Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Veldnamen in Nederland (1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Veldnamen in Nederland
Afbeelding van Veldnamen in NederlandToon afbeelding van titelpagina van Veldnamen in Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.31 MB)

ebook (3.05 MB)

XML (0.72 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Veldnamen in Nederland

(1950)–M. Schönfeld–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 129]
[p. 129]

X. Benoeming naar afsluiting, omheining, grenstekenGa naar voetnoot1).

De in deze afdeling te bespreken namen hebben betrekking op de afsluiting van percelen land. Bij de benamingen voor afgesloten land voegen zich die, waarbij de naam van de afsluiting op het perceel zelf overgaat en welke vaak moeilijk van eerstgenoemde te scheiden zijn. Tegenover de open onbebouwde vlakte, het vrije “veld”, waarin het vee gedreven werd om te grazen, stonden als afgeperkte eenheden de akkers en de hooi-, later ook de grasweiden Ga naar voetnoot2). Zo'n “afgeschoten” stuk land heette schot, en, met ontlening van de lange vocaal aan de casus obliqui of met ablaut, schoot Ga naar voetnoot3); zo b.v. noordbrabants Hooyschot (Roosendaal) en Elsschot (Schijndel) Ga naar voetnoot4), oostveluws Schotakker (a. 1742), overijsels Het Storckschot (Ootmarsum, a. 1493) Ga naar voetnoot5); naast Schoot (Enter) Ga naar voetnoot6), Berkenscoet (Roosendaal, 1436) Ga naar voetnoot7). Intussen is deze interpretatie niet zeker, daar schot ook een afgesloten ruimte, hok, kooi kon aanduiden. Zo wordt in de Tegenw. Staat (Drenthe blz. 164) verteld, hoe de schapen des nachts worden opgesloten “in Schuren, Schapeschotten genoemd, …. waar in Heideplaggen leggen, om de Mest te vermeerderen”; vandaar dus de veldnaam Het Schaepschot (Breedevoort, 18de eeuw) Ga naar voetnoot8), terwijl ons voor Schotkaamp (bouwland bij Goor) opgegeven wordt Ga naar voetnoot9), dat hier vroeger een “schoapeschot” stond. Daarnaast waren er ook eendeschotten, en Weijnen (Meded.) heeft dan ook de Noordbrabantse plaatsnaam Enschot aldus verklaard. Er is verder verwarring mogelijk van schot met kot, van -schoten met het met kot nauw verwante kote (vgl. -schaten uit het met

[pagina 130]
[p. 130]

kote identieke kate) Ga naar voetnoot10); immers een woord als b.v. verkenschot Ga naar voetnoot11) kon men evengoed opvatten als verken-s-kot. De onzekerheid van interpretatie betreft ook die namen, waar schot naast schut voorkomt Ga naar voetnoot12): men kan hier denken aan het schutten, d.i. het in bewaking nemen van het vee, dat op de afgesloten landen niet mocht komen en dan door de eigenaar tegen betaling van boete kon worden teruggehaald; vandaar b.v. de veldnaam 't Schuthok, weiland bij Rijswijk (G.) Ga naar voetnoot13), Schutskooi (Rossum), en het synonieme Schutschot (stuk land bij Aalten) Ga naar voetnoot14). In sommige streken had schut de betekenis van hek, dat in de omheining werd aangebracht; vandaar zaans Het blauwe Schut (naast Het Roohek).

Bocht, zo genoemd naar de gebogen vorm van de omheining, is een met een staketsel omringde ruimte voor het vee; ook schuthok Ga naar voetnoot15); en – in de samenstelling melkbocht – het stuk land waarin de koeien gedreven worden om gemolken te worden; in de landbouw een afgepaald stuk grond Ga naar voetnoot16). Het is, zonder nadere kennis van het terrein, moeilijk te zeggen, in welke van deze betekenissen de veldnaam die vooral in Noord-Brabant schijnt voor te komen, gebruikt wordt: Bocht (Roosendaal), De oude Bocht (Oirschot) Ga naar voetnoot17), Oude Bochten (Best). Een ander woord voor melkbocht, noordhollands bon, komt op Terschelling voor als veldnaam: De Bon, Benoorden Bon, naast Melkfjin Ga naar voetnoot18).

Een andere naam voor “besloten Ga naar voetnoot19), omsloten, afgesloten” land was

[pagina 131]
[p. 131]

blok bij be-luiken; kwam het accent op de eerste syllabe te liggen, dan ontstond mnl. beelc, bulc Ga naar voetnoot20). Kiliaen omschrijft dan ook block-lands als ager, fossa, aggere aut sepe clausus, al ligt het voor de hand, dat de betekenis reeds toen niet overal gelijk was; zo vindt men in 't mnl. voor blokland de meer gespecialiseerde betekenis van “land dat aan alle zijden beloken was en dus geen toepad had” Ga naar voetnoot21). Overigens is blok zonder meer zeer gewoon als benaming van stuk land (zowel akker als weide), evengoed in 't Westen van ons land als in 't Oosten, waar het blok in de esverdeling een bijzondere rol speelt. Naast de zo talrijke veldnamen met blok vindt men dan in 't Zuiden de aan wvla. belk, bilk beantwoordende vorm limburgs De Bèlik Ga naar voetnoot22), terwijl het in Noord-Brabant en tussen de grote rivieren (vooral in de Bommelerwaard) veel voorkomende bolk, bulk Ga naar voetnoot23) toch ook wel hetzelfde woord zal zijn. Dat men echter het verband tussen beide woorden niet meer voelde, blijkt uit vermeldingen als: een block bolck en zaylant gelegen....; twee blooken gelegen op den Bulk Ga naar voetnoot24). Minder gewoon dan b(e)-lok is het woord zonder praefix, mnl. loc (hgd. Loch), waarvoor echter alleen de betekenis van “gat” is overgeleverd. Als synoniem van blok treft men het echter in veldnamen: 't Lock bij Roosendaal (a. 1654) Ga naar voetnoot25), Lok bij Staphorst, Kleine Lok bij Tiel, terwijl bij Havelte Lok zowel als naam van een stuk grond als van een plas voorkomt Ga naar voetnoot26). Naast dit lok (ags. loc) bestaat mnl. loke (ags. loca) “afgesloten ruimte”, wvla. leuke “afgetuinde plaats, omheining”; hierbij echter niet de veldnaam Look (Noorder- en Zuiderlook) (Holten), die immers a. 1450 als Loewijck wordt vermeld (NGN 1,113).

Een stuk land, dat binnen zekere afgrenzing “bevangen” was, heette mnl. bivanc, dat vooral in 't Oosten van ons land als veldnaam voorkomt:

[pagina 132]
[p. 132]

Bijvan(c)k (Bijvang) Ga naar voetnoot27). Zeer verbreid als veldnaam Ga naar voetnoot28) is ook perk (park), dat in de Achterhoek de betekenis kreeg van “akkerstrook” Ga naar voetnoot29); de vormen met svarabhaktische vocaal perrick, pierik Ga naar voetnoot30) leidden, met accentverspringing (of, als men wil, met metathesis) tot een nieuwe vorm prick: Hamenprick naast Hamerperrick (Avezaat, 1465) Ga naar voetnoot31). Bij breul (briel, bruil, brol) Ga naar voetnoot32) is de oorspronkelijke betekenis van afgeperkt land verloren gegaan; het betekent meestal een laag stuk grond, vaak met houtgewas begroeid; vgl. oud-overijsels Broyle, geld. Bruil e.a. Ga naar voetnoot33); ook in Zuid-Nederland is het zeer bekend. Daarentegen heeft zich in kamp – waarvan de ontlening aan lt. campus o.i. niet twijfelachtig is Ga naar voetnoot34) – secundair in vele streken de betekenis ontwikkeld van een stuk land, dat door een met hout begroeid walletje was omgeven.

Ruimer genomen, kan men tot deze groep rekenen elk stuk land dat door een of andere afgrenzing aan de gemeenschappelijke gronden was onttrokken; zo b.v. slag Ga naar voetnoot35), bij slaan “verdelen”; b.v. een slach lants…. tusschen den Rodenslach an d'een ende Johan Wichertslach an d'ander sijde (Steenderen, a. 1456). Enige oude voorbeelden zijn: Het Hoenderslag (Gendringen, 1780); Het Hordenslag (ald.); Het Onderslach (Her-

[pagina 133]
[p. 133]

veld, a. 1632); 6 hoeve hoschs, gelegen int Achterslach (Rhenen, a. 1434) Ga naar voetnoot36). Ook in de pluralis komt het woord veelvuldig voor; b.v. Slagen, Korte en Lange Slagen, Hooislagen, Zandslagen.

Het is mogelijk, dat ook kamer, mnl. camere, tot deze groep behoort; dat dus uit de betekenis “afgepaald deel” de veldnaam is voortgekomen; het is echter ook denkbaar, dat dit geschied is door het intermediair van een landmaat Ga naar voetnoot37). Vgl. zaans De Kamers, oudtijds ook Die Caemerven; waterlands Het Kamertje; terschellings Kamers; wierings De Kamer. Op de hogere gronden schijnt het woord de betekenis te hebben van gereserveerd jachtgebied (wildernis), in 't bijzonder van bos of met struikgewas begroeide hei; Moerman Ga naar voetnoot38) verwijst nog naar hgd. Kammerforst, d.i. bos, door de rekenkamer beheerd, welke kamer immers de functie van de landheer overnam in het beheer van de woeste gronden, en inderdaad vindt men te onzent ook oudgelders De Rekenkamers Land Ga naar voetnoot39), De Rekenkamersvelden Ga naar voetnoot40), nieuwgelders De Rekenkamer (Zalt-Bommel). Vgl. verder oost-veluws De acker de Camer (1698); onder Deventer (a. 1492) Caemerslach Ga naar voetnoot41); onder Batmen (a. 1760) 't Kamerland Ga naar voetnoot42), onder Hardenberg Kamerbelt en Kamerplas. Als tweede lid van samenstellingen komt het voor in Brummelkamer (Hoog Buurlo) en vooral in het verbreide Wolf(s)kamer o.a. bij Wijhe (a. 1457) Ga naar voetnoot43).

Naast kavel (veldnamen Kavel(en), Kavelingen, Kavelstrook, Kavelt), vindt men in 't Westen van ons land kabel: Kabel (Haarlemmermeer en Heerhugowaard); ook in de samenstellingen: zaans Ossekabel, onder St. Pancras Kabelwaid Ga naar voetnoot44). Voor Stavenisse (Z.) wordt ons opgegevenGa naar voetnoot45) Rommelkavel, met de uitdrukkelijke vermelding dat de uitspraak is kabel.

Dat de naam van de omheining op 't land zelf overgaat, komt zeer veel voor. Geen wonder; het grote belang ervan springt in 't oog. De heining diende allereerst om de akker te vrijwaren voor overlast van het vee; vandaar dat in oude keuren allerlei bepalingen over deze materie voor-

[pagina 134]
[p. 134]

komen. Zij kon bestaan uit levend hout (haag) of uit dood, gevlochten hout (tuin) Ga naar voetnoot46). Haag, afgeleid mnl. haghen Ga naar voetnoot47); hag en heg Ga naar voetnoot48), oostmnl. hege, komt voor in talrijke veldnamen, waarbij de betekenis “land, begroeid met laag houtgewas” de overgang heeft vergemakkelijkt. Behalve Haag, De Hagen, Hag (ook in samenstellingen als Weusthag, Withag Ga naar voetnoot49), Heg, Hege naast Haagstuk, Pinkehagen enz. komt voor een collectief Ha(a)cht, Heegde Ga naar voetnoot50). Bij tuin, het woord dat in 't Engels (ags. tūn, eng. town) Ga naar voetnoot51) zoveel succes heeft gehad, staat de zaak in zoverre anders, dat in 't algemeen Nederlands de betekenis van omheining is verdwenen. Een derde woord is oostmnl. vrede, synoniem van tuin; b.v. Nymandt en sall syne tuynen off vrede ongemaeckt laten in die marke; als veldnaam is het bewaard in limb. Vreebosch (akkerland onder Born) Ga naar voetnoot52), noordbrabants De Vree (Nuland) Ga naar voetnoot53); waarschijnlijk behoort hierbij ook Vretstrooi (Kuilenburg) Ga naar voetnoot54). Het hierbij behorende w.w. vreden “omheinen” luidt in 't Limburgs vriden, waarbij maastrichts Vrijthof, en dat deze vorm ook buiten Limburg bekend was, blijkt uit noordbrabants Vrijthof (voormalige hoeve onder Prinsenhage), overijsels Vriithof (hof te Ootmarsum, 14de eeuw) Ga naar voetnoot55). Tot dezelfde groep behoort ook glint Ga naar voetnoot56), mnl. gelent, glent, glint, nog wvla. g(e)lent (= hgd. Geländer) “heining dienende om een weiland in stukken af te delen” (in welke betekenis het

[pagina 135]
[p. 135]

juist in Twente voorkomt),: behalve in plaatsnamen als Glinden (ouder Dat Gelind), Glindhorst Ga naar voetnoot57) komt het voor als veldnaam onder Usselo: 'n Gleend (Glind) Ga naar voetnoot58). Ndl. balie, mnl. baelge ‘slagboom’, dan ook ‘afgesloten ruimte’ is vermoedelijk bewaard in noordbrabants Belie (Roosendaal, a. 1710) Ga naar voetnoot59). Naar het hek dat in de omheining werd aangebracht, heten talrijke percelen; vgl. – behalve het boven reeds genoemde Roohek – onder Bunschoten 't Blauwe Hek, fri. De Hekkemieden, gelders Het Klaphek (onder Zoelen en onder Driel in de Betuwe); waarnaast de thans in Nederland niet meer gebruikelijke vorm hekken bewaard is in Veldhekken (Aalst), Roodhekken (Bemmel), Blauwe Hekken (Lent). Een synoniem ervan is Draaiboom (Bruchem en Ochten).

Een verkleinwoord van vak, *fak-în, werd in 't Overijsels tot veken Ga naar voetnoot60), in de betekenis van vlechtwerk; vandaar dat het ook voor gevlochten omheining, hek gebruikt kon worden; het Vlaams kent – ook in veldnamen – de samenstelling valveken = klaphek. Als veldnaam Ga naar voetnoot61) komt het ook voor in oud-overijsels Veckenstucke Ga naar voetnoot62), overijsels Het Fekkenstuk; oud-gelders De Veeckensweyde Ga naar voetnoot63). Daarnaast een vorm vleken: oostveluws De Vleecken (1649) Ga naar voetnoot64), onder Borculo Het Fleekn̥, overijsels 't Vleekn̥, Ga naar voetnoot65). Een andere ontwikkeling van betekenis was die tot twijgbrug; men vindt een afbeelding van zo'n v(l)eken bij Moerman NGN. 12, 27. Ook horde had dezelfde betekenis van vlechtwerk; men zal dus Hordenslag Ga naar voetnoot66) wel op één lijn mogen stellen met Fekkenstuk.

Een ander belang dat de omheining had, hield verband met de bemesting. Wanneer op het braakland de schapen weidden, was het van economisch belang, dat die in omheiningen overnachtten. Zo zijn uit het Engelse Domesday-Book allerlei bepalingen bekend, die de horige boer verplichtten zijn schapen te doen overnachten in de faldae van zijn

[pagina 136]
[p. 136]

comes Ga naar voetnoot67). Het is dus begrijpelijk, dat vaalt zijn betekenis van omheinde ruimte verloor voor die van mestvaalt. Maar in 't Oosten van ons land, waar de oorspronkelijke betekenis bleef bewaard, zal de daar veel voorkomende veldnaam Vaalt, Vaaltakker Ga naar voetnoot68) aan de omheining ontleend zijn. Daarop wijst ook de naam van een plas onder Anlo Schaapvolt Ga naar voetnoot69); de plas is genoemd naar de “vaalt” waarin de dieren vóór het wassen werden gedreven; vgl. eng. sheepfold “schaapskooi”, dus = het hierboven vermelde Schaepschot.

Behalve hagen en heiningen deden greppels en sloten, alsmede opgeworpen hopen grond, dienst als grensscheiding.

Een greppel die als zodanig dienst deed, werd genoemd mnl. doel(e), etymologisch wel verwant met dal Ga naar voetnoot70). Later ging de betekenis “grensscheiding” overwegen, zodat de uit de greppel opgeworpen grond ook doel kon genoemd worden. In Zuid-Nederland betekent doel dan ook in 't algemeen “hoop aarde”, en dat ook in 't Noorden die betekenis bekend was, blijkt uit de ontwikkeling tot “schietbaan” Ga naar voetnoot71). Moerman Ga naar voetnoot72) kent doele op de Veluwe dan ook als een grensteken van de marken, bestaande uit een aardheuveltje met een paal. Als veldnaam verschijnt De Doelen bij Hardenberg.

Een synoniem van doel(e) is wvl. ree; mnl. ree, ook in Holland, een woord dat wel identiek is met raey, rooi. Als veldnaam komt het voor op Schouwen als De Reetjes Ga naar voetnoot73), lage weilanden die 's winters onder water staan, terwijl onder Roosendaal genoemd worden De Rheevelden annex malkanderen (1808) Ga naar voetnoot74). Tegenover dit aan 't Frans ontleende woord staat het Oudgermaanse reen (hgd. Rain), mnl. rein, reen, eigenlijk verhoogde zoom aan een akker of bos, die als grens dient; ook grenspaal. Als appellatief komt het herhaaldelijk voor in oude stukken in Noord-Brabant en Limburg; b.v. binnen sekere limiten, reensteeden of paelscheydingen Ga naar voetnoot75); 3 boenre baents, geheiten des Haeven baent, reyngenoet des Slepers

[pagina 137]
[p. 137]

kempe Ga naar voetnoot76). Thans vindt men het als veldnaam in geld. De Reenkulen op de provinciale grens bij Oldebroek, en, niet ver vandaar, een weiland De Reen Ga naar voetnoot77). Voorts misschien in terschell. Holreen en bunschotens Westreenen Ga naar voetnoot78).

Het woord riool had oorspronkelijk – dit in overeenstemming met de (vermoedelijke) afleiding uit fra. rigole “greppel, riool” Ga naar voetnoot79) – de betekenis van “droge greppel, vore” (Kiliaan: rioole…. sulcus). Vandaar dat bij Hoenderloo Het Riool, ook – naar de vroegere bezitter – Walters Riool, voorkomt als benaming van een stuk hei met hakhout; ook de hier voorkomende heiplassen dragen dezelfde naam Ga naar voetnoot80). Onder Etten heeft men grasland, dat Riool heet, terwijl onder Roosendaal (N.Br.) 't Riool (a. 1734) genoemd wordt Ga naar voetnoot81).

Een heinsloot bij (af)heinen is een grenssloot; naar de dijk die de grens vormde, heet een stuk land bij Rokkanje (Voorne) Heindijk. Als Heyncamp treft men de veldnaam onder Noordwijk aan reeds in 1343 Ga naar voetnoot82).

In waterarme streken, op de essen, dienden veldkeien vaak als grensaanduiding tussen de akkers; als veldnaam is b.v. De witte Steen bewaard te Mechelen aan de Maas Ga naar voetnoot83). Indien zo'n steen een oudere paal verving, gebruikte men soms de benaming paalsteen, maar vaak ook bleef eenvoudig de naam paal; men zie b.v. de afbeelding van zo'n eggepaal, d.i. een grotendeels in de grond verborgen kei, bij V. Blom Ga naar voetnoot84). Dat de benaming van een grenspaal op 't land kon overgaan, ligt voor de hand;

[pagina 138]
[p. 138]

veldnamen als Paalakker Ga naar voetnoot85), De Paal Ga naar voetnoot86), Rooie Paal Ga naar voetnoot87), De scheve Paal Ga naar voetnoot88), oudtijds Hoenrepaal, Jan Ottenpaele Ga naar voetnoot89) wijzen daarop. Dat zal ook het geval geweest zijn in zaans Barmpaal, waar barm, berm “opgehoogde kant” ook wel de grens zal aangeduid hebben Ga naar voetnoot90). Maar bij za. Paalakker kàn men ook aan een schoeiing van palen denken Ga naar voetnoot91); plaatselijke terreinkennis moet beslissen. Ook is het mogelijk, dat Paalland genoemd is naar een ter plaatse aanwezige schuur- of wrijfpaal voor het vee – waarvoor men ook gebruikte zgn. walviskaken of kakebonken Ga naar voetnoot92), zoals men die nog wel in 't land kan zien; vandaar de veldnamen fri. Kakebonke (weiland onder Jelsum) Ga naar voetnoot93), zaans Kake-tweebeentje, Kakepootje Ga naar voetnoot94). En dan is er nog een etymologisch geheel verschillend paal: mnl. pael “poel, plas”. Een mnl. paellant in de betekenis “moerasland” is wel niet aangewezen, maar het is bewaard in de afleiding paellander “poldergast” (Gelders). Het hier bedoelde paal zal wel nauw verwant zijn met Peel Ga naar voetnoot95), mnl. pedel Ga naar voetnoot96), pedel(l)ant, dat ontleend kan zijn aan

[pagina 139]
[p. 139]

lt. paludem, waarnaast in 't vroegvulgairlatijn voorkomt padule Ga naar voetnoot97). Uit het bovenstaande volgt, dat het moeilijk uit te maken is, in welk geval Paalland Ga naar voetnoot98) “grenspaal-land”, in welk het “moerasland” zal betekend hebben.

Opvallend is het grote aantal Torenakkers. Nu is het bekend, dat meermalen gewestelijke grenzen getrokken werden met in 't verlengde een toren Ga naar voetnoot99), en het is denkbaar, dat hier en daar een Torenakker naar een dergelijke grenstrekking genoemd is, maar in de meeste gevallen zal toren in de sandhi uit doren ontstaan zijn: op 't dorenvelt werd op 't torenvelt. Bovendien, op Fries en Oud-Fries gebied ging de þ klankwettig over in t: doorn (got. þaurnus) werd fri. toarne. De veldnamen fri. Toarnpolle, terschellings Torenakker, Tornebos (Tonnebos) Ga naar voetnoot100) bevatten dus dit doorn, dat als zodanig ook in tal van veldnamen voorkomt Ga naar voetnoot101). Wij stellen dus op één lijn b.v. oud-gelders Den Torenacker (Hummelo, 1768) Ga naar voetnoot102) en Den Dornacker (Gorsel, 1473) Ga naar voetnoot103). Allerlei bomen en struiken konden als grensaanduiding en perceelsafsluiting dienen, maar zeker is er geen geschikter dan de doornstruik (hagedoorn), die dan ook op

[pagina 140]
[p. 140]

grote schaal als zodanig gebruikt werd Ga naar voetnoot104). Ook de buxus was zeer geschikt voor heg; vandaar zeeuws Den Buksmeet Ga naar voetnoot105). Waren het afzonderlijke bomen die als grensaanduiding dienden, dan voorzag men ze vaak van merktekens (vgl. bij Kiliaan maelboom = arbor terminalis), b.v. door het merken met een kruis Ga naar voetnoot106) of het inslaan van een spijker Ga naar voetnoot107)); vandaar wellicht de bekende kroezebomen in de Achterhoek en Twente Ga naar voetnoot108). Natuurlijk behoeft niet elke veldnaam met kruis (en talrijk zijn ze) op een grensaanduiding te wijzen; in de meeste gevallen zal men met gewone veldkruisen, soms ook met zoenkruisen te doen hebben Ga naar voetnoot109). Wij noemen enige oude voorbeelden: nog als afzonderlijke woorden an des Cruysen pas (Groenlo, a. 1524) Ga naar voetnoot110); als samenstelling Crucebrink (Borne, a. 1398) Ga naar voetnoot111), Kruysvelt (Angerlo, a. 1474) Ga naar voetnoot112). Naast talrijke Kruisland, Kruisveld, Kruisakker enz. komt voor Het Kruis Ga naar voetnoot113), een enkele keer Bij 't Cruys Ga naar voetnoot114); ook in samenstelling: Steenen Kruis Ga naar voetnoot115), Schaarekruis Ga naar voetnoot116).

voetnoot1)
Zie voor de woorden voor omheining in toponiemen Carnoy H. Top. Dial. 15, 289 v.v.; voor “de akkergrens en de grenssteen” in Zuid-Nederland Verstegen H. Top. Dial. 18, 95 v.v. (met kaarten).
voetnoot2)
Zie de schildering bij Lindemans, Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt (NGFL. V 1 en 2).
voetnoot3)
Indien met ablaut, dan is dit schoot hetzelfde woord als schoot “pand van een kleed”: vgl. ags. scéat “piece of cloth, quarter of the earth, corner, strip of land”.
voetnoot4)
Weijnen blz. 114, resp. TAG. 53, 27.
voetnoot5)
Sl. v. B. 2, 235.
voetnoot6)
NGN. 9, 130.
voetnoot7)
Weijnen blz. 70.
voetnoot8)
RL. 3, 468-470.
voetnoot9)
Door Wanink.
voetnoot10)
Zie voor -kote, oostelijk -kate (in b.v. oostveluws Cornschoten, a. 1742; 't Reeschaten, a. 1742) Sl. v. B. 1, 218 v.v.; 313. Voor de verschillende mogelijkheden vergelijke men Moerman NGN. 7, 32 v.v.; Pottmeyer ZNF. 6, 257 v.; Gamillscheg, Romania Germanica 1, 113; Petri, blz. 688 v.; en vgl. Muller NGN. 12, 77.
voetnoot11)
Een boerewoninge, den Quadenoort genaamt, bestaande in huys, hoff, twee bergen, twee schaapschotten en een verkenschot (Renkum, a. 1791: RL. 4, 47).
voetnoot12)
B.v. terschellings Schotland, Schutland.
voetnoot13)
Opgaaf-De Vree van Gelder.
voetnoot14)
Opgaaf-Rots.
voetnoot15)
Schutbocht = schutstal (Prims Med. VA. 1940 blz. 560 v.).
voetnoot16)
Vgl. Kiliaan s.s.v.v. bocht en bucht: septum, sepimentum clausum; arvum conclusum; en zie WNT. s.v. bocht (II).
voetnoot17)
Weijnen blz. 74; resp. opgaaf-V. d. Schoot.
voetnoot18)
O.Tt. 3, 105. Zie voor een ander bon Beekman DWR. 1, 222.
voetnoot19)
Vgl. Besloten Veen bij Glimmen en Besloten Beemd, land en bos ten N.O. van Rijen (N.Br.) (Lijst). Evenzo zuidndl. Beslotene Beemden (Lindemans, Brabantsche plaatsnamen 1e reeks, blz. 4); bij De Flou Beslotene Bilck; verder Belokene Meersch e.a. Weijnen (blz. 96) kent een Gesloten Goed. Volgens Lindemans 2, 23 v.v. is beemd naar zijn afleiding (uit * bi-hamiþi) oorspronkelijk een synoniem van blok geweest (zie hiervóór).
voetnoot20)
Zie vooral Pauwels H. Top. Dial. 13, 287 v.v.; verder Gysseling Med. VA. 1943, blz. 832, noot 1; Lindemans, 2, 43; 116 v.
voetnoot21)
Mnl. W. 11, 58.
voetnoot22)
Urmond; ald. a. 1719 Den Belijck: opgaaf-Heyen. Onzeker zeeuws belling (Meertens, Bijdr. 6, 10 v.); vgl. ook Lindemans en Theys, Dworp (s.v. Beling); zou het niet bij het verderop te bespreken belie, belle kunnen behoren?
voetnoot23)
Bolk, Bulk herhaaldelijk onder Roosendaal (N.Br.) (Weijnen blz. 75 en 81); vgl. ook de bijvorm Boellic ald. (onder no. 365). Onder Avezaat Den Bulk, ouder Den Bollic (a. 1376); onder Buurmalsem Die Boelic (a. 1377) (NGN. 3, 67). Voorts talrijke voorbeelden uit de Bommelerwaard, enkele uit de Betuwe, bij Edelman-Vlam blz. 17 v. Vgl. ook Het Bolksken: Drempt (a. 1448: Sl. v. B. 2, 261), en zie Carnoy (s.v. Bulkstraat). Ook in 't ndd. bulk, bollik, “Stuck Landes” (Lasch und Borchling, Mnd. Handwb. s.v.).
voetnoot24)
Weijnen no. 237, resp. 369.
voetnoot25)
Weijnen blz. 144.
voetnoot26)
Hier kan dus de betekenis van “gat” ten grondslag liggen.
voetnoot27)
Zie b.v. Sl. v. B. 2, 209; 259; 272. Het is denkbaar, dat een enkele keer Bijvang is ontstaan uit bijenvang “bijenschans” (vgl. De Vrankrijker, Naerdinclant 112).
voetnoot28)
Voorbeelden NGN. 7, 40 v.
voetnoot29)
Heuvel, blz. 336. Elders kon het ook “wildpark” betekenen; vgl. Mansion, blz. 128. Zie voor de verhouding tot het onder III besproken parre, perre Carnoy (s.v. Parre).
voetnoot30)
Den Pirick.... met berg en schaepschot en regt van schaepsdrift (Doetinchem, a. 1715: RL. 3, 269). Talrijke voorbeelden van pierik in Driem. Bl. 1, 108 v.v., waar Slicher van Bath het woord als moerasland verklaart; deze betekenis heeft zich dan secundair ontwikkeld uit die van “afgesloten ruimte”; vgl. Dingeldein Driem. Bl. 2, 16; Nörrenberg Driem. Bl. 2, 16 v.v.
voetnoot31)
RL. 1, 337 v.
voetnoot32)
Schönfeld Ts. 31, 39 v.v.; Carnoy Handel. 10, 55 v.v.; De Vries NGN. 11, 99.
voetnoot33)
Moerman NGN. 7, 10.
voetnoot34)
Anders Petri, blz. 587. Vgl. ook in de Inleiding.
voetnoot35)
Meestal, maar niet uitsluitend onzijdig. Zie WNT. 14, 1506 en Mnl. W. 11, 477 v.; in namen NGN. 1, 58 v.; vgl. ook hiervóór (drieslagstelsel). Daarnaast slag = weg; vgl. in en bij Den Haag Frankenslag, Wassenaarse Slag, Kolenwagenslag (= weg waarlangs vroeger de kolen voor de “vierboet” werden aangevoerd: opgaaf-v. Leeuwen, Den Haag). Ook elders kent men beide betekenissen, b.v. in de Achterhoek (Wanink s.v.). Vgl. ook De Flou 14, 831 v.v. (b.v. Slaghen vanden dune: voetpaden te Middelkerke).
voetnoot36)
Alle RL. 3, 133; 417; 395; 1, 270; 5, 30.
voetnoot37)
Zie Boekenoogen en de daar aangevoerde bewijsplaatsen.
voetnoot38)
NGN, 7, 12.
voetnoot39)
RL. 3, 302.
voetnoot40)
Renkum, a. 1791: RL. 4, 47.
voetnoot41)
Sl. v. B. 2, 209.
voetnoot42)
RL. 3, 99.
voetnoot43)
Sl. v. B. 2, 249. Het zal toch niet aangaan, kamer hier als “hol” op te vatten (vgl. WNT. 7, 1075). Vgl. verder voor Zuid-Nederland Ter Kameren. Kamerenbos, en zie Carnoy s.v. Zie voor huisnamen als De steenen Kamer, De Hoogkamer WNT. 7, 1070.
voetnoot44)
Opgaaf-Mej. Blom. Vgl. voor deze wisseling van medeklinker Stapelkamp Ts. 66, 315 v.
voetnoot45)
Door Leune.
voetnoot46)
Vgl. twents toen “omheining” en zie Bezoen, Taal en Volk van Twente, blz. 55 v.; 106.
voetnoot47)
= hgd. Hain “bos”. Van haghen is afgeleid mnl. heinen (nu omheinen), vanwaar weer heining: onder Roosendaal (N.Br.) Daensheyninghe, Heynenheyninge (Weijnen blz. 84; 106). Zie voor de verhouding van de verschillende vormen V. Wijk (s.v. haag).
voetnoot48)
= eng. hedge.
voetnoot49)
Weusthag, dennebossen tussen Hengelo en Borne, thans zwembad van die naam (opgaaf-Mej. Schurink); Withag, thans ontgonnen hei onder Goor (opgaaf-Wanink).
voetnoot50)
NGN. 7, 40. Vgl. ook Mansion, blz. 53; Carnoy, blz. 273 (s.v. Haacht).
voetnoot51)
Vgl. Mawer, The chief elements, blz. 61 v.
voetnoot52)
Opgaaf-Spee.
voetnoot53)
Opgaaf-v. d. Doelen, die ook de juiste verklaring geeft.
voetnoot54)
Zie hiervóór.
voetnoot55)
Vgl. Mnl. W. 9, 1259. Noordbrab. Vrijthof: Hardenberg Archievenblad 53, 26 noot 46; overysels Vriithof: Sl. v. B. 2, 232. Moerman (Driem. Bl. 1, 78) wijst nog op een in 1417 genoemde hofstede te Steenwijk bij “den Vrijthove”. Met veranderde betekenis hgd. Friedhof, eig. = omheinde hof. Het ligt voor de hand, dat vrijt- verward kon worden met vrij; vgl. Vrijdag (onder II)?
voetnoot56)
Mnl. W. 2, 1223 v.; WNT. 5, 114 v. Mawer (Problems of place-name study, blz. 73) heeft glind in de oude charters van Sussex aangewezen; vandaar aldaar de plaatsnaam Glynde.
voetnoot57)
N.Tg. 21, 214; NGN. 7, 40.
voetnoot58)
Opgaaf-Bezoen.
voetnoot59)
Vgl. Weijnen blz. 69. Verwant is zuidndl. belle (Denderbelle, Schellebelle), waarover Carnoy s.v. Zie voor Vlaamse synoniemen van een “valhekken” of slagboom Meded. 11, 25 en vgl. verderop valveken. Een Noord-Nederlandse parallel is runneboom: zie onder XIII, waar erop gewezen is, dat in 't Oosten van ons land de hek-namen betrekking kunnen hebben op de landweer.
voetnoot60)
Zie Bezoen Ts. 56, 225 v.v.; Moerman NGN. 12, 26.
voetnoot61)
Vgl. ook de familienamen Van der Ve(e)ken, Vekeman.
voetnoot62)
Haaksbergen, a. 1669 (Opgaaf-Jordaan).
voetnoot63)
Velp, a. 1649 (RL. 4, 433).
voetnoot64)
Verkeerd geabstraheerd uit 't Fleecken, of uit De Vleeckenakker.
voetnoot65)
Prakken, Kaart van Kedingen, blz. 16.
voetnoot66)
Gendringen (RL. 3, 395); ook vervormd tot Horderslag (RL. 3, 418). Vgl. onder Noorderwijk Het Hoerdeken en zie Helsen, blz. 103. Anders Papehorrens (onder V).
voetnoot67)
Hoops RL. 1 s.v. Agrarverfassung.
voetnoot68)
Oud-drents Vaeltacker (a. 1463) (NGN. 5, 143); oud-overijsels Vaeltacker (16e eeuw) (NGN. 7, 36); oud-gelders Va(e)ltwey(de) (Doetinchem, 1765) (RL. 3, 262); een stnck groenlands, geheiten die Vaelt (Hummelo, 1601) (RL. 3, 254). Vgl. in de Lijst Vaalt (Echteld), Vaaltakkers (Deventer).
voetnoot69)
Vgl. Naarding, blz. 44 v. en zie boven bij Schaapschot. Op de Veluwe heten dergelijke plassen Was(ch): Deelens(ch)e Was(ch) enz.; vgl. ook de samenstelling Was(ch)kolk en in 't Gooi Was(ch)meer, en zie Moerman NGN. 7, 25.
voetnoot70)
Verwant is ook de naam van de Dollard; zie Muller Ts. 37, 237 v.
voetnoot71)
Vgl. WNT. s.v. doel.
voetnoot72)
NGN. 7, 39. Zie voor het Fries Kalma 2, 47 v.
voetnoot73)
Meertens Bijdr. 6, 10.
voetnoot74)
Weijnen blz. 169.
voetnoot75)
Gemeene gronden in Brabant, blz. 83 (a. 1451); vgl. ook ald., blz. 29 (a. 1453). Daarbij het w.w.: een gemeynte, die…. reent aen die gemeynte van Oisterwijck (blz. 121: a. 1327).
voetnoot76)
Roermond, a. 1474 (RL. 2, 67). Zie verder Verstegen H. Top. Dial. 18, 100 v.v.
voetnoot77)
Zie Moerman NGN. 7, 42.
voetnoot78)
Volgens Bruins (Frysk Jierboek 1946, p. 49) zou het woord ook bewaard zijn in de Groningse plaatsnaam Ranum (vgl. De Vries Gr. pl. n., blz. 195); daartegen Karsten It Beaken 10, 54.
voetnoot79)
Vgl. WNT. s.v. riool (en s.v. riolen). Bij De Flou 13, 600 v.v. vindt men Riole herhaaldelijk voor bepaalde waterlopen.
voetnoot80)
Opgaaf-Mej. V. Maanen, die aan een landbouwkundig ingenieur een ietwat andere verklaring ontleent: riolen = een manier van spitten waarbij men eerst een gat graaft onder de bank en deze dan van boven af doorstoot: het zgn. breken van de bank. Vgl. ook Bezoen Ts. 65, 30 (rioelen = diep ploegen;.
voetnoot81)
Weijnen blz. 171.
voetnoot82)
RHZ. 2, 18.
voetnoot83)
Waarbij Hardenberg (Publications de la société hist. et archéol. 83, 233) denkt aan een leugensteen (Romeinse mijlpaal). Cuipers (blz. 108, 204) vond bij Eestrum voor ± 30 jaar nog een paar veldkeien die als grensscheiding tussen twee akkers in het land waren ingegraven.
voetnoot84)
Gedenkboek-Schuiling, blz. 67. Vgl. overigens voor paalsteen Verstegen t.a.p. blz. 103; het woord staat tegenover het verderop te noemen stenen paal, dat een soortgelijke semantische ontwikkeling heeft doorlopen.
voetnoot85)
B.v. RL. 1, 750 (Beesd); 2, 124 (Swolgen); 3, 302 (Hengelo in G.).
voetnoot86)
Bouwland onder Herpen (N.Br.): opgaaf-V. d. Berg.
voetnoot87)
Weiland bij Achttienhoven: opgaaf-V. Doorn.
voetnoot88)
Bos in 't Deelerwoud: opgaaf-Mej. V. Maanen. Hier kan men misschien ook aan jachtpalen denken; evenzo bij Hoenrepael.
voetnoot89)
Hoenrepael, nu Hoenderboom, grenspaal in de 15e eeuw onder Heeze (N.Br.), evenals de Jan Ottenpaele e.a.; zie Kuysten NGN. 9, 105.
voetnoot90)
Vgl. de mededeling bij Verstegen (Handel. 18, 100): “de grens wordt aangeduid…. met een oever of barmtje”, waar barm grenssloot betekent.
voetnoot91)
Vgl. de Zaanse veldnaam Het houten Waltje.
voetnoot92)
Op Ameland komen ze echter nog veelvuldig voor ter grensafscheiding van een perceel (afbeelding in De Kampioen 1947, blz. 199).
voetnoot93)
Opgaaf-Mej. V. der Burg.
voetnoot94)
Volgens De Kampioen 1947, blz. 72, staat even buiten Lekkerkerk een boerderij De Kakebeenen, zo genoemd naar twee walviskaken die tot voor enkele jaren daar het inrijhek vormden. Intussen kan men in sommige gevallen aan kaak in de zin van gerichtspaal, geselpaal denken: afbeeldingen bij Ter Laan Gr. W., blz. 259 en 1260; vgl. ook ald. 437 v. Koakhörn en Koakhijm.
voetnoot95)
Het woord wordt in de omgeving van Liessel nog gebruikt in de betekenis van turfland (niet wat al veranderd is in bouwland); dus b.v. In Drente heb je ook Peel (Opgaaf-Zuster Philomena). Als veldnaam o.a. in de samenstellingen Brunkpeel (Helden: opgaaf-Oomen), Jodenpeel en Vinkenpeel (beide bij Bakel: Lijst), Kruispeel en Roukespeel (beide bij Weerd: opgaaf-V. der Velden); verder De Peelderwinkel (Gratem: opgaaf-Hanssen).
voetnoot96)
(op) den Pedel: Kesteren, a. 1400 (RL. 1, 393). Vgl. ook drents Peelo (± 1300 Pedele: NGN. 5, 117).
voetnoot97)
Vgl. Janssen O.Tt. 1, 377 v.v.; voorts Carnoy blz. 531 v.; 537. Reeds in de Tegenw. Staet 2, 99, noot 1 leest men: “De naam van Peel schynt van het Latynsche Woord Palus, Moeras, gemaakt te zyn. Te Harderwyk was wel eer een Poortje, dat, om dat het naar een Moeras uitliep, het Peelenpoortje genoemd werdt.” Naarding (blz. 44) wijst nog op noordelijk Pallert, met ingelaste r; zie echter ook De Vries Gr. pl. n., blz. 182 v.
voetnoot98)
Aldus b.v. onder Grootebroek; onder Hoogkarspel (Opgaaf-Mevr. Zeilemaker-Brander); Paeland (a. 1728 Payestee, a. 1784 Paaland) op Terschelling.
voetnoot99)
Een bekend voorbeeld is een deel van de grens tussen Utrecht en Noord-Holland langs het Gooi, getrokken met de Utrechtse Domtoren in 't verlengde:Item daer staet een pael op die raen after Emenes ende heet Lewenpael, die Goylant ende Stycht daer sceyt (a. 1472: Enklaar, blz. 58); van de voers. Leuwenpael zuytwarts linierecht op sinte Martensthoorn oogemerck nemende (a. 1567: Enklaar, blz. 143). De Leeuwenpalen, oorspronkelijk palen met de Hollandse leeuw erop, thans “stenen” palen met aan de ene kant het Hollandse, aan de andere kant het Utrechtse wapen, zijn ieder bezoeker van het Gooi bekend.
voetnoot100)
Zie Knop O.Tt. 3, 106.
voetnoot101)
B.v. twents Doornenbrei (Vasse: opgaaf-Lankamp), gelders De Doorn-(en)kamp (Zoelen), zeeuws Dorenmeet, Dorenweie (Tack: Zeeuwsch Archief 1939, blz. 69), naast Doornboommeet (West-Kapelle: opgaaf-Roelse); met onderdrukking van het tweede lid bunschotens De Doorn.
voetnoot102)
RL. 3, 216.
voetnoot103)
RL. 3, 361. Misschien moet men soms ook aan een oorspronkelijk horn denken; vgl. Toriken onder VIII.
voetnoot104)
Zie V. Ettmayer ZNF. 10, 3 v.v.; Lindemans H. Top. Dial. 5, 205 noot 2. Ook in Engeland is ags. đorn zeer gewoon in plaatsnamen (Ekwall v.v.).
voetnoot105)
Materiaal-Tack. Vgl. verder de familienaam Bosboom.
voetnoot106)
Vgl. NGN. 7, 36.
voetnoot107)
Vgl. NGN. 11, 16.
voetnoot108)
Een mooie afbeelding van “De kroeze eik” in de Mekkelhorster es (Twente) in Erica 1947, blz. 7. Zie verder bij Lindemans (H. Top. Dial. 5, 209) crueseycke; cruceboeme videlicet salices (grenswilgen, in rijen geplant) e.a.
voetnoot109)
Een dergelijk zoenkruis, opgericht ter plaatse waar een moord of ongeluk was gebeurd, werd soms in de berm uitgegraven; zie de afbeelding in Het Noorderland 1, 133. Een bijzondere verklaring vereisen de Zeeuwse kruislanden: land, door de gelovigen geschonken ter bestrijding van de kosten van een kruisvaart, door Philips de Goede te ondernemen; op zulke landen werd dan vaak een kruis geplant (Tack: Zeeuwsch Archief 1936, blz. 16 v.v.). Moet men in sommige gevallen ook denken aan een kruisvorm van het perceel, zoals De Goede (NGN. 13, 42 v.) voor Cruusven (Zeevang) doet? Lindemans (Opwijk, blz. 100) meent, dat zuidndl. Kruisveld meermalen zijn naam ontleent aan de kruispaalboom, de draaiboom die de toegang tot de akkers afsloot. Doelt hierop de veldnaam Kruisboomveld bij Geulle?
voetnoot110)
RL. 3, 345.
voetnoot111)
Sl. v. B. 2, 202.
voetnoot112)
RL. 3, 209.
voetnoot113)
B.v. in Waterland.
voetnoot114)
Bij 't Cruys (a. 1742) = Cruysacker (Oost-Veluwe).
voetnoot115)
Grave (Opgaaf-Mej. Jans) en Ubach-over-Worms (Lijst).
voetnoot116)
Helden (Opgaaf-Reynen).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken