezelfde toon

ik bedoel een speciaal soort apen, heren..., de zuider-apen... héél even hebben die stem gehad... heel even een spraakvermogen... toen verloren ze hun stem... niemand weet waarom..., maar zeker is wie zijn spraakvermogen verliest..., wie niet spreekt... die sterft!... dat is bewezen...

 
agenten
 
Jezus, dan hebben we de tijd nog...
[pagina 47]
[p. 47]
 
hoofdagent
 
is u professor?
 
piscoloog
 
lector...
 
hoofdagent
 
ik bedoel, geeft u les... op een school of zo?
Nadat hij dit enigszins spottend gevraagd heeft pakt hij de piscoloog plotseling bij de arm en beveelt
 
kom, geen gekheid meer, we hebben geen tijd te verliezen... doorlopen aub.
De agenten en de piscoloog lopen, de hoofdagent voorop.
 
agenten
 
heb je dat ooit meegemaakt en alles vanwege die lijken en die rotvis...
Piscoloog blijft plotseling staan als hij licht ziet in het huis van de professor.
 
piscoloog
 
heren, ik zie licht... kijk... beweegt het? Ik zie licht bewegen...
In de kamer van Marie loopt Marie met de kaars heen en weer.
 
hoofdagent
 
da's niets... daar woont de professor...
Piscoloog wil er heen, probeert zich los te rukken, agent houdt hem goed vast.
 
piscoloog
 
de professor, die zal het begrijpen
 
hoofdagent
 
doorlopen, niets met de professor te maken
Piscoloog blijft omkijken en ziet dat professor lamp in zijn kamer aandraait.
[pagina 48]
[p. 48]
 
piscoloog
 
woont hij daar alleen?
 
hoofdagent
 
nee, met vrouw Marie...
Ongeduldig sleept hij piscoloog mee toneel af. Zij verdwijnen in het donker.
 
professor
voor zijn raam
 
er zit meer vis in een mens dan die man denkt
De deur van zijn kamer wordt geopend, Marie komt binnen.
marie

Herman, dit wordt toch te gek. Dit is sluipmoordenaarspolitiek... wil ik in mijn bed gaan liggen, liggen ze er al in... kun je dat niet verbieden? Het is te gek, er bestaat geen vrijheid meer...

 
professor
hoofdschuddend voor zich heen
 
een lach van duizend jaar
 
die ik hoor
 
omdat de mens al duizend jaar lacht
 
marie
hoopvol
 
hoor jij het ook? ze liggen er in, ongevraagd
 
professor
 
en het brons van verdriet dat ik zie omdat al duizend jaar de mens weet...
tot Marie
 
wat zei je? dat mag niet. pas op, hoor!
marie
zacht verontwaardigd

ik oppassen?... zij moeten oppassen. ik ben ik... en wie er binnenkomt hoort er niet al te zijn... dat is te gek,... dat is de wereld op zijn kop...

zij loopt naar lamp op bureau van professor en gooit er een lapje over
[pagina 49]
[p. 49]

hoe kun je toch in dat licht leven?... Het steekt in mijn ogen, in mijn voeten...

 
professor
droog
 
je hebt wintervoeten, Marie.
marie
dromerig

en op haar moede voeten droeg zij Philippus meer dan dertig dagen rond om hem in haar grond te begraven...

plotseling fel gebeten
 
weg Truus!...
 
professor
berustend
 
het is waar,... het is een misdaad...
 
marie
verward
 
een misdaad, ja... de daad van een mis, bedoel je natuurlijk...
slim lachend
 
ja ja, ik heb jou in de gaten... van een mis hè?...
zij zet lege stoel weg en gaat er zelf op zitten
 
Herman...?
 
professor
 
ja...
marie
zielig

Herman, die kamer van mij is zo naar, ik kan daar niet liggen... ik kan niet slapen... altijd alleen...

professor

en de praters dan..., je bent nooit alleen... je hebt altijd mensen om je heen...

Marie zwijgt daarop, maar begint plotseling over iets anders.
 
marie
reciteert
 
moet je horen, Herman...,
 
o als de aarde van brons was...
[pagina 50]
[p. 50]
tot professor, zichzelf in de rede vallend:
 
je weet wel zoals het vroeger was...
 
en jij nog zo jong... en ik, ik was als een zucht van de zee..., herinner je je... jíj zei het...
professor knikt
 
marie
reciteert verder:
 
o als de aarde van brons was
 
en er een zwaluw kwam om de duizend jaar
 
en haar met haar vleugels beroerde
 
en de aarde dan uitgewist was
 
dan... zou de eeuwigheid beginnen...
professor

Marie..., luister... en dan naar bed! ik hoorde: ik ken een vrouw en die lijkt op jou en met haar gaat het goed... dus gaat het goed met jou...

marie
hoofdschuddend, mismoedig

nee, nee... dat bedoel ik niet... dat is iets anders... en je wéét het best... nee, geen grapjes... geen pottekijkers... ik ben ik...

Marie gaat terug naar haar eigen kamer, fluitend op één toonhoogte.
 
marie
hoofdschuddend
 
nee,... nee...
In haar kamer gekomen trekt zij opnieuw de gordijnen dichter, zet paraplu weer boven kussen, trekt stoel bij bed, hult zich in dekens en tule, zet een grote hoed op en gaat niet op haar bed liggen, hoewel ze dat wel even schijnt te willen doen, maar neemt tenslotte plaats op stoel naast bed in schemerdonker en zo dat het publiek haar kan blijven zien. Agenten, met in hun midden de piscoloog, komen op. Agent met walkie-talkie spreekt in zijn microfoon.
[pagina 51]
[p. 51]
 
agent
 
niets bijzonders, commandant, alleen die dooie vis... geen spoor van de dieven.
 
hoofdagent
tot piscoloog
 
aan die vis was niets bijzonders te zien, dokter.
 
agent
 
gewoon een dooie vis
 
agent
 
waar maakt u zich druk over?
piscoloog

waar ik me druk over maak? waar maakt ú zich druk over? een paar lijken, wat is er aan lijken te beleven? de mens kennen we allang

 
hoofdagent
 
wat u zegt, dokter
piscoloog

wat aan de mens voorafging, dat is belangrijk, onze voorouders, onze voorvissen, dat is belangrijk

tot hoofdagent

want er gaat niets verloren in dit leven

grijpt hand van hoofdagent

hier, geef mij uw hand... de handvin, of de voetvin van de vis, zo u wilt, was de voorloper van uw hand...

laat hand van hoofdagent nonchalant vallen

nee, nee,... jullie krijgen geen opleiding, alle historische zin en ontwikkeling, maar vooral ontwikkeling is u vreemd.

 
hoofdagent
 
dus dooie vissen interesseren u.
[pagina 52]
[p. 52]
piscoloog

wat u maar dood noemt... uw hand en die vis hebben mekaar meer te vertellen dan die twee lijken.

 
agent
geërgerd
 
wij zoeken geen lijken, wij zoeken dieven.
piscoloog
enthousiast

natuurlijk, dat is goed, die dieven moeten gevonden worden, maar dan de dieven van de vinnen, van het kenmerk van de vis, een vis... uiterst belangrijk voor de mens..., naar u meent, niet voor de wet, maar de mens is belangrijker dan de wet, nietwaar?... zo is deze vis even belangrijk als de levende mens.

 
hoofdagent
 
de wet kennen wij
 
agent
 
zonder wet geen leven
 
agent
 
er is ook een paragraaf over de viswet.
 
agent
 
maar die slaat op levende vis
 
hoofdagent
 
in dooie vis is niet voorzien.
 
agent
 
dus zoeken wij de dieven
 
agent
 
het is allemaal heel logisch
piscoloog

als dat zo logisch is, dan denkt u toch niet dat ik de vinnen van die vis heb gestolen... waarom houdt u mij dan in arrest?

[pagina 53]
[p. 53]
 
agent
 
wij zoeken de doden
 
hoofdagent
 
wij beschuldigen niemand, we houden het zekere voor het onzekere
 
agent
 
en daarom...
piscoloog

ondertussen is mij de zekerheid ontnomen, het bewijs van eeuwen, en houdt u mij, een onschuldige, gevangen...

hoofdagent

dat u onschuldig is, dat is nu juist wat nog bewezen moet worden...

 
piscoloog
hoofdschuddend af met agenten
 
aan deze toestand dient een einde te komen, heren...
Alle agenten beamen dat door ja te knikken en nemen piscoloog mee, terwijl die voortdurend omkijkt naar het halfverlichte huis van de professor, en wijst, en nog wat zegt en onverstaanbaars mompelt. Als zij af zijn, zien we de professor in zijn kamer staan en Marie onder paraplu onrustig in haar bed.
 
professor
 
zo ging ik naar de stal met een mes
 
marie
 
o, het geliefde hoofd van de man
 
professor
 
en legde haar neer op het stro in de donkerste hoek
 
marie
 
en de zuivere toon van zijn woorden
 
professor
 
onder de adem der levende dieren
[pagina 54]
[p. 54]
 
marie
 
en ik mijzelf zonder de praters
 
professor
 
en ik ben ingegaan en heb haar verwoest
 
marie
 
en één en gelukkig en geheel wij
 
professor
 
tot in de kleinste onderdelen van haar bestaande lichaam
 
marie
 
o, ik hield het niet meer uit... de zuiverheid
 
professor
 
tot ze helemaal in stukken lag
marie

ik ben een gevoelig mens... koest... ik zeg, ik ben een rein mens en mijzelf en vrij geboren... de mens, zeg ik, is vrij geboren... zo was mijn broer Jan... één en ondeelbaar

professor

haar ogen zie ik nog dag en nacht voor mij, zuivere ogen, kinderogen... verwachtingsogen... verwonderingsogen... ogen, ogen...

marie

toen begon het: ik werd verdeeld, ze hebben mij verdeeld... de verdeelde bruid werd ik... aan stukken gerukt... doormidden gepraat... elk deel praat met zichzelf en ik sta ertussen... en moet alles maar aanhoren...

 
professor
 
haar ogen als spiegels, waarin ik mijzelf zie...
gaat voor de spiegel staan
 
ik sta en vraag en herhaal: wie ben ik?
[pagina 55]
[p. 55]
 
wat zegt hij?: ik zie een ander
 
wie?
 
niemand, niemand, roep ik... niemand
Marie staat op, loopt haar kamer uit, aarzelt op de gang, klopt op de kamerdeur van de professor
 
marie
 
riep jij?
 
professor
 
nee... jij?
 
marie
 
ik meende toch dat ik roepen hoorde...
 
professor
 
zeker de Golem...
 
marie
 
ik hoorde het toch duidelijk
 
professor
 
de wind...
als een echo uit luidsprekers
 
de jacht... de jacht... de jacht is geopend... geopend...
 
marie
 
Herman
 
professor
 
ja
 
marie
met lieve stem
 
zal ik een kopje thee zetten?
 
professor
 
thee? midden in de nacht?
 
marie
 
thee is toch lekker... vroeger dronken we toch ook thee... weet je nog wel?
[pagina 56]
[p. 56]
 
professor
 
niet midden in de nacht
 
marie
 
als ik thee heb gezet, drink je dan ook thee?
 
professor
 
ik heb geen trek in thee
 
marie
 
maar als ik je dan thee breng?
 
professor
 
moet je zelf weten, je moet gaan slapen
marie

ik vind slapen zo naar... ik slaap nooit zo erg lekker... iedereen praat maar, en die kerels in die glimmende jassen, die motoragenten, ze rijden door mijn kamer... ik kán nog niet slapen... vroeger joeg je ze altijd weg...

professor

je moet gaan slapen en pillen nemen, je neemt nooit die pillen die de dokter je voorschreef. Ik neem zelf ook altijd pillen... ik slaap ook nooit

marie

ik zet toch maar een kopje thee, en ik zal je zo een kopje brengen, net als vroeger...

 
professor
 
moet je zelf weten
 
marie
 
je lust toch wel thee, thee is gezellig
 
professor
 
ik wil geen thee, ik heb het je toch gezegd
marie

en als ik je dan tóch thee breng, een lekker heet kopje

[pagina 57]
[p. 57]

thee,... en je die thee in je gezicht gooide... de thee, het kopje, het schoteltje en dan ook nog de theepot... de hele pot kokende thee

 
professor
 
dat heb je al meer gedaan
tot zichzelf
 
de nacht, de nacht ontlaadt zichzelf
tot Marie
 
rustig, hoor, anders ga je naar het gesticht
declameert
 
hioe
 
hioe, hioe, triek, triek
 
de giek van de Golem
 
de giek van de Golem
 
weg, weg
tot zichzelf
 
wat inwoont, zei mijn oom, werkt mee
 
tot het huis klaar is
 
dan begint het einde
 
stem op band
in de verte
 
de jacht is geopend
 
de jacht is geopend
Marie trekt zich weer terug in haar kamer, zet paraplu op, wandelt rond, scharrelt met lampen en doeken, die ze voor de spiegel op de radio, over de deurknop hangt.
 
marie
mompelt
 
pas op, hoor!
 
ga weg! ik ben een mens en ik woon in een huis...
 
maar ik ben zélf geen huis
 
niet zo maar in- en uitlopen
 
eerbied voor de mens
[pagina 58]
[p. 58]
 
een huis heeft vensters en deuren
 
een mens niet
 
ik ben een mens
Het wordt even stil. Zachtjes komen op de jongens en meisjes met de twee doden, voorzichtig en zorgzaam...
 
meisje
 
in de regen zong zij
 
zacht riet op haar tong
 
jongen
 
hoe lang moet dit nog duren?
Jongen staat op het punt het geloof in de onderneming te verliezen, de leider van de groep, daarentegen, niet.
 
meisje
 
toen ruiste de eenhoorn nader
 
jongen
 
als een spin in het web
 
meisje
 
wie ziet ons zwartgezicht, het is nacht
 
jongen
 
hoe komen wij eruit?
 
meisje
streelt de doden
 
de spiegel van ons gelaat staat voor ons
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
jongen
 
een gulzige bloem, die ons opvreet
 
meisje
 
oog in oog komt hij
 
meisje
 
mijn eenhoorn, en nadert
[pagina 59]
[p. 59]
 
jongen
 
wij zijn niet bang
 
wij zijn ook niet romantisch
jongen

wij zitten hier omdat het hele gekkenhuis waarin ze ons willen laten geloven, ons hier neergezet heeft.

 
jongen
 
wij zijn anders, dat wil zeggen, gewóón, d.w.z. gewoon ánders
 
jongen
 
omdat we verdommen nog langer te geloven, waarin iedereen gelooft
jongen

en te doen, wat anderen doen... en dat niet omdat we menen dat we gelijk hebben... maar omdat we het einde zijn

 
jongen
beaamt
 
omdat we het einde zijn...
 
zìj hebben gemaakt dat we het einde zijn
 
jongen
wijzend op de doden
 
en zij zijn onze voorbeelden
 
zij laten zien wat wij zijn: het einde
jongen

zij laten zien wát het einde is...: dat het onmogelijk is nog van elkaar te houden.

 
jongen
 
daarom zijn wij het einde...
 
meisje
 
en zo is het gegaan, samen op een schip
 
meisje
 
een onmogelijk schip op een onmogelijke zee...
[pagina 60]
[p. 60]
meisje

waarop je het touw, een gewoon touw, scheepstouw, waar een schip vol mee zit, moet stelen

jongen

zoals je alles moet stelen, wil je het voor jezelf hebben... de enige moeite die je nog moet doen, die het de moeite waard maakt

 
jongen
 
en daarom zijn wij het einde
 
meisje
 
en toen gingen jullie liggen en jullie omhelsden elkaar nog éénmaal...
 
meisje
 
en zo sterk, dat de touwen vanzelf om jullie lichamen kronkelden
 
meisje
 
zo kronkelden jullie, verward in elkaar...
 
meisje
 
en verward in elkaar rolden jullie overboord
 
meisje
 
in zee... in de groene grauwe zee
 
jongen
 
moeten we ze niet begraven?
 
jongen
 
moeten de doden de doden begraven?
 
jongen
 
wij hebben afstand gedaan
 
meisje
 
wij zullen nooit afstand doen
 
jongen
 
je gelooft nog
[pagina 61]
[p. 61]
 
jongen
 
het staat nu vast wat we hebben gezegd, wij zijn het einde
 
meisje
 
ik geloof dat ik weet dat het verder gaat en dat wij niets kunnen begraven en zeker ons voorbeeld niet
 
jongen
 
hoe moet het dan verder?, de honden worden op ons losgelaten
 
jongen
 
dan slaan we de honden neer
 
meisje
 
wij drijven verder met hen over de grote zee, zij wijzen de weg...
 
jongen
 
de weg die nergens heen gaat
 
meisje
omhelst jongen
 
en die weg zijn wij
 
jongen
 
we moeten toch iets doen, we kunnen niet alleen maar wáchten
 
jongen
 
wij doen niets meer, we wachten gewoon af
 
jongen
 
op vragen geven we geen antwoord
 
jongen
 
als ze komen blijven we stokstijf zitten en zeggen niets...
 
jongen
 
laten we dan tenminste de doden begraven
[pagina 62]
[p. 62]
 
meisje
 
wij houden van jullie...
 
meisje
 
o, wij zouden het wel willen in de nacht
 
meisje
 
samen in de nacht zouden wij het wel willen dat hij kwam
 
meisje
 
de man in de nacht
 
die ons nam
 
meisje
 
in de nacht het hoofd van de geliefde
 
meisjes
samen
 
wij zouden het wel willen
 
jongen
 
we moeten iets doen, straks komen de honden
 
jongen
 
jij wilt dus begraven
 
jongen
 
ik wil iets doen, niet alleen maar wachten
 
meisje
 
we zouden het wel willen,
 
in de nacht,
 
samen in de nacht
 
jongen
 
hou je toch stil, straks horen ze ons
 
jongen
zingt mee
 
samen in de nacht,
 
zouden wij het wel willen
 
dat zij kwam in de nacht
[pagina 63]
[p. 63]
 
jongen
 
de spin in haar web,
 
die mij vangt in haar nacht
jongen maakt gebaar van graven, hij is nerveus
 
jongen
bevelend
 
niet graven, niets doen, kun je niet gewoon niets doen
jongen

weet je niet, dat er totaal niets te doen valt, er hoeft niets gedaan, alles gaat van nu af vanzelf

jongen

of ben je laf en wil je je net als al die anderen redden door maar iets te doen?

 
jongen
 
die lijken gaan stinken
 
jongen
 
niet erger dan de levenden
jongen

wil je medeplichtig worden door maar iets te doen en straks brieven schrijven naar zwartgebrande meisjes, meisjes, zwartgebrand door de doeners, die het doen, niet laten kunnen, wil je dat... omdat je het niet helpen kunt, omdat je gehoorzaamde

 
jongen
 
ben jij van plan hier de hele nacht te blijven?
jongen
negeert hem; droogjes

mijn moeder bakte met Oudjaar oliebollen en in één daarvan bakte ze een horloge mee

 
jongen
 
waarom?
jongen

omdat degeen, die die oliebol trof, op dat horloge kon

[pagina 64]
[p. 64]

zien, hoe laat ze in de pan gegaan waren

jongen haalt z'n schouders op
 
meisje
 
de boeren zeggen: waar de distel sterft, ontstaat een bron
 
jongen
 
de distel sterft van dorst
 
meisje
 
de tijd staat stil in een oliebol
 
jongen
 
niemand schijnt te weten, dat het altijd februari is
 
meisje
 
februari is de tweede maand van het jaar
jongen

aan de Ganges zitten vierhonderd Hindoepriesters als razenden te bidden, ze moeten voor het midden van de maand tien miljoen gebeden gezegd hebben om een grote ramp te voorkomen

 
jongen
 
ze zitten te bidden op een vloer van aangestampte koeiemest
 
meisje
 
een heilige vloer uit een heilig dier
Jongen heeft al enige keren angstig uitgekeken alsof hij geluid hoorde. Inderdaad sluipt een figuur naderbij.
 
jongen
 
stil, ik hoor wat
 
jongen
 
gewoon blijven zitten
Professor nadert de groep. Een jongen wil weglopen.
[pagina 65]
[p. 65]
 
professor
 
loop maar niet weg
 
jongen
 
iedereen mag toch vrij rondlopen
 
professor
tegen allen
 
lijkenrovers, niet
 
jongen
 
lijkenrovers?
 
professor
 
jullie hebben die lijken geroofd, die aangespoeld zijn
Professor wijst op de doden.
 
jongen
 
u zegt het
 
professor
 
jullie ontkennen niet
 
jongen
 
u zegt het
 
professor
 
ik zou de politie kunnen waarschuwen
 
jongen
 
dat zou u
 
professor
komt naderbij, wijst op de lijken
 
dat zijn ze dus
 
jongen
 
u zegt het
professor

ik zal niets zeggen, dat had ik allang kunnen doen als ik het wilde, maar ik wil het niet, ik wil alleen weten, waarom, waarom jullie het gedaan hebben

 
stem op band
 
de jacht is geopend
[pagina 66]
[p. 66]
Stemmen en naderende voetstappen van vermoeide mannen
 
professor
tot jongens
 
weg, jullie, daar komt de politie
Jongens en meisjes vluchten haastig weg, de doden nemen ze mee. Ze zijn nauwelijks het toneel af, of van de andere kant komen gewapend met staaflantarens de agenten op, vermoeid, hoofdagent voorop, die tot zijn verbazing de professor ziet staan.
 
hoofdagent
geïrriteerd
 
u hier, professor?
 
agent
 
nog niet naar bed?
professor
luchtig, alsof hij hun vermoeidheid niet ziet

nee, nog niet, zoals u ziet, maar 't zal niet lang meer duren... al resultaat, heren?

 
hoofdagent
 
nog niet..., maar dat zal ook niet zo lang meer duren...
 
professor
 
en de piscoloog?
 
hoofdagent
schouderophalend
 
vrijgelaten..., die man had je niets aan, 't leek zelf wel een vis...
Agenten mompelen ontevreden onder elkaar terwijl ze steeds hun polshorloges raadplegen onder het licht van hun staaflampen, men verstaat enige keren het woord ‘koffie’. Hoofdagent knikt ongeduldig in hun richting.
 
hoofdagent
tot professor
 
u heeft niemand gezien gedurende uw wandeling?
 
professor
 
nee, ze hebben zich blijkbaar goed verstopt, hè?...
een beetje plagerig naar de zaal
[pagina 67]
[p. 67]

ze hebben meer verstopt dan lijken alleen... mens, gedenk het lijk dat u bewoont... dat zei m'n oom vroeger al...

 
hoofdagent
 
wat zei u, professor?
professor
koeltjes

het is het werk dat loont, zei ik... kom, heren, ik ga naar huis... succes met uw werk...

Hoofdagent knikt vaag goedendag, terwijl hij ook op zijn horloge kijkt en dan naar de agenten.
 
hoofdagent
zucht
 
nou vooruit dan maar, jongens, we gaan koffie drinken...
 
doek

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken