Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Christelijke religie (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Christelijke religie
Afbeelding van Christelijke religieToon afbeelding van titelpagina van Christelijke religie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

ebook (2.94 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Christelijke religie

(1949)–K. Schilder–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

Artikel 20
De modo redemptionis per declarationem iustitiae et misericordiae Dei in Christo.

Wij hebben hier een Belijdenis-artikel, waarin gehandeld wordt over de vraag, of de deugden Gods tegenover elkaar kunnen worden geplaatst, ja dan neen. Is er ook een terrein in het heelal, waar geen tegenstellingen zijn? En zijn die tegenstellingen relatief of absoluut? Is er iets als een laatste kracht, een laatste grond, die onttrokken is aan contrasten, of zijn die contrasten er ook in God en in de natuur?

Hegel oordeelde, dat de tegenstellingen absoluut zijn. Er is geen levend God volgens hem, in Wien de tegenstellingen niet aanwezig zijn. Kan nu een man als Hegel dit artikel onderschrijven? Zijn er in God tegenstellingen, bv. misericordia en iustitia? Neen, deze twee staan bij God niet tegenover elkaar.

Nu zegt Hegel wel: These en antithese vormen door Zusammenstoszung weer de synthese, zodat men schijnbaar kan zeggen: misericordia en iustitia komen weer tot synthese, maar toch, als de tegenstellingen overal zijn, kan men dan wel zeggen, dat er een tegenstellingloze deugd van God bestaat? Want misericordia is in zichzelf een eenheidsbegrip, evenals iustitia.

Hegel kent geen onvermengde, eeuwige misericordia. De Triebe in God worden volgens hem wel samengevat onder één naam, maar eigenlijk zijn ze er niet. Ook in de deugden Gods moeten er zo tegenstellingen zijn.

Dat hij dat meent, zien we aan zijn leerlingen:

Schleiermacher (uit de school van Fichte) oordeelt, dat er is een Ich-Trieb (een neiging, gericht op mijzelf; ik haal naar me toe; dus een soort egoïsme) en een Fern-Trieb (een neiging, gericht van mij af; ik zoek het andere op; dus een soort altruïsme). - In alle leven, aldus Schleiermacher, is er het samengaan van twee krachten, nl. attractie en repulsie (in een ebonieten staaf, die met een doek gewreven wordt, zien we ook electriciteit optreden!); en dit samengaan vinden we nu ook in God en in het Universum, waarin God is. Bij God zegt de Ich-Trieb: Ik ben God: iustitia, terwijl de Fern-Trieb zegt: Ik zoek den mens op: misericordia.

Deze twee krachten houden elkaar in tegenstelling vast. Ze strijden zo, dat God van die strijd leeft, dat God pas wordt en Zichzelf is in en door die strijd.

Want volgens Hegel en Schleiermacher zijn die tegenstellingen één grote, permanente bewegelijkheid; daarom is er nooit onvermengde iustitia en misericordia.

Nu zegt de Belijdenis hier: Neen, God is niet fifty-fifty, half dit en half dat, maar steeds voor honderd procent dit of dat. Hij is voor honderd prooent misericors en eveneens voor honderd procent iustus! Was een van die twee er niet, dan zou God geen God zijn, zoals Hij Zich heeft geopenbaard. Streden die twee deugden tegen elkaar, dan was God afhankelijk van Zijn eigen deugden.

In de Hervormde Kerk is er een gezang, dat zegt: De gerechtigheid riep om wraak, de barmhartigheid riep om genade. Nu vat men deze deugden nog op als advocaten, pleitend vóór God; maar straks zijn het twee deugden, pleitend ín God. In God roept dan het één tegen het andere. Dit nu is onjuist.

a.Deze rednering doet aan God te kort;
b.Deze redenering strookt ook niet met wat in de historie is gebeurd.
ad a.God zou zo immers onderworpen worden gemaakt aan een boven Hem staande polariteit van tegenstellingen en aan Zijn eigen natuur.
ad b.Deze redenering klopt niet met de feiten: Als God een weg vindt van
[pagina 32]
[p. 32]
barmhartigheidsbetoning en zondevergeving, dan wordt ook inderdaad voldaan aan Zijn gerechtigheid.

Daarom is ook het gebed, dat wel eens gehoord wordt: - Here, doe ons niet naar recht, maar naar genade, onjuist. Als God doet naar genade, dan is dat recht. En als God doet naar recht, dan is dat ook om de genade!

Het feit is niet te loochenen: Er gebeurt geen enkele daad van misericordia zonder volkomen handhaving van de iustitia, want daaraan is door Christus voldoening geschonken. Daarom plaatst men wel boven dit artikel i.p.v. De modo redemptionis......,

Over de concursus, de samenloop van misericordia en iustitia. Men zegt wel, dat God Zijn eigenschappen is. We kunnen beter zeggen: God heeft geen eigenschappen, Hij heeft geen dingen, die een ander heeft. Het woord eigenschap geeft niet voldoende de werkelijkheid weer, zoals trouwens al ons spreken over God onzuiver is.

Daarom zijn Gods eigenschappen alle onmededeelbaar. De onderscheiding tussen mededeelbare en onmededeelbare eigenschappen Gods gaat niet op. Ook Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn totaal anders dan onze rechtvaardigheid en barmhartigheid. De Gereformeerde Theologie ontkent, dat in God affecten zijn. Het woord affect komt van het verbum afficere (aliquem aliqua re: iemand met iets aandoen). Een affect is dus een ding of kracht, waarbij wij passief zijn, iets, dat van buiten komt. Dit is op God niet toepasselijk, want Hij wordt nooit door iets, dat buiten Hem is, aangedaan. Daarom kan de iustitia God nooit meeslepen; God kan Zijn ‘driften’ altijd baas!

Als we lezen: Toen berouwde het den Here, dan is dat geen verandering van de Voorzienigheid, maar een verandering van de effecten van de Voorzienigheid. God is geen man, dat Hem iets berouwen zou. Als Hij Saul eerst voorspoed geeft en die later afbreekt, dan is dat geen verandering bij Hem, maar de verdere uitwerking van Zijn Raadsbesluiten (Voorspoed is nog geen zegen!)

God past Zich hier in Zijn spreken aan bij den mens, zoals een moeder zich in haar spreken aanpast bij het taaltje van haar kleine kinderen. Wanneer God zo spreekt of doet spreken, dan is er sprake van een anthropopathische voorstelling.

Gods iustitia is een iustitia vindicativa, een wrekende gerechtigheid. Wij krijgen hier te maken met de theorie van de epieikia, de mildheid: God zou (o.a. volgens Aristoteles) een klein beetje door de vingers zien, dus een zekere mate van gratie verlenen. Dit is echter onjuist. Wil men spreken van barmhartigheid, men doe het, als men maar steeds bedenkt, dat God barmhartigheid betoont met behoud van de iustitia.

Eveneens onjuist is de leer van de acceptilatio, volgens welke God maar genoegen nam met wat Christus deed, hoewel het eigenlijk niet voldoende was. Christus heeft echter volkomen voldaan; er is niets aan de prijs te kort gekomen.

Hier komt ook ter sprake de kwestie van expromissio of fideiussio. Prof. Honig zegt, dat het Romeinse recht twee-erlei borgschap kende, nl.

1. expromissio, en 2. fideiussio.

1. betekent: de borg doet alles, en 2: de schuldenaar begint te betalen, en de borg vult aan, wat er te kort is.

De kwestie is dus: Doet Christus voor ons alles ofmaar een gedeelte?

Deze vraag is vooral gerezen in verband met de leer van Coccejus. Deze bracht deze kwestie naar voren, omdat hij verschil maakte tussen aphesis en parhesis. Aphesis is een complete vergeving, kwijtschelding, en parhesis houdt eigenlijk in een: Nou ja, laat maar lopen. Volgens Coccejus heeft God het niet zo gedaan, dat Hij nu eens deze, dan weer die aphesis of parhesis

[pagina 33]
[p. 33]

geeft, maar er tekent zich hier een lijn af. Zoals de professoren in de oorlog bij de tentamina maar heel wat lieten lopen, waar ze vroeger niet over gedacht zouden hebben, zodat er toen bij de tentamina een periode van parhesis was, zo is het bij God ook: Onder het Oude Verbond gaf Hij alleen maar parhesis; pas in de Nieuwe Bedeling komt de echte aphesis. In het Oude Testament was Christus er immers nog niet; dus zei God toen: Nu ja, het is nog zo ver niet; Ik zal maar een beetje door de vingers zien. In het Nieuwe Testament echter is de schuld pas voldaan. Aldus Coccejus.

We vinden hier een poging, om het onderscheid tussen Oude en Nieuwe Testament over te dragen op Gods acte van zondenvergeving. Coccejus heeft heel sterk geleefd bij de contrasten van Oude en Nieuwe Testament, en stelde ze zelfs vrij sterk antithetisch ten opzichte van elkaar. De verhouding tussen de beide Testamenten, zoals in dien tijd geleerd, is onjuist. We moeten voorzichtig zijn met de exegess, als bv. Paulus spreekt over de letter der wet. De oude theologen gebruikten voor het Oude en het Nieuwe Testament resp. de woorden obscuur en licht. Obscuur mogen we echter niet vertalen door donker of slecht, maar door: minder licht! Het onderscheid is relatief: Het is geen onderscheid van nacht tegenover dag, maar van minder licht tegenover meer licht! Daarom is een denigrerend woord voor het Oude Testament, of een op de spits gedreven contrastering tussen Oude en Nieuwe Testament fout.

Ook de synodocraten maken die fout bij hun spreken over het Verbond. In de jaren vóór 1942 heeft Dr. Thijs gezegd in de Heraut, dat er een grote tegenstelling was tussen Oude en Nieuwe Testament. In het Oude Testament was heel het volk in het Verbond opgenomen; het was dus volgens Dr. Thijs maar een uitwendig iets; vandaag echter is het Verbond individueel en inwendig.

De Verbondswraak is maar een figuur uit het Oude Testament (!).

Dit zijn allemaal Coccejaanse onderscheidingen: toen was er parhesis, nu is er aphesis.

Wel kunnen we zeggen, dat er een paedagogische vordering is in Gods Openbaring. David had nog veel vrouwen; tegenwoordig komt dat niet meer voor. God houdt rekening met de omstandigheden, en: de kracht van het Woord groeit met de tijd! Zo is inderdaad de opvoedende kracht van het Nieuwe Testament groter dan die van het Oude. Maar een tegenstelling tussen Oude en Nieuwe Testament is er niet! Er is geen wezensverschil, wel een graadsverschil!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken