Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het lied van den sluier (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het lied van den sluier
Afbeelding van Het lied van den sluierToon afbeelding van titelpagina van Het lied van den sluier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.28 MB)

Scans (1.77 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het lied van den sluier

(1940)–Jacques Schreurs–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De melaatsche

 
Het spel is uit dat Moenen speelde,
 
Haar lange wimpers vielen dicht;
 
Zij sluit zich in haar smart en weelde
 
En zit in regen en in licht.
 
Haar doek ligt op haar knie gevouwen
 
En in den rouw van 't rijke haar
 
Wacht zij, de bleekste aller vrouwen...
[pagina 34]
[p. 34]
 
Wien wacht zij nog? - Zij snelt vandaar
 
De grauwe stad door, langs de pleinen
 
Der tempels, door de schoone poort
 
Den avond in der zingende fonteinen;
 
De sterren ijlden met haar voort.
 
Zij hoort het klagen van de stallen
 
Der dieren en het vee dat baart
 
En waadt door zwermen van kristallen
 
Vlinders den avond door, den gaard
 
Der eenzamen en ruikt de korven
 
Der bijen bij het huis der Vrouw
 
Die klaagt: ‘Mijn broeder is gestorven’ -
 
Zij gaat voorbij: voorbij den rouw
 
Der huizen en der witte muren
 
Vol smart en vrede, naar de bron
 
Der lichten en der milde vuren.
 
‘Mijn bruid daalt van den Libanon,’
 
Hoort zij; een kleine man plukt vijgen;
 
Hij zit te zingen in zijn kroon
 
En helder klinkt het uit de twijgen:
 
‘Mijn bruid is zwart, mijn bruid is schoon.’
 
Zij ziet een stad met leemen wanden
 
En midden op de marktplaats zit
 
Een koopman met gevouwen handen;
 
Hij ziet haar aan: ‘Wat zijt gij wit!’ -
 
En met een glimlach van vergeven
 
Drukt hij een ratel in haar hand
 
En spreekt: ‘Uw doek is goed geweven
 
En stralen blééf uw diamant.’
 
Dan opgestaan als uit zijn assche
 
Zegt hij: ‘Treed uit uw duisternis; -
 
Nu ga u in de bronwel wasschen
 
En wacht de boodschap van den Visch.
 
 
 
Zij gaat. Waar zal het einde wezen
 
Van al haar gaan? Aan welke kust
 
Zal zij van gaan genoeg genezen
 
Den drempel vinden van haar rust?
 
Haar ratel kwelt de wilde roeken
 
Die kermend ruischen door het woud,
[pagina 35]
[p. 35]
 
Waar z'als melaatsch, in witte doeken,
 
Den weg op naar de bronwel houdt.
 
De dag wordt milder en wordt later
 
Als zij haar vindt, als haar gelaat
 
Zich lachend neerbuigt naar het water;
 
Zij drinkt en laaft zich en zij baadt
 
En staart verheerlijkt als herboren
 
Den avond in als ze uit de nis
 
Van wuivend groen en zwellend koren
 
Een man ziet naderen met een visch;
 
‘Gij wacht mij! Zie ik ben gekomen,’
 
Sprak hij bedeesd. ‘Zijn wil geschiedt’...
 
Hij heeft haar bij de hand genomen;
 
Ook in een hand dicht God zijn lied.
 
 
 
De tuin was duister toen zij kwamen
 
De zaal in van de groote woon
 
Waar velen zaten zwijgend samen.
 
Een man stond op: ‘Daar is mijn zoon.’
 
De zoon: ‘Mijn bruid is aan mijn zijde.’
 
De bruid: ‘Mijn hart is bij u thuis.’
 
Zij sloeg haar sluier op en schreide;
 
En door de zaal ging zacht gedruisch
 
Van stemmen op in lovend spreken.
 
De vader wees: ‘Hier is uw plaats;
 
Het eerste brood zal ik u breken.’
 
Doch zij bedroefd: ‘Ik was melaatsch.’
 
De zoon verheugd: ‘Gij zijt geboren -’
 
En hief den roemer in de hand.
 
De grijsaard sprak: ‘Als bloem van koren,
 
Zijt gij mij lief, mij zeer verwant.’
 
Zij aten. Rondom zaten maagden
 
En mannen in een schoonen kring
 
Van eere; daar zij hen behaagde,
 
Toonde de bruid aan elk haar ring
 
En sprak dien avond zacht van dingen
 
Die ver en dierbaar zijn en schoon
 
En meest een edel hart doen zingen
 
En vinden doet zoo'n diepen toon,
[pagina 36]
[p. 36]
 
Dat allen daar vol eerbied luist'ren
 
En zitten stom tot middernacht
 
En opstaand tot elkander fluist'ren:
 
‘De schoonheid is ons thuisgebracht.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken