Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christelijke religie (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christelijke religie
Afbeelding van Christelijke religieToon afbeelding van titelpagina van Christelijke religie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christelijke religie

(1949)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Artikel 13.
De providentia Dei.

De Bijbel hanteert het begrip providentia niet als technische term.

In artikel 13 wordt medegedeeld het resultaat van de strijd tegen de leer van de Casus et Fortuna. Deze strijd is bij ons ongelukkigerwijze versmald tot de vraag: Mag je meedoen aan loterij en geluksspelletjes?

In de loop der eeuwen is er over het stuk der providentia Dei een massa moeite geweest. Epicurus bracht de vrijheidsleer in de philosophie; hij leerde dat de mens zijn eigen wetgever is, zodat de dingen geschieden naar des mensen wil, onafhankelijk van de wil Gods.

Een belangrijke vraag is ook, of God buiten de menselijke wilsdaden staat. Regeert God wel over natuurwetten, maar niet over de wil? De Schrift leert ons, dat ook de wil optreedt als acte bij de voorzienigheid. Ook de wil wordt door God bestuurd. Is God dan auteur der zonde? Dit mogen we niet concluderen; de Belijdenis waarschuwt met klem tegen het trekken van conclusies aangaande dingen, die ons verstand te boven gaan. De Bijbel zegt nadrukkelijk: God is geen auteur der zonde, al gaat Zijn bestuur ook over de naar het kwade gerichte wil. Een beeld kan dit verduidelijken. Vroeger werd aderlating veelal het beste geneesmiddel geacht. Nu wil de bloedzuiger steeds het kwade; hij wil den mens vernietigen; de dokter evenwel heeft goede bedoelingen en neemt het beest van de patient af, wanneer het hem goeddunkt. Zo gebruikt hij de kwaadwillige bloedzuiger voor een goed doel. Evenzo kunnen we zeggen, dat God de kwade wil wel gebruikt, maar Hij werkt het goede door het kwade heen en door middel van het kwade. Heeft de mens dus niet een vrije wil? De mens heeft geen knechtelijke, d.i. gebonden wil, want zo'n wil is geen wil meer. De mens zou dan een stok en een blok zijn, en dit strijdt met de Schrift. De wil behoort bij het wezen van de mensen. De mens heeft nog steeds een eigen wil, die niet door de zonde kan vernietigd worden. Deze wil is nog steeds vrij, maar de wilskeuze is niet meer

[pagina 16]
[p. 16]

vrij; onze vijandschap dwingt ons tot de verkeerde keus, de keus van wie God haat en ook den naaste. Wij kiezen wel, maar kiezen giftig. We kiezen echter nooit geisoleerd. Wij kiezen wel, maar de keuze Gods wordt nimmer uit de wereld weg-gekozen! Zo is dan de wilskeuze bedorven door de zonde-val. De mens is geen hulpeloos slachtoffer van het kwade, maar behoudt zijn eigen, volle verantwoordelijkheid.

We moeten thans ook in het kort stil staan bij de leer der Gemene Gratie. Wanneer God den mens weerhoudt van de climax van kwaad, is dit weerhouden dan genade?

Men zegt wel: - Als God ons nog niet de volle straf geeft, dan is dit sparende genade. Derhalve meent Kuyper, dat de Gemene Gratie over alle mensen gaat. Alle mensen delen in de gratia.

Negatief houdt dit voor hem in: Dadelijk na het intreden van de zonde is de zonde niet met de volle straf gestraft.

Positief: Er is toch een werking, een progressieve werking, waardoor de mens tot het burgerlijke, het maatschappelijke goede meer en meer in staat wordt gesteld.

We hebben bezwaren tegen Kuypers woordgebruik in dezen. Want gemeen betekent bij hem: algemeen, commuun. Commuun wordt weer gelijkgesteld met generaal. Deze woorden hebben echter heel verschillende betekenis. Commuun kan zijn iets, dat meer dan één mens heeft, doch hoeft niet te zijn, wat ze allemaal hebben. Wat alle mensen hebben, dat is generaal. Dus als Kuyper zegt: Gemene Gratie voor alle mensen (Hepp: voor heel de kosmos), dan treedt hier op een afwijking van de terminologie der vaderen, omdat deze wel degelijk onderscheid maakten tussen commune gratie en generale gratie. De prediking is bij hen roeping, die uitgaat van de commune gratie, doch geenszins van de generale gratie; niet allen komen toch onder het bereik van het Evangelie. Commuun is vroeger beperkt tot de ‘uitwendige roeping’, Daarentegen is de Gemene Gratie bij Kuyper het grondbegrip van alle gubernatie na de zondeval.

En wat het woord gratie betreft: Wij oordelen, dat het voortbestaan van de wereld gans géén genade is. Wanneer toch God terstond na de zondeval Adam en Eva had verdoemd, dan zou het tegenwoordige menselijke geslacht nooit geboren zijn; dan zou het ook nooit gevallen zijn onder het rechtvaardige oordeel Gods.

Men kan voortbestaan, liggende onder de toorn Gods. Als God den mens wil straffen, dan moet Hij hem laten voortbestaan. Het voortbestaan van het geschapene is de conditio sine qua non zowel voor genade als voor toorn; dit voortbestaan is het substraat voor de vervulling van Gods Raad. En dat wij het plezierig vinden, om te leven, is nog heel geen bewijs, dat God ons laat voortbestaan om ons een genoegen te doen, om ons genadig te zijn. Daarom is het verkeerd, te zeggen: Wìj hebben na de val nog zoveel goeds; want dat goede is er niet voor ons, maar ter vervulling van Gods Raad. Het existeren is substraat én voor leven èn voor dood! Alleen dán kunnen we van genade gaan spreken, als God ons plaatst in Zijn gemeenschap.

We zeggen van onze kant wel: God stelt de volle straf uit. Dit is anthropomorphistisch gedacht. Want uitstel kan zijn:

a.Uitstel door een onverwachte wending in de situatie; dit is bij God onmogelijk.
b.Uitstel door een onverwachte wending in de eigen wil; dit is eveneens bij God onmogelijk.

Uitstel zou Gods eeuwige Raad aantasten! Dus is het door ons gebezigde woord uitstel zuiver weergave (dus onzuiver!) van wat wij waarnemen, nl. dat God niet onmiddellijk toegeslagen heeft met Zijn vernietigende straf. In feite is er echter geen uitstel. Ja, dit ‘uitstel’ is zeker geen

[pagina 17]
[p. 17]

genade, want juist in den tijd, in de geschiedenis blijft ons verantwoordelijkheid als een onontkoombare last. Iedere seconde van leven buiten God is schuldige verantwoordelijkheid; en tel dan maar op!

Met deze bestrijding van Kuypers theorie over de Gemene Gratie willen we niet zeggen, dat Gods oordeel gaat over het creatuur. God staat steeds welgezind tegenover het creatuurlijke. Hij beziet het steeds met welgevallen, want Hij heeft al het geschapene lief, ook het creatuurlijke bij den anti-christ. Het is het misbruik van het creatuurlijke, dat door God met toorn wordt aanschouwt. God heeft het persoon-zijn lief, maar Hij haat de persoon; Hij heeft de natuur lief, maar Hij haat alles, wat daarin Hem niet eert.

Deze dubbele lijn geeft ons de Schrift aan; aangaande Gods verhouding tot de bestaande wereld leert Zij ons:

a.God heeft de wereld lief. Hij verblijdt Zich in Zijn werken.
b.God verdraagt de wereld met lankmoedigheid (de Griekse term voor lankmoedigheid houdt in, dat iemand zijn neusgaten dicht houdt en zo zijn toorn inhoudt, hoewel het in hem kookt. Dit is strikt genomen natuurlijk niet van God te zeggen; Hij is de volmaakte zelfbeheersing. De term is dan ook een anthropomorphisme). Hij spaart de wereld op tot den dag der wrake. Als een schat heeft Hij haar weg gelegd tegen den dag des oordeels.

Zo leert ons dus de Bijbel:

a.God heeft het creatuurlijke lief;
b.Hij haat de zonde in het creatuur.

Als nu Kuyper zegt: De natuur is niet verdoemd en dus nog goed en een middel tot genade, dan is dit zeer eenzijdig gezegd. De natuur is materiaal, instrument voor Gods liefde èn toorn.

Steeds moeten we de wereld en het wereldgebeuren zien in het licht van de dubbele verheerlijking Gods: a. in Zijn verheerlijking door de zaligmaking van zondaren (electio);
b. in Zijn verheerlijking in straf voor de zonden (reprobatio).

De Gemene Gratie-theorie laat zich slechts voorlichten door één kant van de Bijbel en wordt niet belicht door het volle Woord Gods. Het is daarom, dat we het begrip Gemene Gratie onhoudbaar achten.

 

Cf. o.a. K.S. college-dictaat Americana (uitg. Brever), art. over de Gemene Gratie.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken