Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een groot dood dier (1963)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een groot dood dier
Afbeelding van Een groot dood dierToon afbeelding van titelpagina van Een groot dood dier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.40 MB)

Scans (12.70 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een groot dood dier

(1963)–Bert Schierbeek–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Tweede bedrijf

Als het gordijn open is ligt het toneel in een schemerachtig licht en komen de jongens en meisjes behoedzaam om zich heen kijkend op met de doden; zij zetten de baar voorzichtig neer en gaan er omheen zitten, kennelijk vermoeid.
 
jongen
 
iedereen zal nu wel slapen
De andere jongens en meisjes slaan geen acht op hem.
 
meisje
gebogen over de doden
 
o mijn broederhout,
 
wij zitten neer te midden van u
 
meisje
 
en één en al oor
 
jongen
 
wij zien de zwarte Maria's
 
van uw voeten gaan
 
meisje
 
en zegenen de zee
 
jongen
 
wij dragen u rond te midden van ons
 
en leveren ons uit
 
meisje
tot zaal
 
om ons staat het veemgericht
 
het veemgericht van uw gebaren
Onder de laatste zinnen is uit zijn donker huis de professor naar hen toegelopen, zodat zij hem niet zagen. Zij kijken naar de zaal en als hij de eerste woorden spreekt, draaien zij zich geschrokken om.
 
professor
 
uit mijn mond spreekt
[pagina 69]
[p. 69]
 
verwaaid van de tong
 
een vrouw
 
jongen
 
u zegt het
Professor nadert de baar en buigt zich over de doden.
 
professor
 
dit zijn ze dus
 
jongen
 
u zegt het en ziet hen
 
professor
 
ik ben nog vrij jong en herinner me
 
jongen
 
u herinnert zich dat u jong was
 
professor
alsof hij niets gehoord heeft
 
luister, dit is het verhaal,
 
ik ben er oud genoeg voor
Jongens en meisjes knikken instemmend en toch gespannen naar hetgeen hij wil zeggen.
 
professor
 
aan de grot van de kinderen gaat soms voorbij
 
eenzaam in de nacht
 
een wit en bedroefd paard
 
jongen
tot zaal
 
we gaan er allemaal aan
 
jongen
 
maar als een kachel, brandend
Professor spreekt onverstoorbaar verder, alsof hij de jongens en meisjes niet ziet en meer tot zichzelf spreekt dan tot hen.
professor

achter het paard loopt een stoet van blinde schaduwvoeters, die zijn lichaam bewonen

[pagina 70]
[p. 70]
 
meisje
 
we zouden wel willen
 
als het slaapt in ons
 
meisje
 
als het slaapt in ons
 
zouden we wel willen
 
professor
onverstoorbaar, geconcentreerd
 
op zijn rug draagt het een verdorde heilige
 
drie flakkerende kaarsen draagt hij
 
de heilige
 
jongen
 
zijn vader en moeder heeft ie als tegenliggers
 
meisje
 
hij is verblind
 
professor
even onverstoorbaar, verzonken in zichzelf
 
drie kaarsen
 
twee voor zijn ogen
 
één op zijn kin
 
meisje
 
het paard ziet niets
 
het paard draagt alleen maar
 
professor
 
het paard volgt de stoet die de heilige zal opzetten aan de rand van de ruimte
 
jongen
 
de ruimte die de bergen vrijgeven als men ze beklimt
 
jongen
 
en eten van het licht, zeggen de schaduwvoeters
 
meisje
 
als we er zijn, gooien we hem weg, zeggen zij
[pagina 71]
[p. 71]
 
professor
 
maar het paard volgde hen traag door de nacht en wist wie hij was
 
jongen
 
in domheid zeggen de schaduwvoeters
professor

het paard denkt: ik zal hem dragen tot de adem mij mankeert... want al jaren draag ik hem...

 
meisje
 
door het geleende licht van hun ogen
 
jongen
 
de schaduwvoeters...
 
meisje
 
en straks zal het verteerd worden
 
professor
 
aan het eind van het licht... en zullen overblijven het paard en de heilige
 
de heilige de steenschrijver
 
jongen
 
het paard de steen
 
professor
 
en zo worden wij gevonden en ontcijferd
jongen

zeggen de schaduwvoeters: vroegtijdig gestorven zoals de kinderen die zij droegen

 
meisje
 
zeggen de schaduwvoeters
professor

en als ik blijf liggen, denkt het paard en zij mij vergeten zijn, zullen ze in mij blijven wonen om mij op de been te houden

[pagina 72]
[p. 72]
jongen

om mij uit te vreten zoals nu met een heilige op mijn rug... en dat wil ik niet

 
professor
 
en dat wil ik niet...
 
meisje
 
wij zouden het willen
 
als het kon zouden wij wel
 
meisje
 
zouden wij wel willen
 
als het kon wat wij willen
jongen

aan de rand van de ruimte gekomen keken de schaduwvoeters om of het paard al kwam...

 
professor
 
maar zij zagen het niet
 
niet toen en niet nu
 
zoals zij het nooit zagen
 
meisje
 
wel hoorden zij zijn hoefslag
professor

wel hoorden zij zijn hoefslag en jaren later... jaren later vond men aan de bergen een steenschrijver...

 
jongen
 
een steenschrijver die...
 
professor
 
die een paard had beschreven...
 
meisje
 
o, we zouden het wel willen
 
als het kon, wat wij wilden
[pagina 73]
[p. 73]
 
meisje
 
zouden wij wel willen
 
jongen
wijzend op de lege baar
 
wat de steenschrijver zag...
 
professor
 
hij beschreef het...
 
meisje
over de baar, zacht zingend
 
wij zouden het wel willen
 
wat in ons slaapt
 
meisje
 
en wakker is
 
wil wel
 
stem op band
vaag
 
de jacht is geopend
 
meisje
 
wij willen wel
 
als het komt
 
meisje
 
als het komt
 
scherp in de nacht
 
willen wij wel
 
stem op band
dichterbij
 
de jacht is geopend
De professor staat op.
 
jongen
 
u gaat weg
 
professor
 
ik ga weg
 
jongen
 
u weet waar wij zitten
[pagina 74]
[p. 74]
 
professor
 
ik weet waar jullie zitten
 
jongen
 
waarom gaat u weg...
 
stem op band
ter plaatse
 
de jacht is geopend
 
jongen
 
omdat de jacht weer open is?
 
professor
 
ik ga weg
 
jongen
 
het was een mooi paard
De professor wil weggaan zonder een woord, maar hij aarzelt en spreekt, misschien meer tot zichzelf dan tot de anderen.
professor

mijn vader zei mij, toen ik jong was: jongen, de mens is vreemd, is alles, is niets, kan alles, doet alles, maar vóór alles is hij sterfelijk... en omdat hij dat is, haalt hij 's winters de vogels in huis, zodat ze niet omkomen... want vogels komen gemakkelijk om in de winter... en omdat hij sterfelijk is en alles, daarom ziet hij in zijn dromen vaak een knoestige boer, die de vore trekt in zijn akker, waaruit de vogels vreten... al vretende worden ze groot en als ze zich volgevreten hebben en groot zijn dan gooien ze je het huis uit.

alsof hij uit droom ontwaakt
 
zie je, dat zei mijn vader, die allang dood is...
 
jongen
 
het is waar, ouders geven hun kinderen de vreemdste dingen te eten
[pagina 75]
[p. 75]
 
professor
 
zijn jullie daarom hier?
 
jongen
wijzende op de baar
 
wij weten het niet
 
misschien wel... maar wat wij vonden laten wij niet los
 
professor
 
nee, de dood laat je niet los
 
jongen
doet weer mee, overtuigd
 
ze zijn echt
 
meisje
tegen professor
 
de man met een bochel draagt een mooie muziek op zijn tong
 
jongen
 
waarom kan water niet sterven?
 
jongen
 
omdat het geen ding is
 
het stróómt
 
meisje
 
en daarom kan 'n boom zijn eigen bladeren niet tellen...
 
jongen
tot professor
 
ze zijn echt, ze leven...
 
professor
terwijl hij zich omdraait en naar zijn huis kijkt
 
ik zie het... ze zijn echt... ze leven...
 
stem op band
 
de jacht is geopend
geluid komt dichterbij
 
de jacht is geopend
De professor loopt in richting van zijn huis.
 
jongen
 
u gaat?
Professor knikt.
[pagina 76]
[p. 76]
 
meisje
 
vogel zingt
 
tak breekt
 
boom dood...
Professor luistert, staat stil... wacht even, alsof hij de woorden eerder gehoord heeft... schudt vervolgens zijn hoofd en loopt weg. Als hij weg is zitten de jongens en meisjes gebogen over de baar.
 
jongens en meisjes
 
boom dood
 
tak gebroken
 
vogel vliegt weg
 
stem
vaag hoorbaar, lijkend op die van Marie
 
maar het is de eenzaamheid die blijft
Jongens en meisjes verschrikt heffen tegelijk hoofd op.
 
jongen
 
stil, ik geloof dat ik iets hoor
 
meisje
 
een stem... ik hoorde duidelijk een stem
 
jongen
 
van een konijn zeker
 
meisje
 
een zachte, menselijke stem
 
jongen
 
kan niet
 
meisje
 
waarom niet
 
jongen
 
hier zijn geen mensen...
 
jongen
 
en vrouwen helemaal niet
[pagina 77]
[p. 77]
 
meisje
 
vrouwelijke stem?
 
stem
vaag hoorbaar, maar iets harder
 
maar het is de eenzaamheid die blijft
 
meisje
 
ik hoor het duidelijk nu
 
stem op band
 
de jacht is geopend
 
jongen
 
ze zijn gek
 
jongen
 
de jacht is geopend
 
jongen
 
de jacht is geopend
 
jongen
 
ze zijn stapelgek, de jacht...
 
jongen
 
de jacht, waarvoor?
 
jongen
 
waarom?
 
jongen
 
waarop?
 
jongen
 
ze zijn gek
 
meisje
 
toch hoorde ik een stem
 
jongen
 
en wat dan nog?
 
jongen
 
ze kunnen ons niets afnemen
[pagina 78]
[p. 78]
 
jongen
 
we hebben wat we hebben
 
jongen
 
en dat houden we
 
meisje
 
ik ben niet bang als ik wat hoor
Ze buigen zich over de baar en beginnen zacht te neuriën.
 
meisje
 
o als het komt
 
wat ik wil
 
dat het komt
 
wat wij willen
 
meisje
 
wij zijn niet bang
 
als het komt
 
wat wij willen
De anderen zijn mee gaan zingen.
 
jongen
staat op alsof de spanning hem te veel wordt en roept
 
ze zijn gek
 
aan alles is een begin en een eind
 
er zijn oorzaken en gevolgen
 
jongen
koel
 
je zegt het
 
jongen
weer angstig
 
waarom moet ik wachten tot ze me komen halen?
 
meisjes
neuriën
 
als het komt, niet bang als het komt
 
meisje
verschrikt in paniek
 
misschien komt het wel niet
 
jongen
kalm
 
het komt toch, het gaat erom, goed voorbereid te zijn
[pagina 79]
[p. 79]
 
jongen
 
wat doen wij dan?
 
jongen
 
wij doen niets
 
jongen
 
wij bereiden ons voor
 
jongen
 
wat mij betreft
 
jongen
 
wat ons betreft
 
jongen
 
wij zijn voorbereid
 
jongen
 
men kan ons niets ontnemen
 
jongen
 
maar als ze komen, dan moeten we toch iets doen... we kunnen een kuil graven
 
jongen
kalm
 
om er zelf in te vallen
 
jongen
 
we kunnen een mes trekken, we moeten hen toch verdedigen
 
jongen
kalm
 
zij verdedigen zichzelf wel
 
zij hebben geen verdediging nodig

het hoeft allemaal niet. wij hoeven niets te doen, dat doen alle anderen wel, zij die niet stil kunnen zitten, de zakenlieden, de officieren, de politici, de arme donders zonder fantasie, de politie, de makers die alles gemaakt hebben, die alles gemaakt hebben zoals het nu is, zo goed en zo kwaad, de goeden en de kwaden, de mensen

[pagina 80]
[p. 80]

die moeten, die verplicht zijn, die zich verplicht hebben zonder te weten waaraan, aan wie, en niet anders weten te doen dan door te gaan, terwijl altijd alles weer dezelfde domme kant opgaat...

 
jullie weten het

wij hebben afgesproken, wij doen niet meer mee. wij hebben dat afgesproken omdat wij er geen nut in zien, omdat we geen nut zien, omdat we in geen enkel nut geloven, omdat we er genoeg van hebben, van de woorden, de praters, de bedoelers, de bedoeners, de hele troep, die maar doet, zonder te weten wat... wij... ik zeg jullie, wij doen niet meer mee en men kan ons niets ontnemen, ze kunnen ons niet ontnemen wat we zelf niet hebben...

 
dat is onze kracht
 
niets hoeft
 
meisje
 
o dat het mag
 
wat in ons wil
 
meisje
 
en stil ligt
 
meisje
 
en opstaat
 
dat het mag
 
jongen
opgewonden, nerveus
 
wij horen woorden
 
maar woorden doen ons niets
 
woorden zijn leeg
 
stem op band
 
de jacht is geopend
[pagina 81]
[p. 81]
 
jongen
bang
 
hoor ze!
 
jongen
 
ze zeggen:
 
wij regelen het ras
 
wij richten de zaadbank op
 
ze zeggen nog meer:

straks maken we een nieuwe mens met een enorm hoofd, een eierhoofd en héél kleine handjes... net groot genoeg om te telefoneren... maar dat hoeft dan ook niet meer... hoor... zij naderen...

Jongens en meisjes gaan rond de baar staan. Geluiden komen nader en sterven weg... zij blijven staan, de meisjes fluisteren.
 
meisje
 
o, als het komt, dat het komen mag
 
meisje
 
wij zijn gereed, wij vrezen niet
 
meisje
 
wij willen dat het komt, wat wij willen
 
meisje
 
wat wij het liefste willen
 
dat komt, dat het komt...
Jongen beduidt baar op te nemen en dat doen ze.
meisje

...wij niet leeg in de hand van het leven liggen en alleen wij... want bloedrood en echt en eigen... zoals jullie...

 
meisje
 
zoals jullie, die hier liggen stil
 
lachend en levend en van de zee...
 
jongen
 
we moeten verder
[pagina 82]
[p. 82]
Zij verdwijnen en nemen de baar mee in het donker. Het wordt nu licht rond het huis van de professor en Marie. Marie spookt door het huis terwijl de professor op de trap zit. Luistert en niet luistert, hoofdzakelijk voor zich uitstaart naar het publiek.
 
marie
 
ze komen
 
ze zijn meegekomen
 
ze zijn er altijd

zij loopt van de ene hoek van de kamer naar de andere, paraplu op, steeds doeken verhangend over de lampen en de spiegels
, ze komen binnen terwijl ze er al zijn, ik zeg koest en ho, ik hou de deur dicht, maar zij gluren en zeggen woorden door het sleutelgat. zij kennen de rust niet... zij laten niemand met rust...

koest. ik heb geschreven naar de burgemeester, naar de directeur van de tram, de brandweer... blussen, heb ik gezegd, blussen is een levensbehoefte en behoort tot de rechten van de mens... de rechten van de mens zijn vastgelegd, d.w.z. dat ieder zijn recht heeft, d.w.z. de omschreven vrije geest is op papier gezet... de zuivere rede en niets meer!

 
geen inmenging door middel van reflecterende voorwerpen...
 
geen belasting van de geest
 
vrij geboren is de mens vrij
 
iedere mens
 
iedere mens is individu
 
de grondwet garandeert zijn vrijheid
 
weg
 
koest
 
ik ben ik
[pagina 83]
[p. 83]
tijdens de woorden van Marie is uit het donker komen opdagen de piscoloog.
 
piscoloog
fluisterend tot professor
 
dag professor
 
professor
 
u bent vrij?
 
piscoloog
 
wat hoorde ik?
 
marie
vanuit haar kamer
 
vrij is de mens vrij geboren
 
piscoloog
 
is dát uw vrouw?
 
professor
 
het wás mijn vrouw
 
marie
 
de onderwereld komt binnen... zonder dat ik erom vraag
 
piscoloog
 
zij wás uw vrouw?
 
professor
 
zoals ik al zei
marie

vieze kringetjesspuwers... we hebben ze niet nodig... ze maken zich breed ten koste van helder water...

 
piscoloog
 
is zij uw vrouw niet meer?
 
professor
 
zij is mijn vrouw geweest
marie

maar ik ontvlucht je wel, de onderwereld ontvlucht ik wel, ik vlucht terug naar de plaats waar het begon...

[pagina 84]
[p. 84]
 
professor
tot piscoloog
 
luister maar
marie

de plaats waar het begon aan de zee, het blanke strand waarop ik jong en een vogel was en zong, en geen zorgen kende en mijn broer Jan nog leefde en toen kwam hij, hij kwam rechtop, een lange jongen, en schuchter was zijn liefde, net als ikzelf... een vogel... maar een havik... maar een havik zag ik nog niet in hem... hij kwam en hij leek nog ongeschonden, zoals ik, we lagen nog helemaal binnen de wet... er was rust en het was morgen en het werd middag en het was rust... geen indringers... de woorden die wij spraken waren onze eigen woorden... niet van de indringers... geen indringer nam het woord...

 
wij waren alleen aan de zee... de zee zuiver van leven zoals wij het toen kenden
 
geen indringers! geen indringers!
 
weg! koest!
 
professor
 
nu komt: geen coup de théâtre
 
marie
 
geen coup de théâtre
 
geen coup de théâtre zeg ik
 
zeg ik stil
 
zeg ik hou je stil wat ie zei aan de zee
 
je zei: de zee is een groot dood dier
 
dat zei je van de levende zee in mij
 
ik zeg de zee beweegt, beweegt mij, beweegt ons
 
geen coup de théâtre
 
ik ben ik
[pagina 85]
[p. 85]
 
piscoloog
 
heeft zij het dier gezien? heeft zij mijn vis gezien?... zij heeft gelijk...
 
professor
 
nu komt de viool
 
hoor, zie
Marie neuriet, maakt gebaren of zij de viool bespeelt, dan houdt ze plotseling op.
marie

het geluid was toch zuiver, ik herkende het, het was zuiver... maar het bleef niet zuiver... het werd vervalst... de grondtoon werd vervalst... met broer Jan ging het altijd goed... zuiver, toen kwam hij, iemand, ik zou hem niet meer kennen zoals hij kwam... hij kwam en nam de viool weg... geen muziek in mijn huis... geen zee... de havik werd wakker... zo was het... ik hoor het zuiver

professor

nu kom ik binnen en zie haar en zij speelt en heeft een duif op haar hoofd en praat ermee... zij praatte met een witte duif... en zij speelde...

 
piscoloog
 
waar kwam die duif vandaan?
professor

waar komt uw vis vandaan, waar komen alle dieren vandaan, waar komen ze vandaan?... ik vraag het me af... ik vraag het u, waar komt uw vis vandaan?...

piscoloog

mijn vis? Mijn vis is een vis van drie miljoen jaar, onbedorven door de eeuwen heen heeft hij zich gehandhaafd, is heel gebleven en een voorbeeld voor de mensen, want inderdaad een beeld van vóór de mens

[pagina 86]
[p. 86]
 
professor
 
je kunt het net zo goed over vis hebben als over mensen, zo niet beter...
piscoloog

deze vis is de voorvis van de vis en de vis is voor de mens en terugdenkend in de geslachten die ons voorafgegaan zijn en komende tot de eerste mens en zijn cellen en de cellen vergelijkend met wat wij vinden in het embryo van de voorvis moet hij besluiten tot de stelling dat de vis niet alleen vóór de mens was, maar dóórdat hij hem voor was, ook de mens in feite in zich borg en mogelijk maakte...

 
professor
 
wat vóór ons was, bestond eerder, en wie er na komt later...
 
piscoloog
in de rede vallend
 
dus u bent het eens met mij, dat...
 
professor
maakt gebaar
 
de duif is weg, nu komt de grondwet
marie

en ik eis en ik zeg van de grondtoon en de grondwet, gescheiden valt het geluid uiteen in zuiver en vals. maar één valse toon bederft het hele stuk... er wordt hier een stuk om mij heen opgevoerd. ongevraagd komen zij binnen, de figuranten, de kringetjesspuwers... ten koste van het heldere water de nietsnutten en de onderwereldfiguren... vroeger had ik mijn ramen open, open naar het licht, tegenwoordig sluit ik alle kieren... misdadige schijnsels van reflecterende voorwerpen... de motoragenten... geen eerbied... ze dringen door tot in mijn kamer

[pagina 87]
[p. 87]
 
piscoloog
 
luistert u hiernaar?
 
professor
 
al jaren
 
piscoloog
 
en verveelt u deze onzin dan niet?
 
professor
 
ik ben er waarschijnlijk aan gewend geraakt
 
piscoloog
 
dat moet dan wel, je zou er stapelgek van worden...
 
professor
 
u zegt het
piscoloog

om terug te komen op het probleem: hoe lang lopen wij rechtop?... wij, dat wil zeggen de zoogdieren die wij zijn op twee benen... wij zijn het enige geslacht dat de hernia kent... de hernia van het zitten, van 't lopen, van 't rechtop gaan... geen vis heeft er last van... terwijl ie ons voorging... en... handen had ie ook al... vinnen... vinnen zijn de meest volmaakte veelvingerige hand die wij kennen...

 
professor
 
en de walvis heeft duizend baleinen... en wij maar... maar dertig tanden
 
nu schrijft zij... hardop
marie
woord voor woord lezend die men haar ziet schrijven

ik schrijf op wat ik gehoord heb van de spreker die goed begon, maar al gauw te veel eu eu ging zeggen... hij begon vlot en amusant en redelijk en toen plotseling alsof hij niet verder kon eu... eu... en alle aa's werden ee's... en sinds eu en aa's en ee's heb ik geen leven meer, ik

[pagina 88]
[p. 88]

schrijf dit alleen aanwezigzijnde en redelijk...

 
piscoloog
ongerust, op ongelovige toon
 
en u doet daar niets aan?
 
professor
 
ik heb er alles aan gedaan wat ik kon...
piscoloog

kijk... een ander voordeel van de vis: hij zwemt, en hij kan niet praten... hij heeft drie, soms vier, ja vijf handen... veelvingerige handen... waarmee hij zijn lichaam alle richtingen kan doen inslaan die hij wil... en... zijn rug lijdt niet!

 
professor
 
ik ben geen vis
 
marie
meteen erop
 
koest, geen pièce de théâtre

er was mijn broer Jan en er was een havik... tenminste later... een lachende, een schuchtere, maar niettemin een havik... met een kromme snavel... een pikker, ja dat is het woord: hij pikte, hij pikte zoals die andere vogel, ook een soort havik, mij in de lever... in de lever van het licht... want ik zag het licht en het werd in mijn ogen en oren bedorven...

 
professor
 
dat was een vogel, geen vis...
piscoloog

wij zouden kunnen zeggen dat de vissen de vogels van onder water zijn, u misschien niet, maar ik ben vanwege mijn beroep veel onder water geweest... ik dook... ik dook diep... ik kan zeggen uit eigen aanschouwing dat de wereld van onder water net zo doorgaat als hij zich voor onze ogen in de lucht verheft... er is geen ander

[pagina 89]
[p. 89]

verschil dan water en lucht en vissen en vogels... dit hoeft geen verwarring te wekken... dat is eenvoudige, waargenomen en ervaren wetenschap... er is niets aan de hand...

 
professor
schudt zijn hoofd
 
nee, niets...
na een pauze
 
nu komt de tram
marie

soms neem ik de tram naar het centraal... en als de zon écht schijnt, want soms schijnt ze vals, dan ga ik daar zitten, buiten, aan het water, en zeg:

pauzeert

en zeg: dit water is de zee, en dan gebeurt het dat na een paar minuten... de vlucht van een vogel..., dan gebeurt het daarna... en dat is toch gek, want ik liep zélf toen als een vogel... dan gebeurt het dat met de vlucht van de vogel..., maar geen gewone, de snavel is zwaarder, spitser en krommer...

 
dan gebeurt het dat het water niet meer de zee is.
 
misschien is het het flikkerend licht
 
misschien het geluid van motoren
 
misschien ook de vogel...
 
in ieder geval: het water is niet meer dát water wat ik toen zag en hoorde...
 
de grondtoon
 
hij verzette de grondtoon
 
piscoloog
 
ze houdt van de zee
 
professor
 
ik was geen zee
[pagina 90]
[p. 90]
 
piscoloog
 
de vis is in zijn element in de zee
 
professor
 
je hebt zoet water en zout water
 
piscoloog
ijverig
 
het gaat verder
 
binnenwater en buitenwater is er
 
binnenvissen en buitenvissen
 
professor
op droge toon
 
is uw vis een binnenvis?
 
piscoloog
 
het gaat nog verder
 
je hebt zoet water en zout water
 
binnenvis en zeevis
 
maar de zee heeft het land geleverd, voorzover
 
het het droog liet...
 
de rest is zee gebleven:
 
dáárom is de vis belangrijk
 
professor
 
nu komt de iglo
 
piscoloog
 
de iglo?
 
professor
 
eskimo's wonen in ijs
marie

Hendrik... een iglo... ik heb gedacht over een iglo, dat is een huis van ijs,... wit, helemaal wit en toch niet doorzichtig, geen symbolisch licht... en hoewel het van ijs is, toch lekker warm...

 
een iglo...
 
een iglo is een huis van bevroren zeewater
[pagina 91]
[p. 91]
 
daar heb ik aan gedacht
 
een iglo
 
piscoloog
 
de iglo is het ijshuis van de eskimo's
 
professor
 
zij zegt het
Piscoloog en professor zitten nog steeds aan de voet van de trap van het huis van de professor. Uit het donker komen de agenten langs, sluipende, walkie-talkie bij zich. Hoofdagent voorop, de anderen achter hem aan.
 
agent
tegen agent
 
dus kocht ik een tube nachtcrème voor m'n vrouw waar ze al een week om zeurde
 
agent
 
gebruikt jouw vrouw nachtcrème, de mijne niet, hoor
 
agent
 
de mijne zegt: dat het goed voor de huid is
 
agent
 
zeker duur, hè?
 
agent
 
goedkoop is het niet
 
agent
 
helpt het?
 
agent
 
zij zegt van wel
 
agent
 
en jij?
 
agent
 
't is duur, maar ze vindt het fijn
 
agent
 
zoveel verdienen we nou ook niet
[pagina 92]
[p. 92]
agent

nee... maar wat ik zeggen wou, toen had ik dat dan gekocht, die crème... en wat zie ik 's morgens? het kind is uit het bed geklommen en heeft de hele vloer en het nieuwe bankstel helemaal ondergesmeerd met die nachtcrème...

 
agent
 
zonde, hè
agent

nou, mijn vrouw woedend, natuurlijk, zij het bed uit en meteen een pakje spic en span, je weet wel, zo'n modern schoonmaakmiddel en de hele morgen in touw... nou, 'k was blij, dat ik meteen dienst had

 
agent
 
en was 't meteen schoon?
agent

nou, ja, toen ik 's avonds thuis kwam, kon je 't nog een beetje zien... en stinken... verschrikkelijk...

 
agent
 
dat heb je met kinderen, hè
Als de agenten voorbij zijn is het even stil.
 
professor
 
nu smeert ze haar gezicht helemaal in met crème.
Piscoloog heeft agenten voorbij zien sluipen in de verte en staat verschrikt op onder de woorden van de professor. Hij speurt in het donker.
 
piscoloog
 
wat zei u?
 
professor
 
nu smeert zij haar gezicht in met crème.
[pagina 93]
[p. 93]
 
piscoloog
 
wie?
zich herinnerend
 
o ja, waarom?
Piscoloog staat op, hij wil kennelijk weg.
 
professor
 
zij bedekt zich met veel zijde en tule
Piscoloog loopt agenten achterna.
 
professor
praat door alsof hij het niet merkt
 
zij bedekt zich
 
veel zijde, veel tule, lappen en franje
 
tegen het valse licht...
 
zij draagt haar paraplu...
 
zij praat voortdurend...
na een pauze
 
en zegt wat ik weet...
Piscoloog kijkt om, min of meer verplicht, maar toch de agenten volgend in de richting van de zee.
 
piscoloog
 
waarom?
 
waarom?
professor
hoofdschuddend

om zich te beschermen tegen de misdadige inmenging van de buitenwereld, om zich te beschermen tegen het valse licht, het valse geluid... om de grondwet te handhaven..., omdat de grondtoon geschonden is... door mij...

 
omdat zij geschonden is
Piscoloog, hoewel aarzelend gaat toch af en volgt de agenten op weg naar zee, op weg naar het dier, de vis. Professor blijft alleen beneden aan de trap zitten. Marie verschijnt in de voor-
[pagina 94]
[p. 94]
deur boven, gekleed in tulen lappen, een paraplu op, in het licht, haar hele gelaat wit gemaakt met crème. Zij blijft op de trap staan en kijkt over de professor heen, alsof hij er niet is. Professor komt ook meer in het licht, hoewel hij niet naar Marie kijkt.
 
marie
 
hoe zal ik er aan ontkomen?...
 
professor
kijkt op in haar richting
 
hoe zal ik er aan ontkomen?
 
marie
zonder op hem te letten
 
hoe vind ik mij terug?
 
het is al zo lang geleden
tot professor
 
hoelang Herman?
 
professor
 
twintig jaar, of vijftien, of één...
 
marie
 
nu leef ik altijd in het donker
tot professor
 
en ik heb het licht gekend
voor zich heen
 
geen ruimte meer voor het wassende graan en de adel van mijn ziel werd geschonden
tot professor, heftiger
 
werd geschonden
 
die schenden zij...
 
en wat doe jíj...?
verder niet tot professor, uitdrukkelijk
 
zij schenden mij
 
zij die spreken en andere maten aanleggen
 
zodat alles iets anders geworden is
tot professor
[pagina 95]
[p. 95]
 
in overtreding
 
in overtreding zitten zij bijeen
 
en veranderen alles
meer over professor heen
 
zij veranderen alles
 
ik zie nu een holle weg...
tot professor
 
zie jij die ook?
Professor knikt en schudt vaag het hoofd, meer met zichzelf bezig.
 
marie
 
ik zie nu een holle weg, helemaal donker
 
gevuld met de stemmen der mensen
 
de mensen zelf zie ik niet
Professor knikt goedkeurend.
 
marie
 
want het schijnt wel of de mens onzichtbaar is
 
en alleen met elkaar en de dieren
 
alsof er niets anders is, dan een krijsende leegte
 
die pijn doet
Professor knikt instemmend.
marie

en dat het daarom is dat de mens soms lacht en leeg is... en niemand meer weet wat er gezegd wordt...

 
professor
gooit hoofd in zijn nek
 
ik hoor niets...
 
marie
 
je hoort niets
 
professor
 
ik zie niets
[pagina 96]
[p. 96]
 
marie
 
dat is het juist,... de gemeenheid draagt een hoed van onschuld...
 
professor
 
ik zie niets...
 
marie
tot professor, heftig plotseling
 
jaag ze dan wég, jaag ze dan wég...
 
jij kúnt het, roep koest...
 
roep weg...
 
en weg zijn ze...
 
jij kunt het...
professor

het is het voorjaar, Marie... je hebt het altijd in de herfst of het voorjaar... als de bladeren komen... als de bladeren vallen...

Marie richt zich rechtop, alsof ze groter en dreigender wordt
marie
dreigend, tegen professor

nee, Philips de Schone, niet het voorjaar, niet het voorjaar is de schuld... ik heb vijf stoelen gezien... die al weer klaar staan... één, twee, drie, vier, vijf stoelen... Philips...

ja, Philips, voor hoeveel heb je eigenlijk gedekt, voor hoeveel anderen heb jij je stoelen klaar staan, Philips... klaar zoals in Brussel...

 
en elke stoel een luchtje
 
nee... Philips... nee, niet het voorjaar...
 
professor
geërgerd
 
je moet gaan slapen, het is tijd...
 
marie
 
dat zou je wel willen,
 
dat zei je altijd, Philips
[pagina 97]
[p. 97]
 
Johanna, mijn duif, zie je, ga nu slapen
berustend
 
en het is waar, jij sliep ook...
 
maar niet met mij...
 
professor
heftiger
 
dat is niet waar
 
je was jaloers
 
het was je jaloezie
 
...je hebt de stoelen zeker al klaargezet, hè,
 
net als vroeger...
 
drie, vier, vijf in mijn kamer...
 
ik ken je...
 
jij moet slapen
 
het is het voorjaar...
 
marie
 
het is het voorjaar, mijn duifje, je moet slapen
 
dat zei jij toen ook al, Philips... mooie Philips
 
...mooi was je wel... mooi droeg ik je in mijn
 
hart...
 
ik droeg je zacht
 
heel zacht, zo zacht als ik speelde op mijn
 
viool...
 
maar jij sliep niet...
 
niet met mij...
heftiger
 
drie, vier, vijf stoelen, als ik ze goed geteld heb en elke stoel een ander luchtje... en niet van mij...
 
professor
 
je hebt je hoofd vol crème
 
je hebt je geverfd...
 
dat deed je toen ook al..., je bent bang...
[pagina 98]
[p. 98]
 
jaloerse mensen zijn bang...
 
hup, vlug, weg... koest...
 
naar bed!
marie
negeert wat hij gezegd heeft en vraagt doordringend

en toen je dood was,... wie droeg jou? wie droeg jou over de vlakten van kou en sneeuw... o helemaal zwart was je... over de vlakten van sneeuw door heel het hoog Castilië?

 
een tocht van honderd dagen...
 
wit was de sneeuw
 
zwart was jij...
 
en wie droeg je... zo zwart als je was?
 
naar je laatste rustplaats...?
 
en wie zal er naast je liggen in hetzelfde graf
 
wie droeg je langs dorpen en steden, door holle wegen, waar iedere stem verstierf tegen jouw dode, blauwe lippen...?
 
wie droeg je?...
 
wie zal je dragen?...
 
ik, hoor je...
 
ik
kalm overredend
 
als je me helpt tenminste
 
je hielp me nooit

maar laat ze stil zijn... ha... in Brussel lachte iedereen me uit... in Burgos ook, toen ik terugkwam van de reis... ik was niet bang... hoor je, ik was nooit bang... voor de wildste zeeën was ik niet bang, ik was niet bang op het kasteel... alleen uitkijkend over de vlakte... ik was nooit bang...

ziek was Johanna misschien... ziek omdat ze niet tegen

[pagina 99]
[p. 99]

de stoelen kon... niet tegen de lucht... maar niet bang... en wat ik zeg was wáár... en wat ik rook was wáár... de luchtjes... onuitstaanbaar...

professor
opgestaan, zekerheid voorwendend

en ik zeg je, het is het voorjaar, het is laat, je moet gaan slapen... je neemt een pil, twee pillen, drie pillen en je gaat slapen en anders...

 
marie
 
anders naar het gesticht, hè

naar het gesticht... o Philips, hij wist het wel... nee om macht... om Spanje,... wie was Spanje?... ik was Spanje... nee om Spanje gaf je niet... vijf stoelen... elke rok was goed genoeg...

 
gemeenheid droeg de hoed... gemeenheid droeg een hoed van voorjaar...
 
maar ik droeg... ik... ik... ik...
 
niet het voorjaar
 
niet de winter...
liefelijk en sarrend tegelijk
 
je kent het nog dat lied dat wij hoorden
 
o het nut van het hart
 
en de dauw in de morgen
 
de wijsheid van de winter
 
was waanzin in mei
 
ken je het nog?
 
zie je hem nog voor je de minstreel die zong?
 
nee!
 
drie, vier, vijf stoelen
 
luchtjes zag je... luchtjes
 
flodderige luchtjes
De professor is hoger en hoger de trap opgeklommen.
[pagina 100]
[p. 100]
 
professor
onbeheerst
 
naar bed
 
het is nacht, naar bed zeg ik!!
 
marie
plotseling vriendelijk
 
goed, ik ga slapen, ik ga alleen slapen...
 
o ik hoor haar weer
 
de zee
 
ik hoor haar echt, de zee
 
goed ik ga slapen
 
maar ik breng je eerst nog thee
 
eerst nog een kop hete thee...
Onder deze woorden trekt de professor zich terug in zijn eigen kamer. Marie scharrelt rond met theepot in haar eigen kamer, maakt heet water, zet kopjes klaar.
marie
mompelend

toen was ik ook alleen in het kasteel, ik stond alleen voor het raam, alleen zag ik de verlaten straten, alleen hoorde ik de rivier beneden...

 
ik hoorde de zee, alleen zag ik ons gaan...
plotseling werpt ze haar hoofd in de nek
 
goed, nog één kop thee, dan gaan we slapen
met lieve stem
 
want thee is goed, thee kan geen kwaad...
 
thee is gezellig...
 
samen thee drinken is goed...
Ondertussen staat de professor voor zijn spiegel, hij slaat zichzelf daarin onderzoekend gade. Hij heeft iets lijdzaams in zijn gebaren en woorden. Het is duidelijk dat hij de thee niet zal weigeren; hij strijkt zich vermoeid over het voorhoofd.
 
professor
 
laat de nacht niet onthullen,
[pagina 101]
[p. 101]
 
wat de dag niet prijsgaf
 
want wat meeleeft spreekt mee
 
tot het huis klaar is...
 
en als het klaar is...
 
dan begint het einde
Hij trekt na deze woorden zijn jas uit, doet zijn das los en gaat op zijn bed liggen; terwijl hij dat doet herhaalt hij
 
wat meeleeft spreekt mee
 
tot het huis klaar is.
 
en dan...
Terwijl de professor op zijn bed ligt ziet men Marie heen en weer lopen door haar kamer. Zij verschuift de lapjes om de schemerlamp, zij hangt over alle glimmende voorwerpen een doekje en ook over de deurknop.
 
marie
 
Johanna slaapt nooit, Johanna kán niet slapen en waarom kan ze niet slapen?
zichzelf ondervragend terwijl zij uit een laatje van haar bureau, geheimzinnig, omkijkend, een doosje haalt...
 
waarom kan ze niet slapen?
 
omdat zij moet waken...
plotseling actiever
 
omdat zij nog een grote tocht moet maken...
 
wel honderd dagen...
 
wel honderd dagen moet zij hem dragen
 
dan is hij terug bij haar...
 
dan horen zij weer samen de zee
Het water begint te koken. Marie haalt uit het doosje enige pillen te voorschijn waarvan zij er eerst één in het kopje van de professor gooit en vervolgens na enige aarzeling nog een.
[pagina 102]
[p. 102]
 
marie
 
samen naar de zee...
 
zoals ik hem droeg naar de kerk van Burgos...
 
en ik hem er binnen droeg...
 
en ik niet bang was voor de stank van zijn lichaam
 
en niet bang was hoewel hij helemaal zwart zag...
zij gooit het kokende water in de theepot waarin zij twee thee-ballen heeft gedaan
 
sterke thee, daar houdt hij van...
 
thee drinken, samen thee drinken, dat is gezellig...
 
daar hield ik altijd zo van
pauze; vervoerd
 
o mijn buik was de kerk van Burgos,...
 
en net zo groot...
 
ik droeg hem er binnen
plotseling nuchterder
 
hoe lang al geleden?
 
zo groot en donker was de kerk...
 
zo verblindend het licht toen ik hem eruit droeg
 
o hoe lang al geleden?...
Zij schenkt de thee in, eerst in haar kopje en dan in dat van de professor.
 
marie
bezwerend
 
en zij kust hem
 
op zijn dode lippen
 
in de kerk van Burgos...
Zij neemt de koppen en loopt ermee naar de kamer van de professor, die nog steeds op zijn bed ligt.
 
marie
 
dat is gezellig...
 
was je al gaan liggen?...
[pagina 103]
[p. 103]

dat is goed..., thee drinken terwijl je ligt dat is heerlijk... dat vond ik vroeger ook zo heerlijk..., weet je nog wel hoe je mij vroeger wel eens thee op bed bracht?...

Professor grijpt ongeduldig naar zijn kop thee.
 
marie
schrikt
 
pas op... 't is nog heet...
 
stem op band
buiten
 
de jacht is geopend
Professor neemt, om van het gezeur af te zijn, achter elkaar een aantal grote slokken, terwijl hij zich daarbij half opricht en na de slokken plotseling verstart in een kramp, terwijl het kopje uit zijn handen valt. Als dat gebeurt, slaat zijn hoofd achterover en is hij dood. Marie volgt deze scene met bijzondere gelatenheid, dan raapt zij het kopje van de grond en strijkt hem geroerd over het hoofd.
 
marie
 
nu gaan wij samen naar zee.
Terwijl zij de professor in lakens en dekens gaat wikkelen wordt het in het huis donker en licht op de rest van het toneel waar de jongens en meisjes weer het toneel opkomen, angstig om zich heen kijkend en luisterend naar onraad.
 
jongen
 
stil, stil, ik hoor wat
De groep met de doden blijft staan, verschrikt.
 
jongen
 
ik heb het wel gezegd, het kan nooit goed gaan...
Voetstappen komen nader en daarmee de piscoloog. Hij blijft staan als hij de groep met de doden ziet. Jongens en meisjes wachten staande af als hij naderbij komt.
 
piscoloog
 
dus toch...
[pagina 104]
[p. 104]
Daarna ziet hij de doden en deinst terug.
 
jongen
 
zeker
Piscoloog doet nog een stap dichterbij.
 
piscoloog
roept
 
en de vinnen!
 
jongen
 
welke vinnen?
 
piscoloog
 
de vinnen van de coelacanth, de slijkwipper
 
jongen
 
zijn die van u?
 
piscoloog
 
ik ben viskundige, specialist in oude dieren, de oudste dieren zijn de vissen en dus...
 
jongen
 
...is die vis van u?...
Terwijl piscoloog weer het woord neemt houden de meisjes zich zorgzaam bezig met de dode.
piscoloog

ik heb het recht ze te halen die vinnen, ik heb het recht die vis te onderzoeken, te plaatsen in de tijd... het is een vis van drie miljoen jaar oud, we dachten dat ze uitgestorven was... die vis is mijn materiaal en jullie hadden niet het recht haar te schenden

 
jongen
 
die vis is van u, omdat u specialist is
 
die vis en alles wat eraan zit is volgens u en uw specialiteit dus van u
 
de vis, en het water, de zee en het strand en alles waarin en waarvan de vis leeft
[pagina 105]
[p. 105]
 
ook de lucht is van u, natuurlijk
 
u mag ook met de lucht doen wat u wilt
 
al wilt u de lucht voor iedereen verpesten dan mag u dat doen
 
omdat u die lucht nodig heeft
 
omdat u een specialist is in ademhalen
 
omdat u...
piscoloog

omdat ik die vinnen nodig heb, omdat die vinnen het belangrijkste van de vis zijn, omdat die vinnen de determinant van zijn leeftijd, zijn eeuw, zijn periode zijn..., omdat...

 
jongen
 
het zijn uw vinnen niet
 
de vinnen zijn van wie ze het eerst vindt
 
vinden staat vrij
 
meisje
 
u heeft geen recht op die vinnen
 
jongen
 
het is uit met de rechten, met de ontleende rechten...
 
ik ben dit, dus mag ik dat en dit is van mij en zullen jullie doen wat ik zeg
 
dat is nu uit...
piscoloog

maar de wetenschap? interesseert jullie de wetenschap niet?... wat is ons leven zonder wetenschap?... en jullie hebben niets aan die vinnen.

 
jongen
 
inderdaad, wij hebben niets aan die vinnen
 
die vis interesseert ons niet
 
drie miljoen jaar oud interesseert ons ook niet
[pagina 106]
[p. 106]
 
jongen
 
we leven nú
 
nu interesseert ons
 
jongen
 
we laten het ons niet ontnemen
 
niet door u
 
niet door de wetenschap...
 
door niemand...
 
piscoloog
 
maar geef die vinnen dan terug...
 
die vinnen interesseren míj
 
jongen
 
die vinnen geven we niet terug...
 
die vinnen kúnnen we niet teruggeven...
 
want we hebben die vinnen niet
 
jongen
 
vinnen interesseren ons niet, dus hebben we die vinnen niet
 
piscoloog
woedend
 
maar dat is ongehoord!
 
dat is brutaal
 
jongen
 
ongehoord, u zegt het
 
piscoloog
loopt plotseling woedend weg
 
dat is ongehoord, dat is verschrikkelijk...
achterom kijkend roept hij dreigend
 
maar het zal jullie berouwen!
 
jongen
vaag knikkend
 
het zal ons berouwen
 
meisje
 
wij zijn niet bang als het komt
[pagina 107]
[p. 107]
 
wij zijn het einde
 
en jullie
(tot de baar)
wijzen ons de weg
 
jongen
 
de weg die nergens heengaat
 
nergens heenging
 
nergens heen kan gaan
 
meisje
 
die weg zijn wij
 
wij blijven stilzitten
 
en doen niets
 
jongen
 
omdat wij het einde zijn
 
zij
tot de baar
hebben gemaakt dat wij het einde zijn
 
zij laten zien wat wij zijn: het einde
 
meisje
 
als ze komen blijven we stokstijf zitten en zeggen niets waar de distel sterft ontstaat een bron
 
jongen
 
er valt niets te doen
 
wij zitten om jullie heen
 
een ring van ruggen
 
en blijven zitten
 
meisje
 
en samen met jullie drijven wij verder
 
over de grote zee
 
en jullie wijzen de weg...
 
want... wij zijn niet bang in de nacht
 
als het komt in de nacht
De jongens staan om de baar waaromheen de meisjes geknield zitten.
[pagina 108]
[p. 108]
 
meisje
 
als het komt in de nacht
 
wij willen wel als het komt in de nacht
Terwijl zij dat zegt hoort men plotseling in de verte lawaai van voetstappen.
 
stem op de band
roept
 
de jacht is geopend
 
meisje
onverstoorbaar
 
wij zijn niet bang als het komt in de nacht
 
wij horen hem komen in de nacht
 
meisje
ook onverstoorbaar
 
wij zijn niet bang in de nacht
 
als zij komen in de nacht
Agenten komen op. Terwijl zij nadersluipen ontdekt men ook de piscolaag.
 
piscoloog
tegen hoofdagent
 
hier, mannen, hier zijn ze
Terwijl hij dat zegt, knielen ook de jongens om de baar zodat zij met de meisjes een kring vormen om de doden en aan alle kanten met de rug naar de agenten zitten. Jongen doet angstig omkijkend mee. Zij worden van twee kanten omsingeld.
 
hoofdagent
 
sta op!
Jongens en meisjes bewegen niet, zij zeggen niets, zij doen niets. De agenten worden ongeduldig en schijnen met staaflantarens van de één naar de ander.
 
agent met walkie-talkie
spreekt in apparaat
 
hier post c3...
 
zeker, commandant...
 
wij hebben ze gevonden
[pagina 109]
[p. 109]
 
hoofdagent
tot man met walkie-talkie
 
laat ze een auto sturen
 
meisjes
 
wij zijn niet bang in de nacht als het komt
 
als zij komen in de nacht, zijn wij niet bang
 
man met walkie-talkie
 
overvalwagen sturen duin 3, 4c, over...
 
hoofdagent
tegen jongens en meisjes
 
sta op
 
onmiddellijk
Jongens en meisjes bewegen niet. Agenten grijpen ongeduldig naar hun knuppels, een enkele van hen wil al slaan. Hoofdagent beduidt hoofdschuddend dat zij dat niet moeten doen.
 
hoofdagent
roept
 
vooruit
 
onmiddellijk opstaan nu
Meisjes en jongens bewegen nog niet, behalve jongen die aanstalten maakt om op te staan.
 
hoofdagent
schreeuwt nu
 
opstaan en anders slaan we jullie omhoog!
In de groep komt geen beweging. Hoofdagent geeft bevel aan agenten om jongens en meisjes op te pakken. De piscoloog die tot op nu toe alles zwijgend heeft aangezien roept twee keer voor hij het toneel afloopt in de richting van het huis van de professor.
 
piscoloog
 
mijn vinnen, mijn vinnen!
De jongens laten zich zonder enige medewerking door twee agenten van de grond beuren. Vier agenten staan dan hulpeloos met twee jongens en één meisje in handen. Als hoofdagent meisje wil oppakken, staat uit zichzelf jongen al op. Op dat moment
[pagina 110]
[p. 110]
hoort men sirene van auto die in de verte stopt. Agenten laten de jongens vallen, trekken de knuppel en slaan de jongens in de richting van de auto. Jongens en meisjes kruipende af. Hoofdagent blijft bij lijken staan waarop nog even het licht valt. Daarna donker. Dan licht te zien in het huis van professor en Marie. Marie worstelt boven aan de trap met het lichaam van professor.
 
marie
 
ik zal hem zelf dragen
 
ik zal hem nog één keer kussen
kust hem, door tule en dekens van zijn hoofd te verwijderen
 
nog één keer
 
dan zal ik je wegdragen
 
een tocht van honderd dagen...
 
nu ben je altijd bij me
Nu verschijnt de piscoloog aan de voet van de trap.
 
marie
 
o mijn buik
 
was de kerk van Burgos
 
jij ging in
 
en jij ging uit
 
nu gaan wij samen
Marie ontdekt piscoloog aan voet trap.
 
marie
 
nu gaan wij samen
 
helpt u mij even?
 
we gaan naar zee
Piscoloog, duidelijk mismoedig gehoorzaamt automatisch. Hij weet niet meer wat hij doet. Hij gaat trap op, volgt aanwijzingen van Marie, pakt professor bij de voeten terwijl zij het hoofd neemt; dragen hem de trap af in de richting van de zee.
[pagina 111]
[p. 111]
 
marie
fluistert voortdurend
 
nu gaan wij samen naar zee
 
net als vroeger.
Terwijl zij de professor wegdragen passeren hen vier agenten met de baar van de twee doden. Als beide groepen bijna het toneel af zijn en het schemerdonker is geworden, valt doek.
 
einde

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken