Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christelijke religie (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christelijke religie
Afbeelding van Christelijke religieToon afbeelding van titelpagina van Christelijke religie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christelijke religie

(1949)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Artikel 15.
De peccato originali

Bij het spreken over de erfzonde raken we de fundamenten van heel het bestaan van het Gereformeerde denken. Door het handhaven van dit leerstuk komen we in conflict met zeer veel richtingen en stromingen.

We staan hier voor het probleem van de algemene verdorvenheid van de menselijke natuur. In het slot van dit artikel wordt afgewezen de Pelagiaanse opvatting, als zou de zonde te verklaren zijn uit imitatie; omdat we een ander zien zondigen, doen we het zelf ook. Was er geen slecht voorbeeld, er zou geen zonde in de wereld zijn. De mens heeft dus geen bedorven radix, en toch is de mens slecht. De conclusie van de Pelagianen moet alzo zijn: We komen neutraal ter wereld. Pelagius poneerde ook, dat er een zekere vorm van gratie is over heel de wereld; deze gratie is belichaamd in de scheppingsgaven. Hiertegen leert de Confessie, dat de mens tot in zijn radix bedorven is. (Radicaal is wat anders dan totaal. Men mag niet zeggen: De mens is wel radicaal verdorven, maar niet totaal. Deze twee zijn niet te scheiden, al moeten we ze scherp onderscheiden; in de leer der erfzonde past zowel radicaal als totaal).

Niet alleen Pelagius, maar o.a. ook de school van Saumur (een universiteitsplaats in Frankrijk, waar Plassius en vooral Amyraldus werkten) is door de Gereformeerden bestreden inzake de leer der erfzonde. Op de vragen: Hoe staat het met de schuld en de smet, en hoe moet de verhouding tussen die beide worden aangegeven, antwoordt de school van Saumur: Schuld is dit, dat wij voor de Wetsovertreding volledig moeten betalen; schuld treft de rechtsvraag. De smet raakt de zedelijke toestand.

Wat betreft de toerekening van Adams schuld: deze toerekening is le middellijk, 2e oneigenlijk.

Met le wordt dit verstaan, dat wij natuurlijk met Adam hebben te maken, maar alleen door middel, door het medium van onze smet, Met een verdorven aanleg komen we allen ter wereld, en die verdorven aanleg is oorzaak, dat wij lelijke dingen gaan doen, zodat God gaat zeggen: Ge zijt schuldig, Ge wordt schuldig verklaard, omdat ge door Adams val de zonde-smet geerfd hebt. Zo komen we dan tot de erfschuld.

Met het 2e bedoelt men, dat we dus eigenlijk niets met Adams schuld te maken hebben. Wij hebben niet in het paradijs overtreden, maar dat wij zelf kwaad doen, dat wordt ons toegerekend. Derhalve is hier de toerekening oneigenlijk, voor zover ze Adams zonde betreft. God rekent ons onze zonde toe, maar omdat die zonde voortspruit uit Adams val, is het een oneigenlijke toerekening van Adams zonde. De volgorde is bij Saumur aldus: Eerst is er de smet, dan komt de zonde, daarna volgt de schuld. Tegen deze opvatting strijden de Walcherse Artikelen (Deze vijf artikelen waren van 1693-1816 bindend voor de predikanten. De indeling is als volgt: art. 1: over de verdorvenheid der menselijke rede; art. 2.: over de Drieeenheid; art. 3: over de rechtvaardigmaking; art. 4: over de toerekening

[pagina 21]
[p. 21]

van de zonde van Adam; art. 5: over de goede en kwade engelen. De. Kersten heeft er in onzen tijd een vertaling en bewerking van gegeven).

In deze artikelen wordt precies het tegendeel van wat Saumur betoogde inzake de toerekening geleerd. Hier wordt nl. gezegd, dat de toerekening le. onmiddellijk, 2e. eigenlijk is.: Wij zondigen zonder medium van smet, en hebben direct mede schuld. God rekent ons Adams schuld aan. Dat is een eigenlijke toerekening in volle zin. De schuld is er dus al, eer we zondige dingen ‘doen’. We doen al zonde, omdat we schuld hebben.

De volgorde is hier: Eerst schuld, dan smet.

In de Gereformeerde leer ten dezen zien we twee lijnen: die van het foederalisme en die van onze eigen actie. Adam is verbondshoofd; dat is beslissend voor het doen en laten van al zijn nakomelingen; ergo is Adam in foederale lijn oorzaak van onze erfschuld. Maar nu lezen we in Ez. 18:20, dat de zoon niet zal dragen de ongerechtigheid van den vader. Hoe is dit nu te rijmen met de erfschuld? Strijdt dit niet met Rom. 5:12?

Om vol te houden, dat beide teksten Schriftuurlijk zijn en alzo niet tegenstrijdig, moeten wij het aandurven te zeggen, dat ook wij zelf in het paradijs gezondigd hebben.

Wij waren in de lendenen van Adam, toen hij zondigde, evenals Levi nog in de lendenen van Abraham was, toen Melchizedek hem tegemoet ging. Hebr. 7:9, 10.

In Rom. 5:12 wordt eph' hooi vertaald als in welken, maar de betekenis kan ook zin: omdat! Aan de vertaling met omdat ligt deze gedachte ten grondslag: Als het gaat over de toerekening van Adams zonde aan ons, dan zeggen we niet alsof, maar omdat wij het zelf gedaan hebben. Zo is er hier de dubbele lijn: de foederale en de persoonlijke. Wanneer we nu in Zondag 23 H.C. zien staan, dat de rechtvaardigmaking ons toekomt, alsof wij zelf alles hadden volbracht, dan volgt daaruit, dat we wel bij de rechtvaardigmaking, doch niet bij het schuldig zijn het woord alsof mogen gebruiken. In Romeinen 5 wordt een parallel getrokken tussen Christus en Adam; Christus is de Bondsmiddelaar. Professor Greijdanus merkt in dit verband op, dat Rom. 5 wel een parallel geeft inzake de toerekening, maar geen parallel geeft over de wijze en de grond van die toerekening. Voorop gaat het forensische, de schuld; daarna volgt het ethische, de smet. Terecht is dan ook de school van Saumur veroordeeld op de Franse synodes. Want in de lijn van Saumur zou ook in de rechtvaardigmaking eersthet ethische komen en daarna pas het forensische, waardoor dan tevens Christus van Zijn waarde als Borg beroofd zou zijn.

De Belijdenis leert, dat de erfzonde ook niet door de Doop geheel is uitgewist. Dit betekent, dat de Doop ons achter laat in de toestand, waarin we nog elken dag hebben te worstelen met de erfsmet. De Doop wist niet, zoals de Roomsen zeggen, de zonde uit. Van hen, die de leer der erfzonde loochenen, noemen we hier de Barthianen, de Anabaptisten, de Weigelianen, de Semi-pelagianen, de Remonstranten en de Socinianen. Tegen deze alle wordt door de Confessie stelling genomen, en eveneens tegen de Manicheën die meenden, dat de mens nog ten dele goed was, en de Gnostieken, die leerden, dat er in den mens was een drang naar kwaad én naar goed. Niet in dezelfde kracht als waarin we gezondigd hebben zoekt de Belijdenis de verlossing; immers de wedergeboorte is geen reparatie, maar creatie. Wie knoeit met de leer der erfzonde, tast ook die der wedergeboort aan!

 

Cf. voor dit art. vooral: Prof. Dr. S. Greijdanus: De toerekeningsgrond van het peccatum originans.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken